Eiseres heeft verweerder, na het verstrijken van de beslistermijn, bij brief van 19 december 2017 in gebreke gesteld. Op 5 januari 2018, het moment dat het beroepschrift wegens het niet tijdig nemen van het besluit door de rechtbank ontvangen werd, had verweerder nog geen besluit op het verzoek van eiseres genomen. Dit betekent dat het beroep wegens het niet tijdig nemen van het besluit kennelijk gegrond is. Verder is verweerder een dwangsom verschuldigd, te rekenen vanaf twee weken na de ontvangst van de ingebrekestelling, dus vanaf 3 januari 2018. Verweerder heeft in het bestreden besluit niet de hoogte van de dwangsom vastgesteld. De rechtbank zal daarom zelf de hoogte van de reeds verbeurde dwangsom wegens het niet tijdig beslissen met toepassing van artikel 8:55c van de Awb vaststellen. Tussen die datum en de bekendmaking van het bestreden besluit liggen veertien dagen. Op grond van het tweede lid van artikel 4:17 van de Awb bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 23,- per dag. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder € 322,- aan eiseres is verschuldigd.
7. Op 29 januari 2018 heeft eiseres het beroep tegen het bestreden besluit gemotiveerd, aangevuld met brieven (en stukken) op 27 februari 2018, 5 mei 2018, 16 december 2019, 16 november 2020, 10 februari 2021 en 22 juni 2021.
8.1.2.Bovendien heeft [naam bouwbedrijf 1] c.s. volgens eiseres niet voldaan aan de in de bouwvergunning opgenomen eisen van geluidwering, die gelden voor de woningtoegangsdeur nabij de gemeenschappelijke ruimten. Eiseres stelt in dit verband vrijwel direct na het betrekken van haar woning bij [naam bouwbedrijf 1] c.s een klacht te hebben ingediend. In het rapport van Peutz is geoordeeld dat vooral in de avond en nacht bij een relatief laag achtergrondgeluidniveau elke goed waarneembare geluidpiek de aandacht trekt en tot geluidhinder leidt. Omdat [naam bouwbedrijf 1] c.s. weigerde haar klachten serieus te nemen heeft eiseres zich tot de RvA gewend. In het vonnis van 13 januari 2011 heeft de RvA haar klacht erkend. Volgens de RvA is er sprake van een verborgen gebrek, waarvoor [naam bouwbedrijf 1] c.s. aansprakelijk is.
[naam bouwbedrijf 1] c.s. is veroordeeld dit gebrek te herstellen. [naam bouwbedrijf 1] c.s. weigert echter uitvoering te geven aan het rapport van Arcadis van 11 oktober 2010, waarin maatregelen worden genoemd die het geluidniveau op een enigszins aanvaardbaar niveau kan brengen. De door [naam bouwbedrijf 1] c.s. uitgevoerde werkzaamheden hebben de situatie echter verder verslechterd. Hierdoor is de geluidbelasting vanuit de gemeenschappelijke ruimten alleen maar verder toegenomen. Eiseres meent dat haar standpunt, dat in strijd met het Bouwbesluit is gebouwd, wordt ondersteund door de rapporten van Peutz en Arcadis Nederland B.V. (hierna Arcadis). Voorts stelt eiseres dat haar woon- en leefklimaat wordt aangetast omdat sprake is van een evidente overtreding van de geldende norm van 25 dB(A) voor het langtijdgemiddeld binnengeluidniveau voor geluidgevoelige ruimte van een woning voor de avond- en nachtperiode.
8.2.1.De rechtbank overweegt dat de bouwvergunning van 20 oktober 2004 onherroepelijk is geworden. Dat betekent dat [naam bouwbedrijf 1] c.s. het appartement zoals dat destijds is vergund mocht bouwen en het appartement legaal is. In deze procedure kan dus niet meer de vraag aan de orde zijn of verweerder in de verleende bouwvergunning de juiste vloerdikte heeft voorgeschreven dan wel of de bouwvergunning rechtmatig is verleend.
Overigens volgt uit het vonnis van de RvA van 13 januari 2011 ten aanzien van de middels metingen onderzochte lucht- en contactgeluidisolatie tussen de ruimten op de begane grond en de woning, dat het appartement voldoet aan de toepasselijke normen uit het Bouwbesluit voor luchtgeluidisolatie en contactgeluidisolatie. De RvA heeft daarbij vastgesteld dat ook partijen die mening waren toegedaan. Verder is niet in geschil dat [naam bouwbedrijf 1] c.s. het appartement voor wat betreft de vloeren overeenkomstig de onherroepelijk geworden bouwvergunning heeft gebouwd. De niet met een deskundigenrappport onderbouwde grief van eiseres, dat een veel zwaardere betonconstructie tussen haar appartement en de gemeenschappelijke ruimte had moeten worden voorgeschreven, kan in het licht van het voornoemde vonnis dan ook niet tot een ander oordeel leiden.
8.2.2.De rechtbank overweegt verder dat eiseres aangetoond noch aannemelijk heeft gemaakt dat de woningtoegangsdeur nabij de gemeenschappelijke ruimten zodanig in strijd met de bouwvergunning is bevestigd dat dit voor verweerder een bevoegdheid zou scheppen om handhavend op te treden. Voorts acht de rechtbank van belang dat er geen wettelijke eisen gelden voor de geluidproductie door deuren in gemeenschappelijke al dan niet besloten ruimten in een appartementencomplex. Ook in het rapport van Peutz wordt deze conclusie getrokken. De door eiseres geuite klachten komen voort uit de zogeheten “flankerende geluidsoverdracht”. Wanneer een bouwdeel door lucht- of contactgeluid in trilling wordt gebracht, wordt deze trilling via een aansluitende constructie doorgegeven. Op verder gelegen plaatsen in een gebouw is deze geluidoverdracht dan te horen.
Nu er voor flankerende geluidoverdracht geen normen gelden, kan de beroepsgrond van eiseres dat sprake is van een evidente overtreding van de geldende norm en in strijd met het Bouwbesluit is gebouwd, niet slagen. Dat bij de oplevering van het appartement van eiseres op een aantal punten niet werd voldaan aan de overeenkomst tussen [naam bouwbedrijf 1] c.s. en eiseres, reden waarom de RvA in haar vonnis van 13 januari 2011 [naam bouwbedrijf 1] c.s. heeft veroordeeld om geluidreducerende maatregelen te treffen (aanbrengen van rubberen aanslagnoppen aan deurdrangers) waardoor het hinderlijke geluidniveau tot een aanvaardbaar niveau wordt teruggebracht, maakt niet dat er voor verweerder een wettelijke grondslag bestaat om op te treden.
8.2.3.De conclusie is dan ook dat verweerder niet bevoegd is met betrekking tot geluidoverlast vanuit de (gemeenschappelijke) containerruimten handhavend op te treden.
9. Volgens eiseres staat vast dat de WTW-installatie niet in overeenstemming met bij de verleende bouwvergunning behorende bouwtekening(en) is geplaatst.
Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat verweerder destijds niet heeft gecontroleerd of voorafgaande aan de werkzaamheden een aangepaste ventilatiebalans is verstrekt, zoals in de brief van 20 oktober 2004 als voorwaarde aan de bouwvergunning is gesteld, omdat de 50 % regel niet goed was toegepast. Volgens eiseres heeft [naam bouwbedrijf 1] niet voldaan aan de in de bouwvergunning van 20 oktober 2004 opgenomen voorwaarde met betrekking tot de toepassing van de 50%-regel betreffende de WTW-installatie als bedoeld in artikel 3.53, eerste lid, van het Bouwbesluit 2003
.
Verder had verweerder tijdens of na de bouw kunnen vaststellen dat de WTW-installatie aanmerkelijk onvoldoende capaciteit heeft om aan de eisen van het Bouwbesluit te kunnen voldoen. De WTW-installatie heeft onvoldoende ventilatiecapaciteit. Dit is schadelijk voor de gezondheid. Het door het GIW voorgestelde inregelen acht eiseres zinloos, omdat het inregelen slechts tot doel heeft om een juiste balans van de luchthoeveelheden te bereiken. Het inregelen heeft niet tot gevolg dat de WTW-installatie meer capaciteit aan lucht van buitenaf kan aanzuigen of vervuilde lucht kan afvoeren. Eiseres merkt in dit verband verder op dat de civiele rechter het (technisch) ondeugdelijk functioneren van de WTW-installatie in zijn vonnis van 8 november 2017 niet inhoudelijk heeft beoordeeld.
Het geluid dat de WTW-installatie produceert is irritant hoog en beïnvloedt het wooncomfort nadelig. Juist vanwege de extreem hoge geluidsproductie die een WTW-installatie produceert is de norm van 30 dB(A) in het Bouwbesluit 2012 gecodificeerd. Eiseres meent dat verweerder als het bevoegde gezag tot taak heeft erop toe te zien en te controleren dat de vergunningvoorschriften en de eisen van het Bouwbesluit worden nageleefd. Volgens eiseres zou de lawaaiige WTW-installatie niet in haar appartement zijn geplaatst als verweerder bij de verlening van de bouwvergunning in 2004 en tijdens de bouw zijn verantwoordelijkheid had genomen en de vergunninghouder had aangesproken op de nakoming van de eisen in het Bouwbesluit.
Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, is verweerder in geval van een overtreding in de regel verplicht om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden. Van bouwkundige en -technische afwijkingen van geringe aard en ernst is geen sprake. Eiseres acht de situatie in haar appartement zodanig ernstig dat haar belangen bij handhavend optreden groot zijn. Het onderzoek van verweerder ter plaatse op 31 oktober 2017 acht eiseres in dit verband onvoldoende deugdelijk. Het was niet meer dan een vluchtige bezichtiging. Bovendien miskent verweerder dat de WTW-installatie niet alleen ten tijde van de bouwvergunning maar permanent aan het Bouwbesluit moet voldoen. Het enkele tijdsverloop is geen reden om van handhaving af te zien.
10. De rechtbank heeft ter zake van de WTW-installatie aanleiding gezien de StAB als onafhankelijke deskundige in te schakelen. De rechtbank heeft naar aanleiding van de standpunten van partijen en het verhandelde ter zitting van 9 december 2020 de volgende vragen aan de StAB voorgelegd:
1. Kan eiseres worden gevolgd in haar standpunt dat de WTW-installatie in strijd met de
verleende bouwvergunning(voorschriften) is gebouwd? Zo ja, waar bestaat deze
tegenstrijdigheid uit?
2. Is door vergunninghouder ten aanzien van de geïnstalleerde WTW-installatie een juiste
toepassing gegeven aan de zogeheten 50%-regel, zoals neergelegd in artikel 3.53, eerste lid, van het Bouwbesluit 2003 (verder: Bouwbesluit), oftewel had de WTW installatie na plaatsing voldoende capaciteit en werd er voldoende geventileerd om aan de gestelde eisen uit het Bouwbesluit te voldoen? Zo niet, zou het opnieuw inregelen, zoals door de arbiter van de Stichting Garantie-Instituut Woningbouw op 16 februari 2011 (A.53) is besloten, afdoende moeten zijn om aan het Bouwbesluit te voldoen?
3. Is het voldoende aannemelijk dat het geluidniveau van de WTW-installatie na plaatsing
in de woon- en slaapkamer acceptabel was en dat deze installatie voldeed aan het
Bouwbesluit? Zo niet, zouden er ten aanzien hiervan extra geluiddempende voorzieningen kunnen worden getroffen, onder meer op een wijze zoals door Giesbers & Van der Graaf is voorgesteld in het rapport van 20 december 2016, die leiden tot een acceptabel geluidniveau, of bevat de WTW-installatie dermate constructieve fouten dat dergelijke voorzieningen geen soelaas kunnen bieden?
4. Indien er ten aanzien van de WTW-installatie andere punten voor de beoordeling door de rechtbank van belang zijn, wilt u dan daarop wijzen en die punten ook zo mogelijk onderzoeken en daarover adviseren.