ECLI:NL:RBROT:2022:2849

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
635076 / HA RK 22-270
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • mr. drs. J. van den Bos
  • mr. E. Rabbie
  • mr. S.C.C. Hes-Bakkeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 maart 2022 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een bestuursrechtelijke procedure. De verzoeker had eerder een beroep ingesteld tegen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) omdat deze niet tijdig had beslist op zijn verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Tijdens de zitting op 10 maart 2022, waar de rechter het beroepschrift behandelde, heeft de verzoeker wraking aangevraagd, omdat hij meende dat de rechter partijdig was. De verzoeker stelde dat de rechter te veel aandacht gaf aan de argumenten van de minister en onvoldoende doorvroeg naar relevante zaken. De wrakingskamer heeft echter vastgesteld dat de rechter zijn regie over de zitting heeft gevoerd en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. De rechter had de verzoeker ook de gelegenheid gegeven om zijn standpunt toe te lichten. De wrakingsgronden zijn als ongegrond beoordeeld, en het verzoek tot wraking is afgewezen. De beslissing is schriftelijk uitgewerkt op 13 april 2022.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 635076 / HA RK 22-270
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 31 maart 2022
op het verzoek van
[naam verzoeker]
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. T. Boesman, rechter in de rechtbank Rotterdam, team bestuur 2 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1
Verzoeker heeft beroep ingesteld bij de rechtbank, omdat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de minister van VWS) niet tijdig heeft beslist op zijn verzoek van 11 juli 2021 om openbaarmaking van stukken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het Wob-verzoek van verzoeker ziet op documenten betreffende onder meer de voorbereiding van en de besluitvorming over de mondkapjesplicht. Deze procedure heeft het volgende zaaknummer: ROT 21/6074.
1.2
Verzoeker is door de rechtbank uitgenodigd voor een zitting op 10 maart 2022.
1.3
Ter zitting van 10 maart 2022 heeft de rechter het beroepschrift van verzoeker behandeld.
1.4
Bij e-mailbericht van 14 maart 2022 heeft verzoeker wraking van de rechter verzocht.
1.5
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de zitting van 10 maart 2022.
1.6
Verzoeker, de rechter en de vertegenwoordigers van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld.
1.7
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij e-mailbericht van 24 maart 2022.
1.8
Bij de behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting van 31 maart 2022 zijn verzoeker en de rechter verschenen.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1
Verzoeker heeft aan zijn verzoek – verkort en zakelijk weergegeven – de volgende wrakingsgronden ten grondslag gelegd:
  • De rechter liet zich verleiden tot besteding van 90% van de zittingstijd aan het verweer van de minister van VWS dat de maximale capaciteit bij de behandeling van Wob-verzoeken was bereikt en dat het Ministerie de verzoeken daarom gefaseerd afhandelt.
  • De rechter deed onderzoek naar zaken die volgens de wet niet relevant zijn.
  • De rechter heeft onvoldoende doorgevraagd naar de capaciteit van het Ministerie van VWS.
  • De rechter praatte mee met de minister van VWS bij het door verzoeker gegeven voorbeeld van afhandeling van Wob-verzoeken in Zweden.
  • De rechter bood verzoeker ten onrechte geen mogelijkheid tot 5 minuten inbreng.
  • De rechter gaf onevenredig veel aandacht aan de minister van VWS.
  • De vrees is ontstaan dat de deskundigheid en besluitvaardigheid van de rechter het aflegt tegen de druk vanuit de maatschappij, collega’s, media, communicatie en campagnes van de minister van VWS.
  • De rechter praatte mee met de minister van VWS in het gebruik van een kwalijk misleidende term die volgens de wet niet bestaat.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft verzocht verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek dan wel het verzoek af te wijzen.

3.De beoordeling van het verzoek

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.3
De rechter voert regie over de zaken die aan hem worden voorgelegd. De rechter heeft een grote mate van vrijheid bij de bepaling van de wijze van behandeling. Het staat de rechter daarbij vrij om partijen vragen te stellen, waarbij het kan gebeuren dat aan de ene partij meer vragen worden gesteld dan aan de andere partij of dat er meer aandacht wordt besteed aan een bepaald geschilpunt dan aan een ander geschilpunt. Uit het proces-verbaal van de zitting van 10 maart 2022 – waarvan de inhoud niet ter discussie is gesteld – blijkt niet dat de rechter met de vertegenwoordigers van de minister van VWS heeft meegepraat. Evenmin is gebleken dat er op de zitting iets is gebeurd of de rechter iets heeft gezegd dat aanknopingspunten biedt voor de stelling van verzoeker dat de rechter bij hem de schijn van partijdigheid heeft gewekt.
3.4
De rechter heeft erkend dat niet al zijn vragen noodzakelijk waren voor de boordeling van het geschil. De rechtbank wijst op deze zinsnede in het proces-verbaal:
“Het is voor de zaak niet bepalend maar ik vroeg mij af, waarom heeft u het beroep ingediend, bent u journalist of heeft u het als betrokken burger opgevraagd?”.Hieruit blijkt dat de rechter zich realiseerde dat deze informatie niet van belang was voor de beoordeling en het dus juist met verzoeker eens was op dit punt. Ook hieruit kan geen vooringenomenheid van de rechter worden afgeleid.
3.5
Voorts is uit het proces-verbaal gebleken dat verzoeker aan het einde van de zitting de gelegenheid heeft gekregen om een toelichting op de zaak te geven, zodat deze wrakingsgrond wegens gebrek aan feitelijke grondslag faalt.
3.6
De aangevoerde gronden kunnen afzonderlijk noch in samenhang bezien, tot gegrondverklaring van het verzoek leiden. Het verzoek is mitsdien ongegrond, zodat het wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. T. Boesman.
Deze beslissing is op 31 maart 2022 gegeven door mr. drs. J. van den Bos, voorzitter, mr. E. Rabbie en mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, rechters in tegenwoordigheid van mr. H.C.C. Kan, griffier en op 13 april 2022 schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-