ECLI:NL:RBROT:2022:2845

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
ROT 21/1418
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke spoedsluiting horeca-inrichting na schietincident

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 14 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een horeca-exploitant en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De zaak betreft een spoedsluiting van twee weken van de horeca-inrichting van eiser, die op 13 juni 2020 werd bevolen na een schietincident in de nabijheid van de inrichting. Eiser betwistte de rechtmatigheid van de sluiting en stelde dat de bestuurlijke rapportage van de politie, waarop het besluit was gebaseerd, gebrekkig was. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende aanwijzingen had om te veronderstellen dat er een verband was tussen het schietincident en de horeca-inrichting. Eiser stelde ook dat de opheffing van de sluiting te laat was, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende voortvarend had gehandeld. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en hij had geen recht op schadevergoeding of nadeelcompensatie. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd ten aanzien van verzoeken om verwijdering van besluiten uit de systemen en om verontschuldigingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/1418

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] h.o.d.n. [naam horeca-inrichting], te [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: J.C. Herrewijnen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam,verweerder.
gemachtigde: mr R. Duivenvoorde.

Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2020 (het primaire besluit 1) heeft verweerder per direct voor een periode van twee weken de sluiting bevolen van horeca-inrichting [naam horeca-inrichting] (de horeca-inrichting), gevestigd aan [adres], ingaande direct na uitreiking van het besluit en tot 27 juni 2020.
Bij besluit van 19 juni 2020 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de spoedsluiting opgeheven en geen aanvullende bestuurlijke maatregel getroffen.
Bij besluit van 4 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam].

Overwegingen

1. Op 13 juni 2020 heeft de Politie, Eenheid Rotterdam (politie), naar aanleiding van een melding van een schietpartij de horeca-inrichting van eiser bezocht. Op basis van de door de politie over het incident opgestelde voorlopige rapportage van 13 juni 2020 heeft verweerder geconcludeerd dat sprake is geweest van een ernstig geweldsincident bij de horeca-inrichting, waarbij werd geschoten met een vuurwapen en een persoon gewond raakte. Conform het bij de Horecanota 2017-2021 behorende Handhavingsarrangement heeft verweerder met het primaire besluit 1 de spoedsluiting van de horeca-inrichting bevolen voor de duur van twee weken (tot en met 26 juni 2020). Verweerder overweegt daarbij dat de spoedsluiting in het belang is van de openbare orde en het woon- en leefklimaat. In dit besluit wordt tevens meegedeeld dat de politie binnen twee weken nader onderzoek zal verrichten naar de feitelijke toedracht van het incident en verweerder een definitieve rapportage (bestuurlijke rapportage) zal zenden. Op basis van die bestuurlijke rapportage en de zienswijze van eiser zal worden besloten of nadere maatregelen noodzakelijk zijn.
2. Op grond van de bestuurlijke rapportage van 18 juni 2020 heeft verweerder de spoedsluiting met onmiddellijke ingang opgeheven en zijn er geen aanvullende bestuurlijke maatregelen getroffen. Hieraan ligt ten grondslag de conclusie dat eiser geen verwijt treft bij de aanleiding of het ontstaan van het schietincident. De verklaring van eiser over wat er gebeurd is wordt ondersteund door meerdere getuigen. Ook heeft eiser meegewerkt aan het politieonderzoek. Verweerder heeft de opheffing van de spoedsluiting op 18 juni 2020 al mondeling meegedeeld aan eiser zodat eiser de horeca-inrichting met ingang van 18 juni 2020 weer kon exploiteren.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, met overname van het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie van 24 november 2020, eisers bezwaren ongegrond verklaard en de primaire besluiten gehandhaafd.
4. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.
Procesbelang
5.1.
De rechtbank ziet zich ambtshalve eerst voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn beroep, nu de periode van sluiting van de horeca-inrichting inmiddels voorbij is. Eiser heeft gesteld schade te hebben geleden door de sluiting van de horeca-inrichting, onder meer in de vorm van omzetverlies.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) – bijvoorbeeld de uitspraak van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:497 – kan procesbelang bestaan indien wordt gesteld dat schade is geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming. Hiertoe dient tot op zekere hoogte aannemelijk te worden gemaakt dat dergelijke schade is geleden door het besluit. De rechtbank acht gelet op de toelichting en onderbouwing van eiser voldoende aannemelijk dat eiser schade heeft geleden door de sluiting van de horeca-inrichting, zodat hij een belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van het beroep.
Inhoudelijke beoordeling
6. Eiser wijst allereerst op hetgeen hij in bezwaar heeft aangevoerd. Verweerder heeft daarop in het bestreden besluit echter gemotiveerd gereageerd. Voor zover eiser niet toelicht op welke onderdelen de motivering in het bestreden besluit volgens hem ontoereikend is, leidt de enkele verwijzing naar wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd niet tot het oordeel dat het bestreden besluit ontoereikend is gemotiveerd of rechtens onjuist moet worden geacht.
7.1.
Eiser stelt dat verweerder bij het besluit tot spoedsluiting over te gaan niet mocht afgaan op de bestuurlijke rapportage van de politie van 13 juni 2020, omdat deze rapportage onvoldoende en gebrekkig is, waardoor er ten onrechte een verband is gelegd tussen het schietincident en de horeca-inrichting. Er is bijvoorbeeld ten onrechte door een getuige gemeld dat het schietincident plaats zou hebben gevonden onder een parasol op het terras van de inrichting. In het kader van de vraag of er een verband was tussen het incident en de horeca-inrichting had de politie direct na het incident verklaringen kunnen opnemen van eiser en aanwezigen in de inrichting en onderzoek kunnen doen naar camerabeelden. De politie heeft dit echter niet gedaan. Verder roepen de getuigenverklaringen, gelet op het tijdstip en de anonimiteit zoals blijkend uit de bestuurlijke rapportage van 18 juni 2020, vragen op. Ook lijken de getuigen in de bestuurlijke rapportage van 13 juni 2020 niet dezelfde getuigen te zijn als die vermeld zijn in de bestuurlijke rapportage van 18 juni 2020. Uit de bestuurlijke rapportage van 18 juni 2020 blijkt dat verweerder bij het opstellen van de bestuurlijke rapportage van 13 juni 2020 keuzes heeft gemaakt en informatie heeft weggelaten. Zo is in de bestuurlijke rapportage van 13 juni 2020 ten onrechte enkel melding gemaakt van een bloedspoor in de richting van de inrichting, terwijl uit een door eiser op 13 juni 2020 gemaakte film blijkt dat er op straat meerdere bloedsporen in de vorm van een soort rondje te zien waren. De politie had dit kunnen en moeten constateren bij het sporenonderzoek wat die nacht is verricht. Voorts blijkt niet dat verweerder de politie ten aanzien van de in de bestuurlijke rapportage vermelde getuigenverklaringen om onderbouwing heeft gevraagd. Verweerder is dan ook ten onrechte tot spoedsluiting overgegaan, aldus eiser.
7.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling dient in beginsel te worden uitgegaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal. Dit geldt eveneens voor op ambtsbelofte opgemaakte bestuurlijke rapportages (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 26 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1123, en 15 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2826). Als de in een proces-verbaal vermelde bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van de betwisting, grond bestaat voor zodanig twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
7.3.
Verweerder heeft aan de spoedsluiting de bestuurlijke rapportage van de politie van 13 juni 2020 ten grondslag gelegd. In deze rapportage is vermeld dat in de nacht van 12 juni 2020 op 13 juni 2020 een geweldsincident heeft plaatsgevonden op het terras van de horeca-inrichting waarbij werd geschoten met een vuurwapen. Er zijn meldingen binnengekomen bij de politie dat er voor de horeca-inrichting zou zijn geschoten. De politie treft op de Hillelaan ter hoogte van de horeca-inrichting een slachtoffer aan dat aan zijn been gewond is en er werd geconstateerd dat er een bloedspoor vanaf het slachtoffer in de richting van het terras van de inrichting loopt. Bij de politie waren meerdere meldingen met betrekking tot dit incident binnengekomen en uit deze meldingen blijkt onder meer dat iemand gewond was geraakt en dat de dader was weggerend. Getuigen verklaarden dat het incident onder een parasol op het terras van de horeca-inrichting zou hebben plaatsgevonden. Tevens werd vanuit de flat boven de horeca-inrichting gemeld dat vanuit het café emmers water leeg werden gegooid, mogelijk om het bloed weg te halen. De politie heeft in de bestuurlijke rapportage aangegeven dat de toedracht van het incident nog onduidelijk was en dat het onderzoek daarnaar nog in volle gang was. Er was verder nog geen zicht op verdachten en herhaling kon op dat moment niet worden uitgesloten. In de rapportage is verder vermeld dat de horeca-inrichting is gevestigd in een veiligheidsrisicogebied. Mede gelet op het aantal geweldsdelicten en de daarbij gebruikte wapens, is de wijk Feijenoord een aandachtsgebied als het gaat om de openbare orde.
7.4.
De rechtbank ziet, in het licht van wat eiser heeft aangevoerd, geen aanleiding om te oordelen dat verweerder zodanig had moeten twijfelen aan de juistheid van de bestuurlijke rapportage van 13 juni 2020 dat deze niet of niet volledig aan de spoedsluiting ten grondslag mocht worden gelegd. De politie heeft in de rapportage van 13 juni 2020 vermeld welke informatie er op dat moment was gemeld en wat haar bevindingen waren. Ook heeft zij vermeld dat de toedracht nog onduidelijk was en dat het onderzoek nog in volle gang was. De rechtbank ziet in de bestuurlijke rapportage van 18 juni 2020 geen aanknopingspunten om te oordelen dat – zoals eiser meent - de politie in de bestuurlijke rapportage van 13 juni 2020 de stand van zaken op dat moment niet juist heeft weergegeven of een onjuist beeld heeft neergezet. Met informatie die pas later uit verder onderzoek bekend is geworden, kon de politie ten tijde van het opstellen van de bestuurlijke rapportage van 13 juni 2020 nog geen rekening houden. Verder is het naar het oordeel van de rechtbank niet aan verweerder of eiser, maar aan de politie om te bepalen hoe zij haar onderzoek vorm geeft en in welke volgorde zij mogelijk bewijsmateriaal gaat onderzoeken. Dat de politie bij haar onderzoek in de uren na het incident keuzes heeft gemaakt die bij verweerder vragen hadden moeten oproepen en die in redelijkheid niet kunnen worden gevolgd, is niet gebleken. Ditzelfde geldt voor keuzes die de politie heeft gemaakt bij het opstellen van de bestuurlijke rapportage van 13 juni 2020.
7.5.
Gelet op de feiten en omstandigheden die genoemd zijn in 7.4., in samenhang bezien, waren er ten tijde van het nemen van het besluit voldoende aanwijzingen om in redelijkheid te kunnen en mogen veronderstellen dat er een verband was tussen het schietincident en de horeca-inrichting. Verweerder mocht daar op dat moment dan ook van uitgaan. Het enkele feit dat eiser op 13 juni 2020 tegen verweerder heeft gezegd dat het incident niets met zijn horeca-inrichting te maken had en dat het ging om een groep voorbijgangers die ruzie kreeg en over zijn terras is gelopen, maakt dit niet anders. Om de toedracht van het schietincident vast te stellen en de verklaring van eiser en de direct na het incident binnengekomen meldingen te verifiëren, was nu juist nader onderzoek door de politie nodig. De rechtbank begrijpt dat eiser in een vervelende situatie is komen te verkeren, omdat achteraf is gebleken dat er inderdaad geen verband was tussen zijn horeca-inrichting en het schietincident. Dat dit na verder onderzoek is komen vaststaan, maakt echter het eerder genomen besluit nog niet onrechtmatig. Het is de taak van verweerder om bij ernstige verstoringen van de openbare orde en aantasting van de leefbaarheid in de woonomgeving maatregelen te nemen om de rust te herstellen. Verweerder mocht bij de hiervoor geschetste stand van zaken op dat moment het belang om door middel van een spoedsluiting de openbare orde en het woon- en leefklimaat per direct te herstellen zwaarder laten wegen dan de belangen van eiser als exploitant van de horeca-inrichting.
8.1.
Eiser stelt verder dat verweerder het besluit tot opheffing van de spoedsluiting niet voldoende voortvarend heeft genomen. In dit verband voert eiser aan dat verweerder niet had moeten wachten op de nadere bestuurlijke rapportage van de politie, maar de camerabeelden die eiser aan hem had toegezonden zelf had kunnen beoordelen. Het is daarnaast onbegrijpelijk dat de politie pas op 18 juni 2020 de bestuurlijke rapportage heeft opgemaakt. Verweerder had daarom zelf actief informatie moeten vergaren, mede gelet op het belang van eiser bij een spoedige opheffing van de sluiting. Het besluit van 19 juni 2020 had volgens eiser uiterlijk op 13 of 14 juni 2020 genomen kunnen worden.
8.2.
De rechtbank verwerpt eisers stellingen. De spoedsluiting heeft op 13 juni 2020 plaatsgevonden. Eiser heeft op deze dag camerabeelden aan verweerder overgelegd waaruit zou volgen dat het schietincident geen relatie heeft met de horeca-inrichting. Deze camerabeelden zijn door verweerder direct ter beoordeling aan de politie doorgezonden. Anders dan eiser meent, ligt het naar het oordeel van de rechtbank niet op de weg van verweerder om die beelden te bekijken en daaraan conclusies te verbinden, maar is het aan de politie om die beelden te beoordelen in het licht van wat verder uit haar onderzoek naar voren komt. Uit de bestuurlijke rapportage van 18 juni 2020 blijkt dat de politie na haar bestuurlijke rapportage van 13 juni 2020 nader onderzoek heeft verricht. Op 13 juni 2020 omstreeks 16.20 uur is eiser door de politie gehoord. Verder heeft de politie op 14 en 15 juni 2020 getuigen gehoord en op 14, 15 en 17 juni 2020 gesproken met het slachtoffer. Het slachtoffer heeft blijkens de bestuurlijke rapportage aanvankelijk niet willen verklaren wat er gebeurd was, uit angst voor represailles. Pas op 17 juni 2020 heeft het slachtoffer verklaard dat hij niet voor de horeca-inrichting maar voor één van de naastgelegen restaurants was neergeschoten. Dit wordt volgens de politie bevestigd door camerabeelden. Vervolgens heeft de politie op 18 juni 2020 de bestuurlijke rapportage opgemaakt. Verweerder heeft na ontvangst van deze rapportage eiser op dezelfde dag nog mondeling meegedeeld dat de spoedsluiting zal worden opgeheven. Het schriftelijke besluit tot opheffing van de spoedsluiting is gevolgd op 19 juni 2020. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aldus voldoende voortvarend heeft gehandeld. Verweerder heeft het nadere onderzoek door de politie en de daarvan opgemaakte bestuurlijke rapportage van 18 juni 2020 mogen afwachten. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat niet kan worden gezegd dat het onredelijk lang heeft geduurd alvorens het nadere onderzoek door de politie werd verricht en de nadere rapportage werd opgemaakt. Voorts is het is aan de politie (en niet aan verweerder) om nader onderzoek te doen naar het steekincident en zoals hiervoor onder 7.4. is overwogen, is het ook aan de politie om te beslissen hoe zij dat onderzoek vorm geeft. De bevoegdheid van verweerder reikt niet zo ver dat hij de politie kan aansturen en bepalen dat zij de camerabeelden eerder dient te beoordelen dan wel de bestuurlijke rapportage eerder dient op te maken.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder mogen overgaan tot spoedsluiting van de horeca-inrichting voor de duur van twee weken. Ook heeft verweerder het besluit van 19 juni 2020 voldoende voortvarend genomen. Het beroep is ongegrond.
10. Eiser heeft verzocht verweerder wegens onrechtmatige besluitvorming te veroordelen tot verwijdering van de primaire besluiten en het bestreden besluit uit de (politie)systemen, het aanbieden van verontschuldigingen en het plaatsen van een rectificatie in een lokaal dagblad. Wat er – mede gelet op wat hiervoor is overwogen - verder van deze verzoeken zij, op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter een dergelijke uitspraak niet doen. De rechtbank zal zich op deze punten dan ook onbevoegd verklaren. Eiser kan deze vorderingen desgewenst bij de burgerlijke rechter indienen.
11. Verder heeft eiser verzocht om schadevergoeding (nader op te maken bij staat) dan wel nadeelcompensatie. Omdat de besluiten rechtmatig zijn genomen, heeft eiser geen recht op schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88, van de Awb. Verweerder heeft dus in het bestreden besluit het verzoek om schadevergoeding terecht afgewezen. Wat betreft het verzoek om nadeelcompensatie stelt de rechtbank vast dat eiser dit verzoek voor het eerst doet in beroep. In wat in bezwaar is aangevoerd ziet de rechtbank onvoldoende grond om eiser te volgen in zijn standpunt dat het in bezwaar ingediende verzoek om schadevergoeding tevens als verzoek om nadeelcompensatie moet worden gezien. Eiser spreekt in bezwaar immers telkens uitdrukkelijk over “schade” door “onrechtmatige” besluiten en vordert enkel ‘vergoeding van schade’ en geen nadeelcompensatie. Ook overigens blijkt niet dat eiser bij verweerder een verzoek om nadeelcompensatie heeft ingediend en dat verweerder daarop heeft beslist. In deze procedure ligt dus geen besluit over nadeelcompensatie ter beoordeling voor. Het verzoek om nadeelcompensatie is daarom niet-ontvankelijk en de rechtbank gaat niet in op de vraag of eiser voldoende heeft aangevoerd om nadeelcompensatie toe te kennen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Het verzoek van eiser om de daadwerkelijk gemaakte kosten van juridische bijstand te vergoeden, hoeft daarom niet te worden besproken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond,
- verklaart zich onbevoegd ten aanzien van de verzoeken om verweerder te veroordelen tot verwijdering van de primaire besluiten en het bestreden besluit uit de (politie)systemen, het aanbieden van verontschuldigingen en het plaatsen van een rectificatie in een lokaal dagblad;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af,
- verklaart het verzoek om nadeelcompensatie niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.L. Cheung, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2022.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Raad van State.

Bijlage

Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2012 (APV)
Artikel 2:30 Sluiting van openbare inrichtingen
1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in het geval van bijzondere omstandigheden een openbare inrichting tijdelijk of voor onbepaalde tijd gesloten verklaren indien:
a. die openbare inrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige exploitatievergunning;
b. een van de in artikel 2:28, vijfde of zesde lid, genoemde situaties zich voordoet;
2. Een besluit tot sluiting wordt op, in of nabij de toegang van de openbare inrichting aangebracht.
Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting
(…)
6. Onverminderd de artikelen 1:6 en 1:8 kan de burgemeester de exploitatievergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken, tijdelijk opschorten of wijzigen, indien naar zijn oordeel:
a. in of vanuit de openbare inrichting een feit of feiten hebben voorgedaan of aannemelijk is dat in de toekomst zich een feit of feiten gaan voordoen waardoor de openbare orde en/of het woon- of leefklimaat in de omgeving van de openbare inrichting nadelig zal worden beïnvloed;
Toelichting APV op artikel 2:30, derde lid
In het derde lid van artikel 2:30 wordt de mogelijkheid geboden, dat de burgemeester een sluiting op verzoek van belanghebbende(n) opheft. In de praktijk sluit de burgemeester een inrichting meestal voor een bepaalde duur. Artikel 2:30 voorziet ook in de mogelijkheid voor belanghebbende(n) om aan de burgemeester tussentijdse opheffing van een tijdelijke sluiting te vragen. In de regel gaat de burgemeester daartoe over indien er voldoende garanties aanwezig zijn waardoor de kans op herhaling van de verstoring van de openbare orde tot het minimum zijn beperkt.
Het Handhavingsarrangement behorend bij de Horecanota 2017-2021

Spoedsluiting

Bij ernstige en acute verstoringen van de openbare orde, zoals bij schiet- en steekincidenten, volgt altijd een spoedsluiting voor de duur van maximaal twee weken. Deze voorlopige
sluiting dient om de openbare orde en veiligheid in en rond de inrichting te laten herstellen. Deze periode is ook bedoeld om meer informatie te krijgen over de toedracht van het incident dat de openbare orde heeft verstoord. In deze periode maakt de politie een dossier op voor de burgemeester en wordt er op basis van dat dossier een zienswijzengesprek met de ondernemer gehouden.
Als na het politieonderzoek en het gesprek met de ondernemer het gevaar voor de openbare orde en veiligheid voldoende is weggenomen, kan de burgemeester het horecabedrijf
toestemming geven de deuren weer te openen. De burgemeester kan ook besluiten om de exploitatievergunning in te trekken op grond van het weggevallen van het vertrouwen in
de exploitant of besluiten dat een (aanvullende) maatregel noodzakelijk is, indien er nog steeds een gevaar is en/of een ,kans op herhaling van een incident.
Als ernstige geweldsincidenten in, vanuit of in de directe omgeving van het horecabedrijf worden in ieder geval beschouwd:
 incidenten waarbij één of meer vuur-, steek-, slag-, of stroomstootwapens, explosieven is/zijn gebruikt of met het gebruik ervan is gedreigd.
Bij ernstige geweldsincidenten zijn de openbare orde en veiligheid in en rondom het betreffende horecabedrijf per definitie aangetast. Wanneer voor het eerst een ernstig geweldsincident plaatsvindt, wordt de horeca-inrichting voor maximaal twee weken gesloten, waarna de burgemeester besluit tot het intrekken van het sluitingsbevel dan wel tot sluiting van de horeca-inrichting voor de duur van drie maanden. Uitgangspunt hierbij is dat bij ernstige geweldsincidenten de openbare orde en veiligheid rondom de horeca-inrichting per definitie zijn aangetast. Om de openbare orde en veiligheid onmiddellijk te herstellen, wordt de horeca-inrichting voor een korte periode gesloten. Als uit onderzoek en een (zienswijzen)gesprek met de ondernemer blijkt dat er kans is op herhaling van geweldsincidenten en/of de openbare orde zo ernstig is geschokt dat heropening van de horeca-inrichting niet verantwoord is, besluit de burgemeester om het horecabedrijf gesloten te houden, aldus het Handhavingsarrangement.