ECLI:NL:RBROT:2022:2846

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
ROT 21/5609
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek naturalisatie op grond van huiselijk geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om naturalisatie van eiser, die slachtoffer was van huiselijk geweld. Eiser, geboren op [geboortedatum eiser] en met de Surinaamse nationaliteit, had op 21 juli 2020 een verzoek om naturalisatie ingediend, omdat hij drie jaar ongehuwd samenwoonde met een Nederlander. Het verzoek werd echter afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat niet was aangetoond dat de samenwoning met de voormalige partner was voortgezet na de indiening van het verzoek. Hierdoor voldeed eiser niet aan de voorwaarden voor de verkorte termijn van naturalisatie zoals vastgelegd in artikel 8, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Eiser stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de wettelijke voorwaarden rechtvaardigden, met name zijn status als slachtoffer van huiselijk geweld. De rechtbank oordeelde echter dat de omstandigheden van eiser niet als bijzonder genoeg werden beschouwd om af te wijken van de wettelijke vereisten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat de procedure omtrent de verblijfsvergunning van eiser geen directe invloed had op de uitkomst van deze zaak. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat het beroep ongegrond was.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5609

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

gemachtigde: mr. C. Chen,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. I. Boon
.

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om naturalisatie op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) afgewezen.
Bij besluit van 24 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2022. Partijen zijn, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser, geboren op [geboortedatum eiser] en met de Surinaamse nationaliteit, heeft op
21 juli 2020 een verzoek om naturalisatie gedaan, omdat hij drie jaar ongehuwd samenwoont met een Nederlander. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, omdat niet is gebleken dat de samenwoning met eisers voormalige partner heeft voortgeduurd nadat het verzoek om naturalisatie is ingediend. Hierdoor voldoet eiser niet aan de voorwaarden voor de verkorte termijn van artikel 8, vierde lid, van de RWN. Daarom geldt voor eiser de voorwaarde van vijf jaar toelating en hoofdverblijf binnen het Koninkrijk en daaraan voldoet hij evenmin. Verweerder heeft verder geen aanleiding gezien om op grond van bijzondere omstandigheden af te wijken van deze termijn. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Toepasselijke wet- en regelgeving
2. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Standpunt van eiser

3. Eiser betoogt dat er bijzondere feiten en omstandigheden zijn die ertoe moeten leiden dat van de wettelijke voorwaarden voor naturalisatie dient te worden afgeweken. De reden dat hij niet meer samenwoont met zijn voormalige partner is dat hij gedurende de samenwoning slachtoffer is geworden van huiselijk geweld. Eisers voormalige partner heeft hem opzettelijk laten uitschrijven uit de Basisregistratie personen om te voorkomen dat eiser het Nederlanderschap zou verkrijgen. Hij is hierdoor zeer benadeeld. Eiser doet daarom een beroep op artikel 10 van de RWN wegens redenen van humanitaire aard. Eiser verzoekt verder om aanhouding van deze zaak in afwachting van de uitspraak in de beroepsprocedure die ziet de intrekking van zijn verblijfsvergunning.
Beoordeling
Verzoek om aanhouding
4. De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaak aan te houden. De beroepsprocedure over de verblijfsvergunning is een aparte procedure waarvan de uitkomst er hoogstens toe kan leiden dat de termijn als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder c, van de RWN (vijf jaar) eerder verstreken is. Die procedure heeft echter geen directe invloed op de uitkomst van deze procedure.
Beroep op artikel 10 van de RWN
5.1.
Niet in geschil is dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 8, eerste lid, onder c, van de RWN [1] en dat de verkorte termijn van artikel 8, vierde lid, van de RWN [2] niet van toepassing is. In geschil is of er bijzondere feiten en omstandigheden zijn die ertoe moeten leiden dat aan eiser desondanks het Nederlanderschap wordt verleend. [3] Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat die er niet zijn. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
5.2.
Volgens de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (Handleiding) kunnen er in uitzonderlijke gevallen belangen zijn die prevaleren boven het handhaven van de wettelijke voorwaarden voor naturalisatie. De hoogste rechter in dit soort zaken, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, heeft geoordeeld dat verweerder bij de toepassing van artikel 10 van de RWN beoordelingsvrijheid heeft waarvan de invulling primair tot zijn verantwoordelijkheid behoort. Verweerder pleegt van artikel 10 van de RWN terughoudend gebruik te maken, namelijk slechts wanneer zich zeer bijzondere omstandigheden voordoen. [4] Uit de Handleiding volgt dat bij redenen van humanitaire aard gedacht moet worden aan complexe situaties waar (pleeg)kinderen tijdens een naturalisatieprocedure tegen aanlopen. De omstandigheid dat eiser slachtoffer was van huiselijk geweld valt hier niet onder en vormt geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 10 van de RWN.
5.3.
Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de omstandigheden die eiser naar voren heeft gebracht, in samenhang gewogen, niet maken dat eisers situatie dermate bijzonder is waardoor hem toch het Nederlanderschap verleend moet worden.
Slot
6. Het beroep is daarom ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.L. Cheung, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 15 april 2022.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGEWettelijk kader

