ECLI:NL:RBROT:2022:2801

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
9500036 CV EXPL 21-34705
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en ontbinding van de overeenkomst in het kader van verbouwing

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en een gedaagde over een aannemingsovereenkomst voor de verbouwing van een woning. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Harmanci, vorderde ontbinding van de overeenkomst en terugbetaling van een bedrag van € 11.912,- dat hij aan de gedaagde had betaald. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. drs. P.A. Visser, betwistte de vordering en stelde dat hij de overeenkomst had opgezegd vanwege een tekortkoming van de eiser in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen.

De procedure begon met een mondelinge behandeling op 9 maart 2022, waarna de kantonrechter de feiten en omstandigheden van de zaak heeft beoordeeld. De eiser had in totaal € 11.912,- aan de gedaagde betaald voor de verbouwing, maar de gedaagde had het werk niet afgemaakt en had op 5 april 2021 de werkzaamheden neergelegd. De eiser stelde dat de gedaagde in gebreke was gebleven en aansprakelijk was voor de geleden schade.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde tekortgeschoten was in de nakoming van de overeenkomst door het werk niet af te maken. De rechter concludeerde dat de eiser de overeenkomst mocht ontbinden en dat de gedaagde gehouden was tot terugbetaling van het betaalde bedrag. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 3.595,09 aan de eiser, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9500036 CV EXPL 21-34705
uitspraak: 8 april 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: mr. A. Harmanci,
tegen
[gedaagde], handelend onder de naam
[handelsnaam],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. drs. P.A. Visser.
Partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding met bijlagen;
de conclusie van antwoord met bijlagen;
het tussenvonnis waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
het proces-verbaal van de mondelinge behandeling;
Op 9 maart 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De datum voor de uitspraak van het vonnis is bepaald op vandaag.

