ECLI:NL:RBROT:2022:2853

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
C/10/635234 / KG ZA 22-211
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van gevorderde medewerking aan levering van onroerende zaak in kort geding na echtscheiding met onduidelijkheden over fraude en verdeling

In deze zaak, die op 15 april 2022 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vorderde de man in kort geding dat de vrouw haar medewerking verleende aan de notariële levering van hun gezamenlijke woning. De partijen waren ex-echtgenoten die in gemeenschap van goederen waren gehuwd en waren in een echtscheidingsprocedure verwikkeld. De man stelde dat er een spoedeisend belang was bij de levering van de woning, omdat de hypotheekrente steeg en zijn hypotheekofferte op het punt stond te vervallen. De vrouw voerde echter verweer en stelde dat zij had gedwaald over de overeengekomen waarde van de woning, omdat de man zonder haar toestemming wijzigingen had aangebracht aan de hypotheek en valse contactgegevens had doorgegeven aan de hypotheekverstrekker. Dit leidde tot een aangifte van valsheid in geschrifte door de vrouw tegen de man.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er te veel onduidelijkheid bestond over de waarde van de woning en de wijze waarop de overwaarde aan de partijen zou moeten worden uitgekeerd. De man had zijn spoedeisend belang niet voldoende onderbouwd, en de vrouw had recht op de uitkomsten van de lopende fraudeonderzoeken voordat er tot verdeling van de gemeenschap kon worden overgegaan. De vorderingen van de man werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/635234 / KG ZA 22-211
Vonnis in kort geding van 15 april 2022
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
advocaat mr. S. Kranendonk te 's-Gravendeel,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaat mr. A.T. Tilburg te Spijkenisse.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 maart 2022;
  • de 7 producties van de man;
  • de 6 producties van de vrouw;
  • de mondelinge behandeling op 1 april 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Op 6 oktober 1998 zijn partijen met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen.
Bij beschikking van 2 oktober 2017 heeft deze rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat partijen overgaan tot verdeling van de tussen hen bestaande huwelijksgoederengemeenschap. De echtscheiding is op 18 oktober 2017 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort de onroerende zaak gelegen aan de [adres] (hierna: de woning). De man is woonachtig in de woning.
2.3.
Bij e-mail van 23 juli 2021 aan de man heeft de advocaat van de vrouw aanspraak gemaakt op verdeling van de woning.
2.4.
Bij e-mail van 17 september 2021 heeft de advocaat van de man aan de advocaat van de vrouw het volgende medegedeeld:
“(…)
Cliënt schat de huidige waarde van de woning - gezien de verkoopprijs van gelijkwaardige woningen in de buurt - op € 460.000,00. Indien gewenst kan er een taxatie worden gedaan. (…) De totale hypotheekschuld bedroeg eind 2017 (en dus ook op de peildatum) € 373.750,00.”
2.5.
Bij antwoordmail van 29 oktober 2021 heeft de advocaat van de vrouw als volgt gereageerd:
“In uw e-mail van 17 september 2021 stelt u voor om uit te gaan van een huidige waarde van de woning van € 460.000,--. Cliënte kan hiermee akkoord gaan. Ook is duidelijk dat gerekend moet worden met een totale hypotheekschuld van € 373.750,--.”
2.6.
Partijen hebben middels hun advocaten overleg gevoerd over de (verdere) verdeling van het huwelijksgoederengemeenschap, maar hebben geen overeenstemming bereikt.
2.7.
Op 27 januari 2022 heeft de vrouw bij de politie aangifte gedaan van valsheid in geschrifte door de man met betrekking tot de levensverzekering en de hypotheek bij Aegon Levensverzekering N.V. (hierna: Aegon).

3..Het geschil

3.1.
De man vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
de vrouw te veroordelen op eerste verzoek van de man binnen één week nadien haar medewerking te verlenen aan notariële levering van de woning aan de man door levering van haar onverdeelde aandeel van de woning aan de man, onder de voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld, waarbij de man gehouden is tot betaling van de kosten die gemoeid zijn met deze levering en met het ontslag;
te bepalen dat dit vonnis, zo nodig, in de plaats treedt van de rechtshandelingen die de vrouw dient te verrichten in verband met de notariële levering van de woning aan de man;
de vrouw te veroordelen tot betaling van de kosten van onderhavige procedure.
3.2.
De vrouw voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
De man wenst dat de vrouw haar medewerking verleent aan de levering van haar onverdeelde helft van de woning aan hem. Hij stelt daartoe dat partijen het eens over de waarde van de woning en dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, nu de hypotheekrente aan het stijgen is en zijn hypotheekofferte op korte termijn zal komen te vervallen. Ten aanzien van de algehele verdeling van de gemeenschap meent de man dat hij een regresvordering op de vrouw heeft, omdat hij schulden die in de gemeenschap vielen heeft afgelost en daarover rente heeft betaald alsook geld heeft overgemaakt aan de vrouw toen zij in geldnood zat. Die vordering kan worden verrekend met de aan de vrouw in beginsel toekomende overwaarde van de woning.
4.2.
De vrouw voert aan dat zij heeft gedwaald over de overeengekomen overnamewaarde van de woning, nu zij erachter is gekomen dat de man zonder haar toestemming de levensverzekering bij Aegon heeft laten uitkeren en de hypotheek bij Aegon heeft gewijzigd. Daarbij heeft de man de handtekening van de vrouw vervalst en aan Aegon een verkeerd adres, e-mail en telefoonnummer van de vrouw doorgegeven, zodat de vrouw voor Aegon onbereikbaar was. De kwestie is bij Aegon in onderzoek. De vrouw heeft daarnaast aangifte van valsheid in geschrifte door de man gedaan en het onderzoek loopt nog. Zij wenst deze onderzoeken af te wachten alvorens over te gaan tot verdeling van de gemeenschap. Bovendien is er onduidelijkheid over andere posten, zoals de vouwwagen en de wijze waarop kredieten zijn afgelost en door wie.
4.3.
Uitgangspunt is dat niemand kan worden gedwongen om in een onverdeelde gemeenschap te blijven zitten. In dat kader kan in een kort gedingprocedure, vooruitlopend op de verdeling van de gemeenschap in de bodemprocedure, een voorziening worden getroffen, waaronder de onderhavige vordering tot medewerking van de vrouw aan de levering van de onverdeelde helft van de gemeenschappelijke woning aan de man.
Voor toewijzing van de vordering is nodig dat de relevante feiten en omstandigheden met betrekking tot de levering voldoende duidelijk zijn en dat de man er een spoedeisend belang bij heeft.
4.4.
Dat de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen niet is vastgesteld, hoeft in beginsel niet in de weg te staan aan de medewerking van de vrouw aan de levering van de woning, zeker niet als partijen het erover eens zijn dat de vrouw haar aandeel verkoopt en levert aan de man tegen een afgesproken prijs. De vrouw doet echter een beroep op vernietiging van die afspraak, op de grond dat zij heeft gedwaald doordat de man buiten haar medeweten allerlei wijzigingen heeft aangebracht aan de hypotheek van de woning en valse contactgegevens van haar heeft doorgegeven aan Aegon. De vrouw heeft stukken met haar echte handtekening overgelegd en gesteld dat de handtekening op de stukken van Aegon van december 2018, waarmee de hypotheekvorm door de man is gewijzigd, niet lijkt op haar handtekening. Zij heeft verder aangifte van valsheid in geschrifte gedaan en het fraudeonderzoek loopt nog bij zowel Aegon als de politie. Gezien de overgelegde stukken en de nog lopende onderzoeken, sluit de voorzieningenrechter niet uit dat in de bodemprocedure komt vast te staan dat er sprake is van een vervalste handtekening. In dat geval is aannemelijk dat de vrouw bij een juiste voorstelling van zaken niet zonder meer akkoord zou zijn gegaan met de door de man voorgestelde marktwaarde van € 460.000,00. Dat de wijzigingen in de hypotheek volgens de man geen invloed heeft op de hoogte van de marktwaarde, is niet bepalend. Het gaat erom dat de vrouw destijds in goed vertrouwen akkoord is gegaan met het voorstel van de man en dat zij daarbij geen rekening heeft hoeven te houden met bedrog van de man in de communicatie met Aegon. Niet onaannemelijk is dat dat vertrouwen – en daarmee de bereidheid om de hier bedoelde afspraak te maken – zou hebben ontbroken, indien zij had geweten van de handelwijze van de man. Het standpunt van de vrouw dat zij de resultaten uit de fraudeonderzoeken wenst af te wachten alvorens over te gaan tot de verdeling van de gemeenschap, is in deze context alleszins te begrijpen.
4.5.
Daar komt bij dat de man zich beroept op allerlei posten die hij wenst te verrekenen met de overwaarde uit de woning die aan de vrouw toekomt, terwijl de vrouw die verrekeningen betwist en vraagtekens zet bij andere posten. Nu partijen daarover van mening verschillen, is, indien de vrouw daadwerkelijk tot levering zou overgaan, niet duidelijk op welke wijze de uitkering van de overwaarde aan partijen door de notaris zou moeten geschieden.
4.6.
Uit het voorgaande vloeit voort dat er op dit moment nog teveel onduidelijkheid bestaat over de waarde waartegen de man het aandeel van de vrouw in de woning kan overnemen en hoe de uitkering van de overwaarde, gelet op eventuele verrekeningen, dient plaats te vinden. Voorts heeft de man zijn gestelde spoedeisend belang ten aanzien van de hypotheekofferte niet onderbouwd. Het enkele feit dat de hypotheekrentes stijgen, is in de gegeven omstandigheden onvoldoende om voldoende spoedeisend belang aan te nemen.
4.7.
De voorzieningenrechter ziet dan ook onvoldoende grond om de vorderingen toe te wijzen.
4.8.
Aangezien partijen ex-echtelieden zijn, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2022.
2091 / 1980