Rijkswet op het Nederlanderschap

Artikel 7
1. Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.
(…)
Artikel 8
1. Voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 komt slechts in aanmerking de verzoeker
a. die meerderjarig is;
b. tegen wiens verblijf voor onbepaalde tijd in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, geen bedenkingen bestaan;
c. die tenminste sedert vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, toelating en hoofdverblijf heeft;
d. die in het Koninkrijk en het land van ingezetenschap als ingeburgerd kan worden beschouwd op grond van het feit dat hij beschikt over een bij algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen mate van kennis van de Nederlandse taal en – indien hij in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba hoofdverblijf heeft – de taal die op het eiland van het hoofdverblijf gangbaar is, alsmede van de staatsinrichting en maatschappij van het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en hij zich ook overigens in een van deze samenlevingen heeft doen opnemen; en
e. die verklaart bereid te zijn bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen. Het besluit tot verlening wordt niet bekend gemaakt dan nadat de verklaring daadwerkelijk is afgelegd.
2. Het eerste lid, onder c, geldt niet met betrekking tot de verzoeker die hetzij te eniger tijd het Nederlanderschap of de staat van Nederlands onderdaan-niet-Nederlander heeft bezeten, hetzij sedert tenminste drie jaren de echtgenoot is van en samenwoont met een Nederlander, hetzij tijdens zijn meerderjarigheid in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten is geadopteerd door ouders van wie in elk geval één het Nederlanderschap bezit.
3. De termijn bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt op twee jaren gesteld voor degene die in totaal ten minste tien jaren in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba toelating en hoofdverblijf heeft gehad.
4. De termijn bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt op drie jaren gesteld voor de verzoeker die hetzij ongehuwd tenminste drie jaren onafgebroken met een ongehuwde Nederlander in een duurzame relatie anders dan het huwelijk samenleeft, hetzij staatloos is.
5. De termijn bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt eveneens op drie jaren gesteld voor de verzoeker die door erkenning of wettiging zonder erkenning het kind van een Nederlander is geworden. Voor de verzoeker die tijdens zijn minderjarigheid is erkend of gewettigd wordt de termijn van drie jaren verminderd met de onafgebroken periode gedurende welke hij onmiddellijk voorafgaande aan zijn meerderjarigheid na de erkenning of wettiging zonder erkenning, verzorging en opvoeding heeft genoten van de Nederlander door wie hij is erkend of wiens kind hij door wettiging zonder erkenning is geworden.
6. Een krachtens het eerste lid, onder d, vastgestelde algemene maatregel van rijksbestuur treedt niet eerder in werking dan vier weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan beide kamers der Staten-Generaal.
Artikel 10
Wij kunnen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, in bijzondere gevallen het Nederlanderschap verlenen met afwijking van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, c en d, artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, en de termijn genoemd in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid.

Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003

Toelichting artikel 8, vierde lid
De termijn bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt op drie jaren gesteld voor de verzoeker die hetzij ongehuwd tenminste drie jaren onafgebroken met een ongehuwde Nederlander in een duurzame relatie anders dan het huwelijk samenleeft, hetzij staatloos is.
Op grond van deze bepaling geldt een – verkorte – termijn van drie jaar toelating en hoofdverblijf binnen het Koninkrijk als de verzoeker voorafgaand aan de indiening van het verzoek ten minste drie jaar onafgebroken ongetrouwd samenwoont binnen het Koninkrijk met een en dezelfde ongetrouwde Nederlandse partner. De toelating en de samenwoning met die ongetrouwde Nederlandse partner moeten op het moment van de beslissing op het verzoek voort duren. De samenwoning binnen het Koninkrijk kan worden aangetoond door inschrijving op een zelfde adres in de BRP, PIVA of basisadministratie. Een periode van samenwoning buiten het Koninkrijk telt niet mee.
Toelichting artikel 10
Paragraaf 1. Algemeen
Dit artikel biedt de mogelijkheid van naturalisatie wanneer aan bepaalde in de Rijkswet zelf gestelde voorwaarden niet is voldaan. Uitgangspunt is dat er sprake is van een zeer ‘bijzonder geval’. In uitzonderlijke gevallen kunnen er belangen zijn die prevaleren boven het handhaven van de wettelijke voorwaarden voor naturalisatie. Het moet dan mogelijk zijn om van die voorwaarden af te wijken. Het moet gaan om gevallen waarin redenen van staatsbelang of andere gewichtige belangen van (één van de landen van) het Koninkrijk zich voordoen, zoals op het gebied van de internationale economische en culturele betrekkingen. In concreto kan worden gedacht aan vreemdelingen die in aanmerking komen voor een functie waarvoor het Nederlanderschap is vereist of gewenst en eventueel hun echtgenoten/partners. Ook in gevallen van ernstig ambtelijk verzuim of om humanitaire redenen kan worden afgeweken van de geldende voorwaarden voor naturalisatie.
De Kroon verleent het Nederlanderschap met toepassing van artikel 10 RWN nadat de Raad van State van het Koninkrijk is gehoord. Uit de wettekst volgt dat het raadplegen van de Raad van State slechts noodzakelijk is bij verlening van het Nederlanderschap met toepassing van artikel 10 RWN. Bij beslissingen tot afwijzing of aanhouding is artikel 9, vijfde lid, RWN van toepassing.
Het is niet de bedoeling dat op grote schaal van onderhavig artikel gebruik wordt gemaakt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraken (zie uitspraak van 27 augustus 2014 in zaak nr. 201400641/1/V6 en uitspraak van 2 juli 2003 in zaak nr. 200204721/1) overwogen dat de minister bij de toepassing van artikel 10 van de RWN beoordelingsvrijheid heeft waarvan de invulling primair tot zijn verantwoordelijkheid behoort. De minister pleegt van dit wetsartikel terughoudend gebruik te maken. De uitzonderingen zijn alleen toegestaan indien zich zeer bijzondere omstandigheden voordoen. Een verzoek om toepassing van artikel 10 RWN zal dus moeten worden gemotiveerd. Tevens moet exact worden aangegeven van welke vereisten in artikel 8, 9 of 11 RWN afwijking wordt verzocht.
Er zijn geen eenduidige criteria op grond waarvan met grote stelligheid kan worden voorspeld of een beroep op artikel 10 RWN zal worden gehonoreerd. Dit is aan Onze Minister ter beoordeling en mede afhankelijk van het advies van de Raad van State. In zijn algemeenheid geldt dat naarmate het staatsbelang groter is en naarmate minder afwijkingsgronden worden aangevoerd, de drempel om artikel 10 RWN toe te passen gemakkelijker is te nemen. Zo zal iemand die nog maar een half jaar in Nederland is, nog nauwelijks Nederlands spreekt en met wiens naturalisatie wel belangen, maar geen uitzonderlijke, zijn gemoeid, minder snel langs deze weg worden genaturaliseerd dan iemand die hier al drie jaar is, in zijn functie of beroep volop participeert in de Nederlandse samenleving, redelijk Nederlands spreekt, hier wil blijven wonen en ten aanzien van wie het van groot belang is dat hij de Nederlandse nationaliteit krijgt. Bovendien kan het oordeel afhangen van de voorwaarde waarvan in het concrete geval wordt gevraagd af te wijken. Een beroep op artikel 10 RWN zal niet worden gehonoreerd als de verzoeker binnen afzienbare tijd voldoet aan de reguliere wettelijke voorwaarden.
(…)
Paragraaf 2.2. Humanitaire redenen
– het pleegkind dat niet deelt in de verkrijging van het Nederlanderschap door of niet deelt in de verlening van het Nederlanderschap aan de pleegouder(s) waardoor het kind ten opzichte van de eigen kinderen van de pleegouder(s), die wel meedelen, in een uitzonderingspositie komt te verkeren. De uitzonderingspositie ontstaat dus als gevolg van het feit dat de pleegouder(s) en diens eigen kinderen de Nederlandse nationaliteit verkrijgen door optie of naturalisatie en het pleegkind als enige ‘buiten de boot’ valt. (…)
– tijdens de optie/naturalisatieprocedure overlijdt de ouder (of overlijden de ouders) die een optieverklaring heeft (hebben) afgelegd dan wel om naturalisatie heeft (hebben) verzocht en daarvoor ook in aanmerking zou(den) zijn gekomen, waardoor het kind niet meer kan delen in de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap. Het kind moet voldoen aan de voorwaarden voor medeverkrijging dan wel medeverlening die bij leven van de ouder(s) hadden gegolden.

Voetnoten

1.Eiser heeft niet ten minste vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, toelating en hoofdverblijf.
2.Eiser leeft niet ongehuwd ten minste drie jaren onafgebroken met een ongehuwde Nederlander samen in een duurzame relatie anders dan het huwelijk en is evenmin staatloos.
3.Op grond van artikel 10 van de RWN.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1804.