2..De vaststaande feiten

2.1
Eind 2020 hebben [eiser] en [gedaagde] gesproken over de door [eiser] gewenste verbouwing aan zijn woning. Op 25 november 2020 heeft [gedaagde] een offerte toegestuurd. Op 6 januari 2021 heeft [gedaagde] een nieuwe offerte toegestuurd. Deze offerte luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…) laatst geldt een betaaltermijn voor het beginnen van de opdracht vragen wij een aanbetaling van 40%
dit doen wij om de materialen te voorzien en de voorschotten af te betalen.
30% ontvangen wij op de helft van de klus wanneer dhr. [gedaagde] erom vraagt dit zal wellicht na 7 dagen gebeuren.
En de laatste 30% 3 werkdagen na oplevering.
Subtotaal incl 9 % btw 17.017,08. (…)
2.2
De werkzaamheden zijn gestart. [eiser] en [gedaagde] hebben als opleverdatum 18 april 2021 afgesproken.
2.3
Op 31 januari 2021 heeft [eiser] € 5.000,- aan [gedaagde] betaald. Op 1 februari 2021 heeft [eiser] nog € 2.000,- aan [gedaagde] betaald.
2.4
Bij e-mailbericht van 19 maart 2021 om 23:51 uur heeft [gedaagde] aan [eiser] een factuur voor € 4.235,- met vervaldatum 24 maart 2021 gestuurd.
2.5
Bij e-mailbericht van 20 maart 2021 om 06:14 uur heeft [eiser] aan [gedaagde] , voor zover hier van belang, het volgende medegedeeld:
“(…) Ik ben niet eens met dat factuur ook de bedrag klopt niet.
Wij hebben afspraak nikes wordt betaald als badkamer nog niet klaar (…)”
2.6
Op 25 maart 2021 hebben [eiser] en [gedaagde] nadere afspraken gemaakt omtrent de verbouwing.
2.7
Bij e-mailbericht van 25 maart 2021 om 12:25 uur heeft [gedaagde] aan [eiser] , voor zover hier van belang, het volgende medegedeeld:
“(…) Vandaag hebben wij een afspraak gehad omtrent de renovatie.
Wij hebben daar een plan van aanpak gemaakt over u wensen en afspraken.
(…)
Bij deze vragen we ook zeer om de betaling vandaag in orde te maken 25-03-2021 zodat wij de spullen op tijd kunnen bestellen. (…)”
2.8
Bij e-mailbericht van 28 maart 2021 om 19:21 uur heeft [gedaagde] aan [eiser] , voor zover hier van belang, het volgende medegedeeld:
“(…) Dan nog de aanbetaling 30% ik reken vanaf 17.017,32 totaal bedrag u heeft al 7000 inclusief btw betaald er is nog 10.017,32 open maar als ik van 10,017,32 30 doe kom ik op 3.010,00 dan klopt het bedrag niet daarom doe ik van 17.01,32 30% dan komt het bedrag 4.250 dan blijft nog 3.000 euro open voor laatste deel. (…)”
2.9
Op 30 maart 2021 heeft [eiser] aan [gedaagde] de gemaakte afspraken toegestuurd. Dit document luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…) een van volgende twee bedrijven wordt ingezet om de beoogde verbouwing conform onderstaande afspraken uit te voeren:
-
Emkabouw
-
Multiklus
(…)
Mochten deze afspraken door jou worden niet nagekomen, dan wordt het 2e betalingsdeel aan mij terugbetaald. Bovendien wordt de oplevering niet conform de afgesproken planning dient er 25% van het totale bedrag van € 17.017,08 aan mij terugbetaald. Deze afspraken zijn reeds door jou bevestigd.
(…)
Gaarne jou akkoord voor bovenstaande.”
2.1
Bij e-mailbericht van 31 maart 2021 om 13:54 uur heeft [gedaagde] aan [eiser] , voor zover hier van belang, het volgende medegedeeld:
“(…) U voorwaarde zijn in goede orde ontvangen. Wij zullen enkel geld terug leveren als Emka bouw of Multi klus Den Haag niet kan komen werken.
Als wij vertraging hebben maken 25% wij van het bedrag van 17.017,92 terug over naar u als dit uiteraard onze eigen fout is en niet door 3de wordt veroorzaakt. Als de klus niet wordt afgemaakt kunnen we een verekingsproces met openstaande delen starten en dan zal het restante bedrag naar u over gemaakt worden.
Over de schades moeten we kijken hoe precies wij die kunnen herstellen of deels vergoeden.
Verder alles wat u heeft genoemd mits onze aanpassing zijn wij akkoord. (…)”
2.11
Op 1 april 2021 heeft [eiser] € 4.912,- aan [gedaagde] betaald.
2.12
Bij e-mailbericht van 4 april 2021 om 17:00 uur heeft [gedaagde] aan [persoon A] van Multi Klus, voor zover hier van belang, het volgende medegedeeld:
“(…) Graag vernemen wij van u of de klant te [adres] (…) te vrede is met geleverde werkzaamheden? (…)”
2.13
Bij e-mailbericht van 4 april 2021 om 17:56 uur heeft [persoon A] van Multi Klus aan [gedaagde] , voor zover hier van belang, het volgende medegedeeld:
“(…) ik heb geen klachten van hem vernomen (…)”
2.14
Op 5 april 2021 heeft [gedaagde] aan [eiser] medegedeeld dat hij het werk neerlegt. Het werk was toen nog niet af. Bij e-mailbericht van 5 april 2021 om 18:49 uur heeft [gedaagde] aan [eiser] , voor zover hier van belang, het volgende medegedeeld:
“(…) Na intensief overleg hebben wij besloten om niet meer verder de opdracht uitvoeren. Wij hebben dit besluit genomen omdat u contract breuk heeft gepleegd dmv te laat betalen wij hebben meerdere keren vriendelijk verzocht dit op tijd te doen maar daar is geen gehoor aangegeven. (…)”
2.15
Bij brief van 7 mei 2021 heeft [eiser] aan [gedaagde] , voor zover hier van belang, het volgende medegedeeld:
“(…) Gelet op het voorgaande bent u in gebreke gebleven en bent u uw verplichting tot het uitvoeren van de opdracht niet nagekomen. Ook bent u aansprakelijk voor de geleden schade. Ik verzoek – en voor zover nodig sommeer u om de overeenkomst na te komen en de opdracht af te maken. Voorts dient u de geleden schade te vergoeden.
Graag ontvang ik binnen 1 week een reactie van u en een bevestiging dat u 1 week na schrijven uw werkzaamheden zult hervatten en de schade zal vergoeden dan wel de schade zal herstellen.
Indien u niet tijdig voldoet aan bovenstaande sommatie wordt de overeenkomst ontbonden omdat u tekortschiet in de nakoming van uw verplichtingen. (…)”

3..De vordering en het verweer

3.1
[eiser] vordert bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. ontbinding van de overeenkomst, voor zover de overeenkomst niet is ontbonden;
primair:
2. terugbetaling aan [eiser] tegen kwijting van het reeds aan [gedaagde] betaalde bedrag van € 11.912,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 april 2021 tot aan de dag van betaling;
subsidiair:
3. betaling aan [eiser] van een door de kantonrechter nader te bepalen bedrag na vaststelling van wat is opgeleverd conform overeenkomst en wat nog niet is opgeleverd conform overeenkomst;
zowel primair als subsidiair:
4. betaling aan [eiser] van een in goede justitie vast te stellen som uit hoofde van (vervangende) schadevergoeding ten behoeve van de kosten ter vaststelling van de tekortkoming en schade, herstel van de schade alsmede de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 april 2021 tot aan de dag van betaling;
5. betaling aan [eiser] uit hoofde van het boetebeding van een bedrag ter hoogte van 25% van de afgesproken totale som, aldus een bedrag van € 4.254,27;
6. betaling aan [eiser] van een bedrag van € 894,12 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van betaling;
7. met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, alsmede tot betaling van de nakosten indien [gedaagde] niet tijdig voldoet aan de veroordeling.
3.2
[eiser] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst. Hij heeft het werk niet afgemaakt en hij heeft schade veroorzaakt.
3.3
[gedaagde] voert het volgende verweer. [gedaagde] stelt dat hij de overeenkomst heeft opgezegd. Hij wilde na afronding van het werk aan de badkamer de werkzaamheden niet voortzetten. [gedaagde] betwist dat sprake is van gebrekkig werk en schade. