1.2.Eiser heeft op 14 mei 2020 een verzoek ingediend om zich op de zaterdagmarkt in Dordrecht te laten vervangen door [naam 1]. Aan het verzoek ligt ten grondslag dat eiser zijn vader op een markt in Brabant wil vervangen. Zijn vader is op leeftijd en heeft gezondheidsproblemen, waardoor een besmetting met het coronavirus fataal kan zijn.
2. Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende de diensten op de interne markt (de Dienstenrichtlijn) niet van toepassing is, omdat geen sprake is van een vergunningstelsel dan wel een verboden eis in de zin van de richtlijn. Dat betekent dat de Marktverordening gemeente Dordrecht (de Marktverordening) niet aan de Dienstenrichtlijn hoeft te worden getoetst. Van onverbindendheid van bepalingen uit de Marktverordening wegens strijd met de Dienstenrichtlijn kan dan ook geen sprake zijn. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het verzoek tot vervanging van eiser in overeenstemming met de Beleidsregel uitwerking bijzondere omstandigheden van artikel 13, derde lid, van de Marktverordening gemeente Dordrecht (de Beleidsregel) is geweigerd, aangezien de ziekte van eisers vader moet worden aangemerkt als een omstandigheid die voortvloeit uit de bedrijfsvoering van een onderneming. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan tijdelijke vervanging is toegestaan is dan ook geen sprake. Voorts stelt verweerder dat toepassing van de Beleidsregel niet tot onevenredige gevolgen leidt, omdat de goede kwaliteit, vakkennis en betrokkenheid van marktondernemers van de Dordtse markt mede is bereikt door strikte regelgeving, waarin onder meer persoonlijke aanwezigheid, de mogelijkheid tot overname en het handhaven van een wachtlijst zijn vastgelegd. Daarbij acht verweerder van belang dat met eiser maatwerkafspraken zijn gemaakt en dat meerdere ondernemers kampen met de gevolgen van de coronamaatregelen. Honorering van het verzoek zou dan ook ongewenste precedentwerking tot gevolg kunnen hebben.
3. Eiser heeft allereerst aangevoerd dat er wel sprake is van een vergunningstelsel als bedoeld in artikel 4, zesde lid, van de Dienstenrichtlijn. Om de dienst uit te kunnen voeren, dient eiser te beschikken over een standplaatsvergunning en dient de standplaats persoonlijk te worden ingenomen. Dit is een specifieke eis met betrekking tot de toegang tot en de uitoefening van een dienstenactiviteit. Als eiser niet aan deze eisen voldoet, wordt er handhavend opgetreden. Met andere woorden: het niet voldoen aan de gestelde eisen leidt ertoe dat toegang tot de dienst onmogelijk wordt gemaakt, althans daarmee wordt de toegang tot de dienst in ieder geval geraakt dan wel beperkt. Artikel 13 van de Marktverordening en de Beleidsregel waar verweerder zich op baseert zijn onverbindend wegens strijd met de Dienstenrichtlijn. De beperkte mogelijkheid voor een standplaatshouder zich te laten vervangen ziet op de toegang dan wel uitoefening van een dienstenactiviteit. De eisen die in artikel 13 van de Marktverordening worden gesteld, voldoen niet aan de vereisten van noodzakelijkheid en evenredigheid die in artikel 9, eerste lid, van de Dienstenrichtlijn aan een vergunningstelsel worden gesteld. Daarnaast is het begrip ‘bijzondere omstandigheden’ waar in de Marktverordening over wordt gesproken niet in overeenstemming met de vereisten van artikel 10 van de Dienstenrichtlijn omdat geen sprake is van een duidelijk, ondubbelzinnig en objectief en transparant begrip.
Subsidiair stelt eiser dat wel sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in verweerders beleid nu het verzoek tot vervanging is ingegeven door de ziekte van eisers vader. Dit valt onder familieomstandigheden.
4. De rechtbank overweegt als volgt.