ECLI:NL:RBROT:2022:2812
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw ontstaan schulden
Op 2 februari 2022 heeft verzoeker een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 9 maart 2022 is verzoeker gehoord. Verzoeker ontvangt een Wajong-uitkering en heeft een schuldenlast van € 42.505,72. De rechtbank oordeelt dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling alleen kan worden toegewezen als verzoeker in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden. De rechtbank concludeert dat dit in dit geval niet aannemelijk is.
Verzoeker heeft een schuld aan de Belastingdienst van € 9.172,00, die voortkomt uit niet-betaalde inkomstenheffingen en ten onrechte ontvangen toeslagen. De rechtbank stelt vast dat verzoeker niet heeft gezorgd voor een juiste en volledige informatievoorziening aan de Belastingdienst, wat leidt tot de conclusie dat deze schuld niet te goeder trouw is ontstaan. Daarnaast heeft verzoeker schulden bij het CJIB van € 7.759,91, die ook niet te goeder trouw zijn ontstaan. De rechtbank verwijst naar artikel 5.3.4 van het procesreglement, waarin wordt gesteld dat bepaalde schulden in beginsel niet te goeder trouw zijn ontstaan.
Gezien de ernst en de totale hoogte van de schulden, die niet te goeder trouw zijn ontstaan, oordeelt de rechtbank dat de situatie van verzoeker onvoldoende stabiel is voor toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank wijst het verzoek af, maar merkt op dat een toekomstig verzoek mogelijk meer kans van slagen kan hebben indien de situatie van verzoeker stabiliseert. De beslissing is genomen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van mr. C. Hulsegge, griffier, op 18 maart 2022.