ECLI:NL:RBROT:2022:281

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
ROT 20/6065
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en wijziging eerste arbeidsongeschiktheidsdag in het kader van Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de wijziging van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Eiseres verzocht om de eerste arbeidsongeschiktheidsdag te verleggen van 12 december 2018 naar 18 april 2016 en om een beoordeling van haar recht op een Wet WIA-uitkering per april 2018. Eiseres was van mening dat zij ten onrechte op 11 september 2017 geschikt was geacht voor haar maatgevende arbeid, terwijl zij volgens haar doorlopende arbeidsongeschiktheid had.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 18 april 2016 ziek is gemeld en dat zij op 2 maart 2017 ziek uit dienst is getreden. Na een eerstejaars-ZW-beoordeling heeft het UWV haar een ZW-uitkering toegekend. Eiseres heeft in de loop der tijd verschillende verzoeken ingediend om haar arbeidsongeschiktheidsstatus te herzien, maar het UWV heeft deze verzoeken afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige voldoende zorgvuldig waren en dat er geen medische argumenten waren om de eerste arbeidsongeschiktheidsdag te wijzigen.

De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond verklaard, omdat het UWV het bezwaar van eiseres tegen de brief van 12 maart 2020 niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Het beroep tegen het bestreden besluit II, waarin het UWV oordeelde dat eiseres op 11 september 2017 geschikt was voor haar maatgevende arbeid, is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bepaald dat het UWV het betaalde griffierecht aan eiseres moet vergoeden en heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.518,-.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/6065

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres,

gemachtigde: mr. I. Baggerman-Scherpenisse,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. N. Libari.

Procesverloop

Bij brief van 12 maart 2020 heeft verweerder een rapportage van een arts van 9 maart 2020 aan eiseres toegezonden, waarin is geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn om de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van eiseres, 12 december 2018, te wijzigen.
Eiseres heeft tegen de brief van 12 maart 2020 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 23 oktober 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit I beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nog nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiseres is werkzaam geweest als teamleider civiel en algemeen onderhoud bij [werkgever 1]. Op 18 april 2016 heeft zij zich ziek gemeld vanwege rechterarmklachten als gevolg van een val. Eiseres is op 2 maart 2017 ziek uit dienst getreden, waarna verweerder haar bij besluit van 23 maart 2017 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) heeft toegekend. Bij besluit van 20 april 2017 is het recht op ZW na een eerstejaars-ZW-beoordeling ongewijzigd voortgezet.
1.2.
Bij besluit van 26 april 2017 heeft verweerder eiseres een no-riskpolis toegekend. Eiseres is hierna op 11 september 2017 bij [werkgever 2] gaan werken als administratief medewerker. Bij besluit van 12 september 2017 heeft verweerder de ZW-uitkering met ingang van 11 september 2017 beëindigd.
1.3.
Eiseres heeft zich met ingang van 12 december 2018 ziek gemeld voor laatstgenoemde arbeid. Bij brief van 18 december 2018 heeft eiseres verweerder medegedeeld dat zij in september 2017 ten onrechte hersteld is verklaard, omdat volgens haar sprake is geweest van doorlopende arbeidsongeschiktheid. Eiseres heeft verweerder dan ook verzocht om per einde wachttijd, naar eiseres stelt april 2018, te beoordelen of zij in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 4 januari 2019 heeft verweerder eiseres met ingang van 12 december 2018 een ZW-uitkering toegekend, omdat zij voldoet aan de voorwaarden van de no-riskpolis.
1.4.
Eiseres heeft bij brief van 23 januari 2019 haar verzoek van 18 december 2018 herhaald. Verweerder heeft eiseres hierop bij brief van 7 februari 2019 medegedeeld dat hij het verzoek van eiseres opvat als een verzoek om de met ingang van 11 september 2017 beëindigde ZW-uitkering te heropenen. Verweerder heeft eiseres in de gelegenheid gesteld relevante (medische) informatie te verstrekken over de periode vanaf laatstgenoemde datum. Eiseres heeft hierop bij brief van 18 februari 2019 gereageerd. Eiseres heeft bij brief van 15 juli 2019 haar verzoek opnieuw herhaald.
2.1.
Eiseres is hierna in het kader van een eerstejaars-ZW-beoordeling naar aanleiding van de ziekmelding van 12 december 2018 op 15 oktober 2019 op het spreekuur van een arts verschenen. In zijn rapportage van 1 november 2019 heeft de arts, onder contraseign van een verzekeringsarts, geconcludeerd dat geen sprake is van het ontbreken van benutbare mogelijkheden. Eiseres beschikt over verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Daarbij heeft de arts rekening gehouden met een (concept) medische expertise. De beperkingen heeft de arts neergelegd in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 5 november 2019.
2.2.
Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens in de rapportage van 15 november 2019 met inachtneming van de door de arts vastgestelde mogelijkheden en beperkingen geconcludeerd dat eiseres niet geschikt is voor haar eigen werk (administratief medewerker). Ook heeft de arbeidsdeskundige onvoldoende gangbare functies voor eiseres kunnen selecteren. De arbeidsdeskundige heeft dan ook geconcludeerd dat eiseres op 11 december 2019 niet in staat is ten minste 65% van haar maatmaninkomen te verdienen.
2.3.
Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 21 november 2019 bepaald dat het recht op ZW-uitkering ongewijzigd blijft. Eiseres heeft bij brief van 27 november 2019 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Eiseres heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat zij al eerder heeft aangegeven dat zij vanaf 18 april 2016 doorlopend arbeidsongeschikt is geweest en dat de arts bij de eerstejaars-ZW-beoordeling heeft nagelaten dat te beoordelen.
2.4.
De arts heeft vervolgens in een aanvullende rapportage van 9 maart 2020, onder contraseign van een verzekeringsarts, toegelicht dat er geen medische argumenten zijn om de eerste arbeidsongeschiktheidsdag, 12 december 2018, te wijzigen. Deze rapportage is bij brief van 12 maart 2020 aan eiseres toegezonden. Eiseres heeft tegen de brief van 12 maart 2020 bezwaar gemaakt.
3.1.
Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 12 augustus 2020 overwogen dat het recht op ZW-uitkering na een eerstejaars-ZW-beoordeling bij besluit van 20 april 2017 is voortgezet vanwege een grote schouderoperatie die eiseres onderging. Eiseres is vervolgens in werk hervat en heeft zich toen hersteld gemeld. Op grond van de beschikbare medische informatie, waaronder eerder genoemde medische expertise, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat de belastbaarheid van eiseres, zoals die is neergelegd in de FML van 5 november 2019, ook van toepassing was op 11 september 2017. Of eiseres hiermee op die dag ongeschikt was voor de functie teamleider civiel en algemeen onderhoud, dient volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep door een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep te worden bepaald.
3.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierna in de aanvullende rapportage van 15 oktober 2020 toegelicht dat hij met de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep contact heeft gehad over de belasting in de maatgevende arbeid, teamleider civiel en algemeen onderhoud. Uit dat overleg is naar voren gekomen dat het bedienen van toetsenbord en muis het meest belastend is voor eiseres. Dit komt 4 tot 5 uur per dag voor, wat net iets meer is dan in de FML van 5 november 2019 staat beschreven (ongeveer 4 uur). Het bedienen van toetenbord en muis wordt beperkt door de beperkte rechterschouder functie. Het gaat dan vooral om het langdurig achtereen bedienen en werken in dezelfde houding, waardoor pijn ontstaat. In de maatgevende arbeid is het volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep echter mogelijk de houding naar behoefte af te wisselen. Daarnaast kan een voorziening als spraaksoftware er voor zorgen dat het gebruik van toetsenbord en muis wordt verlaagd. Ook is toegelicht dat de maatgevende arbeid een omvang kent van 32 uur, waardoor de schouder minder wordt belast dan in een volledige werkweek. Dit tezamen maakt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat de belastbaarheid van eiseres ten aanzien van het gebruik van toetsenbord en muis niet wordt overschreden. Verder is toegelicht dat de belastbaarheid wat betreft het tillen, het achtereen lopen en traplopen niet wordt overschreden en dat eiseres in het persoonlijk en sociaal functioneren niet is beperkt. Gelet hierop acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiseres op 11 september 2017 dan ook geschikt voor de maatgevende arbeid (teamleider civiel en algemeen onderhoud). Daarmee verplaatst de eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet, zo concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
3.3.
Verweerder heeft vervolgens met inachtneming van de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bestreden besluit I genomen.
Standpunt eiseres
4. Eiseres heeft in beroep herhaald dat zij ten onrechte met ingang van 11 september 2017 hersteld is verklaard. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij doorlopend arbeidsongeschikt is geweest en slechts een poging heeft gedaan om te re-integreren. Eiseres heeft er in dit verband op gewezen dat de FML van 5 november 2019 ook geldig was op 11 september 2017. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens eiseres echter ten onrechte geconcludeerd dat zij op basis hiervan geschikt was voor haar maatgevende arbeid (teamleider civiel en algemeen onderhoud), omdat haar belastbaarheid in die functie wordt overschreden. Volgens eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gemotiveerd waarom het gebruik van spraaksoftware kan leiden tot een beperking van het bedienen van toetsenbord en muis. Zo is niet in alle systemen het gebruik van spraaksoftware mogelijk. Eiseres heeft er verder op gewezen dat de beoordeling of zij geschikt was voor haar maatgevende arbeid door een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zou worden verricht. Van dat onderzoek is niet gebleken. Daarnaast meent eiseres dat de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep tegenstrijdig is met de conclusie van de arts in zijn rapportage van 1 november 2019, die haar ongeschikt achtte voor de maatgevende arbeid. Eiseres heeft er ook nog op gewezen dat niet is meegewogen dat zij in haar thuissituatie niets doet en tijdelijk inwoont bij vrienden. Eiseres meent dan ook dat zij op 11 september 2017 niet geschikt was voor haar arbeid. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres nog een medische rapportage van I.A.K. Snels, verzekeringsarts bij Ergatis, van 11 augustus 2021 en een voortgangsverslag van Trivium advies van 2 september 2021 overgelegd.
Standpunt verweerder
5.1.
Verweerder heeft, nadat eiseres beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit, bij besluit van 11 december 2020 op de verzoeken van eiseres van 18 december 2018, 23 januari 2019 en 15 juli 2019 beslist en bepaald dat er geen aanleiding bestaat om de eerste arbeidsongeschiktheidsdag, 12 december 2018, te wijzigen.
5.2.
Verweerder heeft zich vervolgens in het verweerschrift van 16 december 2020 op het standpunt gesteld dat de brief van 12 maart 2020, waarmee de aanvullende rapportage van de arts van 9 maart 2020 aan eiseres is toegezonden, geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Verweerder heeft erop gewezen dat hij pas bij besluit van 11 december 2020 op de verzoeken van eiseres van 18 december 2018, 23 januari 2019 en 15 juli 2019 heeft beslist en dat in de bezwaarprocedure tegen de brief van 12 maart 2020 de medische rapportage van 9 maart 2020, die ook ten grondslag ligt aan het besluit van 11 december 2020, is heroverwogen. In zoverre heeft verweerder de rechtbank in overweging gegeven het besluit van 11 december 2020 en de hiervoor aangehaalde medische rapportages bij de beoordeling van dit beroep te betrekken.
Oordeel rechtbank
Bestreden besluit
6.1.
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of de brief van 12 maart 2020, waarmee de aanvullende rapportage van de arts van 9 maart 2020 aan eiseres is toegezonden, is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen bezwaar kon worden gemaakt.
6.2.
In de brief van 12 maart 2020 is niet meer opgenomen dan
“Geachte mevrouw Melching, Zie bijgaand de aanvullende rapportage”. Deze brief heeft dus alleen een informatief karakter, zodat niet kan worden gesteld dat hiermee is beoogd een zelfstandig rechtsgevolg te doen ontstaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de brief van 12 maart 2020 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zodat eiseres hiertegen geen bezwaar kon maken.
6.3.
Dit brengt mee dat verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Het beroep tegen bestreden besluit I is om deze formele reden dus gegrond. De rechtbank zal bestreden besluit I vernietigen en zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb bepalen dat het bezwaar van eiseres alsnog niet-ontvankelijk wordt verklaard.
7. De rechtbank stelt verder vast dat het besluit van 11 december 2020 dient te worden aangemerkt als een primair besluit. Daartegen dient in beginsel eerst bezwaar te worden gemaakt, voordat dat in beroep aan de rechtbank kan worden voorgelegd. De rechtbank merkt het beroepschrift dan wel de aanvullende gronden aan als bezwaar tegen het besluit van 11 december 2020. Ter zitting is met partijen gesproken over de gevolgen hiervan. Partijen hebben daarbij aangegeven dat zij er niet voor voelen dat het beroepschrift wordt teruggezonden naar verweerder ter behandeling als bezwaarschrift tegen het besluit van 11 december 2020. Zij hebben daarom beiden ingestemd met rechtstreeks beroep in de zin van artikel 7:1a van de Awb. De rechtbank acht zich daarom bevoegd van het besluit van 11 december 2020 (dat hierna bestreden besluit II zal worden genoemd) kennis te nemen. Voor zover het bezwaar hiertegen te vroeg of te laat is gemaakt, zal de rechtbank dat niet aan eiseres tegenwerpen gelet op het bepaalde in de artikelen 6:10, eerste lid, aanhef en onder b, en 6:11 van de Awb [1] . Verder gaat de rechtbank er, gelet op wat over en weer is aangevoerd, van uit dat de hiervoor aangehaalde rapportages van de (verzekerings)artsen ten grondslag liggen aan het bestreden besluit II.
Wijziging eerste arbeidsongeschiktheidsdag
8. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verweerder bij bestreden besluit II terecht heeft bepaald dat eiseres op 11 september 2017 geschikt was voor de maatgevende arbeid (teamleider civiel en algemeen onderhoud) en dat daarom geen aanleiding bestaat voor een wijziging van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van 12 december 2018 naar 18 april 2016 en een beoordeling van het recht op Wet WIA-uitkering per april 2018. Daarbij staat in het bijzonder ter beoordeling of het onderzoek dat aan bestreden besluit II ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen.
9.1.
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op anamnese, eigen onderzoek, de beschikbare (medische) informatie, het gestelde in het bezwaarschrift en de (telefonische) hoorzitting van 22 juni 2020. In wat eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid waarmee het medische onderzoek is uitgevoerd.
9.2.
De rechtbank is daarnaast niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig of onjuist beeld heeft gehad van de medische situatie van eiseres op de datum in geding, zijnde 11 september 2017. In de door eiseres verstrekte rapportage van Ergatis wordt de conclusie, dat de belastbaarheid zoals die in de FML van 5 november 2019 is neergelegd ook gold op 11 september 2017, ook onderschreven. Voor zover Ergatis hieraan nog heeft toegevoegd dat bij item 4.6. “werken met toetsenbord en muis” geldt “niet langer dan 15 minuten aaneengesloten”, ziet de rechtbank geen aanleiding om eiseres daarin te volgen. In dit verband heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank in zijn aanvullende rapportage van 3 november 2021 inzichtelijk gemotiveerd dat in de rapportage van Ergatis niet wordt gemotiveerd waarom eiseres niet langer dan 15 minuten aaneengesloten met toetsenbord en muis kan werken en dat die conclusie slechts volgt uit wat eiseres zelf bij de anamnese van Ergatis heeft verklaard.
9.3.
De rechtbank is evenmin gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep van een onjuiste maatstaf is uitgegaan. Naast wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van zijn overleg met de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportage van 15 oktober 2020 heeft opgemerkt, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep naar aanleiding van het beroepschrift op 5 oktober 2021 nog contact gehad met de ex-werkgever van eiseres ([werkgever 1]). Naar aanleiding hiervan is toegelicht dat het toetsenbord- en muisgebruik in de functie van teamleider civiel en algemeen onderhoud maximaal rond de 4 uur per dag plaatsvond en niet langdurig aaneengesloten, maar voornamelijk kortdurende periodes. Slechts enkele keren per jaar bij het opstellen van rapporten werd langer achtereen gebruik gemaakt van toetsenbord en muis. Daarnaast is door de ex-werkgever ook de mogelijkheid van het gebruik van een spraakcomputer bevestigd, waarmee voldoende inzichtelijk is gemaakt dat het gebruik van toetsenbord en muis kon worden verminderd. Gelet hierop, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapportages van 12 augustus 2020, 15 oktober 2020 en 3 november 2021 dan ook deugdelijk gemotiveerd dat in de maatgevende arbeid geen sprake is van overschrijding van de vastgestelde belastbaarheid, waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat, bij de enkele keren per jaar dat langer achtereen gebruik gemaakt wordt van toetsenbord en muis, de houding naar believen kan worden afgewisseld en er een spraakcomputer zou kunnen worden ingezet. De door eiseres overgelegde rapportage van Trivium, die is opgesteld naar aanleiding van de bevindingen van Ergatis, behoeft geen nadere bespreking.
9.4.
Dat de arts eiseres in het rapport van 1 november 2019 ongeschikt heeft geacht voor de maatgevende functie (waarbij onduidelijk is of daarbij is uitgegaan van de functie administratief medewerker of teamleider civiel en algemeen onderhoud), leidt niet tot een ander oordeel, nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het kader van de heroverweging vervolgens inzichtelijk heeft gemotiveerd dat eiseres op 11 september 2017 de functie van teamleider civiel en algemeen onderhoud kon verrichten. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de aanvullende rapportage van 3 november 2021 nog inzichtelijk gemotiveerd dat de stelling van eiseres dat zij thuis niets kan doen, geen onderdeel uitmaakt van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Voor zover eiseres tot slot bij brief van 3 december 2021 nog heeft gewezen op haar belang bij doorlopende arbeidsongeschiktheid vanaf 18 april 2016, bestaat hierin geen aanleiding het verzekeringsgeneeskundig oordeel voor onjuist te houden.
9.5.
Het voorgaande leidt daarom tot het oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit II terecht heeft bepaald dat eiseres op 11 september 2017 geschikt was voor de maatgevende arbeid (teamleider civiel en algemeen onderhoud). Voor heropening van de met ingang van 11 september 2017 beëindigde ZW-uitkering en een beoordeling van het recht op Wet WIA-uitkering per april 2018 bestond dan ook geen aanleiding.
Conclusie
10. Het beroep tegen bestreden besluit II is ongegrond.
11.1.
Omdat de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit I gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11.2.
De rechtbank veroordeelt verweerder daarnaast in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit I gegrond;
  • vernietigt bestreden besluit I;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit I, wat in dit geval inhoudt dat het bezwaar tegen de brief van 12 maart 2020 alsnog niet-ontvankelijk wordt verklaard;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W.J. Rijk, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 21 januari 2022.
De griffer is verhinderd deze De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.In artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien het besluit ten tijde van de indiening nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.