ECLI:NL:RBROT:2022:2900

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
ROT AWB 21/4878
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering na afwijzing door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) over de afwijzing van een WIA-aanvraag. Eiser, die eerder als logistiek medewerker werkte, had op 31 december 2020 een arbeidsongeschiktheid van 13,17% vastgesteld door het UWV, wat betekende dat hij geen recht had op een WIA-uitkering. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn medische situatie ernstiger was dan door het UWV werd erkend. Hij voerde aan dat de medische onderzoeken onzorgvuldig waren en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen als gevolg van een nekhernia.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser zorgvuldig overwogen en vastgesteld dat het UWV op basis van rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen tot een zorgvuldige conclusie was gekomen. De rechtbank oordeelde dat de medische rapporten aan de vereisten voldeden en dat er geen tegenstrijdigheden waren. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat de rapporten niet aan de voorwaarden voldeden. De rechtbank concludeerde dat de vastgestelde arbeidsongeschiktheid van 13,17% terecht was en dat eiser geen recht had op een WIA-uitkering.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat de proceskosten niet vergoed zouden worden, aangezien eiser in het gelijk was gesteld. Deze uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische beoordelingen in het kader van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van beperkingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ROT AWB 21/4878

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Benali),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder.

Procesverloop

Met het besluit van 6 januari 2021 (het primaire besluit) heeft het UWV aan eiser medegedeeld dat hij vanaf 31 december 2020 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van zijn arbeidsongeschiktheid is bepaald op 13,17%.
Bij besluit van 13 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is bij de rechtbank behandeld op de Skype-zitting van 4 april 2022. Eiser was aanwezig samen met [persoon A] , waarnemer van zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.

Wat er aan deze procedure vooraf ging

Eiser werkte tot 6 juni 2016 als logistiek medewerker. Het UWV heeft eiser aansluitend een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Vanuit de WW heeft eiser zich op 3 januari 2019 bij het UWV ziekgemeld, waarna hij een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) kreeg.
Vervolgens heeft het UWV de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA beoordeeld.
Een arts van het UWV heeft eiser onderzocht en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn per 31 december 2020. [1] Deze beperkingen heeft hij opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat er drie functies zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog zou kunnen verrichten. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser met de middelste van deze functies 86,83% kan verdienen van het loon dat hij laatstelijk verdiende in de functie van logistiek medewerker. Omdat dit betekent dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, kan eiser volgens het UWV geen WIA-uitkering krijgen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is het eens met de vastgestelde beperkingen, maar heeft in de FML nog een extra beperking aangebracht. De FML is aangevuld met een beperking op item 5.8 (het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geoordeeld dat de geduide functie van huishoudelijk medewerker verpleeghuis (SBC-code 111333) niet geschikt is voor eiser. Deze functie is dan ook verworpen. De overige geduide functies zijn ook na het aanpassen van de FML nog geschikt en het arbeidsongeschiktheidspercentage wijzigt hierdoor niet. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat eiser vindt

Eiser is het niet met het UWV eens. Hij voert aan dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Volgens eiser is zijn medische situatie slechter en heeft hij meer beperkingen dan het UWV heeft aangenomen. Hij heeft vergaande beperkingen als gevolg van zijn nekhernia en is ernstig beperkt ten aanzien van het verrichten van arbeid en alledaagse levensactiviteiten. Volgens eiser schetst het onderzoek van de verzekeringsartsen een veel gunstiger medisch beeld dan dat door hem wordt ervaren. Het zeer beperkte fysieke onderzoek van de verzekeringsarts doet geen recht aan een situatie waarin eiser zich gedurende de dag urenlang heeft ingespannen.
Eiser beroept zich op de Medisch Arbeidsongeschiktheidscriterium-richtlijn (MAOC-richtlijn) waaruit volgt dat de vaststelling van een ziekte objectief dient te geschieden en niet beïnvloed door eigen gevoel of vooroordelen. Het vaststellen van de ziekte dient toetsbaar, reproduceerbaar en consistent te zijn. De waarneming van de verzekeringsarts moet worden aangevuld met vergelijkingen van anderen, zoals van de behandelende medische sector. Nu er sprake is van enige tegenstrijdigheid tussen de waarnemingen van de neuroloog en de verzekeringsarts, had UWV nader onderzoek moeten verrichten. De verzekeringsarts had nadere vragen kunnen stellen aan de behandelende sector over de belastbaarheid van eiser. Er is onvoldoende rekening gehouden met alle relevante medische omstandigheden.
Verder stelt eiser dat hij met zijn beperkingen de functies die het UWV geschikt vindt, niet kan verrichten.

Waarover het gaat in deze zaak

De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser voor 13,17% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op
31 december 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat de rechtbank vindt

De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser op 31 december 2020 voor 13,17% arbeidsongeschikt is (en dus geen recht heeft op een WIA-uitkering). De rechtbank zal dat uitleggen.
Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
Een arts heeft het dossier bestudeerd en eiser op het spreekuur gezien en onderzocht. De arts heeft beschreven dat voldoende informatie aanwezig was en dat geen aanvullende medische informatie is opgevraagd. Uit de rapportage volgt dat de arts kennis heeft genomen van informatie van neuroloog [naam neuroloog] van 2 oktober 2017, Ziektewet rapport van
12 november 2018 en een Eerstelijnsverslag van 11 februari 2019.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de arts in zijn rapport van
5 augustus 2021 heroverwogen. Hij heeft het dossier bestudeerd en eiser onderzocht. Ook heeft de verzekeringsarts aanvullende medische informatie opgevraagd bij de huisarts van eiser. De huisarts heeft een brief van de neuroloog van 31 mei 2021 verstrekt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat hij aanleiding ziet om een extra beperking in de FML aan te nemen. Hij acht eiser ook licht beperkt op item 5.8 (het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk).
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van de medische informatie die eiser in beroep heeft opgestuurd. Hij zegt hierover in zijn rapport van 29 november 2021 dat het rapport matig leesbaar is en hem bovendien niet duidelijk is welke conclusies de onderzoeker eraan verbindt. Hij concludeert dat hij uit dit rapport niets kan afleiden, in ieder geval geen nadere medische objectivering van beperkingen.
De artsen hebben alle klachten van eiser en de informatie van de behandelaar(s) betrokken in hun beoordeling. Gelet op deze onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat de medische rapporten in overeenstemming met de MOAC-richtlijn zijn en ook zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De artsen hebben bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe hun beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat de rapporten aan de drie voorwaarden voldoen.
De medische beoordeling
De arts heeft aangenomen dat eiser verminderde functionele mogelijkheden als gevolg van ziekte of gebrek heeft. In de FML heeft de verzekeringsarts (onder andere) beperkingen opgenomen voor duwen, tillen en dragen, geknield, gebogen en boven schouderhoogte actief zijn. Hij geeft aan dat de ervaren belemmeringen die eiser aan geeft ten aanzien van lopen en zitten vallen binnen de normaalwaarde. Eiser ervaart wellicht beperkingen ten opzichte van het voormalig niveau van functioneren, maar niet ten opzichte van het normale niveau gehanteerd in CBBS.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 5 augustus 2021 uiteengezet waarom hij een extra beperking in de FML heeft opgenomen. Tijdens het onderzoek heeft eiser aangegeven dat hij vooral last heeft bij het heffen van de armen en zittend actief bezig zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep motiveert dat zitten zelf goed mogelijk is, mits eiser op een goede stoel zit en niet steeds het hoofd gefixeerd in een bepaalde positie houdt. Hij acht dit in overeenstemming met de lang bestaande nekproblematiek en heeft daarom een extra beperking in de FML aangenomen op item 5.8 (het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens werk). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport ook gemotiveerd waarom hij geen beperkingen voor het lopen kan onderkennen.
Eiser meent dat het UWV ten onrechte te lichte beperkingen heeft aangenomen. Hij ondervindt forse beperkingen ten aanzien van het bukken, tillen, zitten, (trap)lopen, staan, duwen, reiken, verrichten van dynamische handelingen en boven schouderhoogte actief zijn. De pijnklachten aan zijn nek zijn de afgelopen jaren verergerd. De herniaoperatie die hij in 2019 heeft ondergaan heeft niet tot vermindering van de pijn geleidt. Ook intensieve fysiotherapiebehandelingen hebben niet tot voldoende pijnvermindering geleidt. Ter onderbouwing van zijn beroep heeft eiser een rapport van Atlas Gezondheid (voorheen: Rugkliniek Dordrecht) ingebracht.
De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft uitgelegd waarom het in beroep overgelegde stuk geen reden vormt om meer beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep zegt hierover dat het rapport matig leesbaar is en hem niet duidelijk is welke conclusies de onderzoeker eraan verbindt. Hij concludeert dat hij uit dit rapport niets kan afleiden, in ieder geval geen nadere medische objectivering van beperkingen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. Er bestaat ook geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. Bij het vaststellen van beperkingen is niet de subjectieve, persoonlijke klachtbeleving bepalend, maar dat wat objectief medisch is vast te stellen. Het is daarbij de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts om op grond van de beschikbare medische gegevens de beperkingen tot het verrichten van arbeid vast te stellen.
De rechtbank is zich ervan bewust dat eiser klachten ervaart, maar in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven, ontbreekt een medisch objectieve onderbouwing van de klachten die eiser ervaart op 31 december 2020.
De rechtbank ziet anders dan eiser, geen tegenstrijdigheid tussen de waarnemingen door de verzekeringsarts en de neuroloog. De verzekeringsarts schrijft in zijn rapport dat sprake is van nekklachten en heeft met de klachten bij het heffen van de armen rekening gehouden en hiervoor een beperking aangenomen voor boven schouderhoogte actief zijn.
De arbeidskundige beoordeling
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op grond van de FML functies (beroepen/werkzaamheden) gezocht die eiser met zijn medische beperkingen in theorie nog kan doen. Het gaat om:
- (111180) productiemedewerker industrie;
- (267051) monteur printplaten;
- (282102) koerier, pakketbezorger (auto).
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de geduide functies niet passend zijn omdat hij in alle functies zijn hoofd gedurende enige tijd gefixeerd moet houden en hierin is hij beperkt, ook kan hij in deze functies zijn hoofd niet vrijelijk bewegen/draaien. Voor de functie van monteur printplaten beschikt eiser bovendien niet over de vereisten opleiding. Hij beschikt vanwege zijn nekhernia niet over de vaardigheden die benodigd zijn voor het vervullen van de functies. Van hem kan niet verwacht worden dat hij beschikt over de vereiste motoriek en handigheid zoals vereist voor de geduide functies.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 6 augustus 2021 voldoende uitgelegd waarom de geduide functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van eiser. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies geschikt zijn. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk. De rechtbank vindt dan ook dat het UWV voldoende duidelijk heeft onderbouwd dat eiser in staat is de functies te vervullen.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiser op 31 december 2020 met de middelste van deze functies 86,83% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als logistiek medewerker, zodat eiser voor de overige 13,17% arbeidsongeschikt is.

De conclusie van de rechtbank

Verweerder heeft de WIA‑uitkering van eiser per 31 december 2020 terecht bepaald op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 13,17%. En omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is, heeft eiser op grond van de wet WIA geen recht op een uitkering.
Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 14 april 2022 door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Hoeijmans, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het sociaal medisch oordeel van de arts is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts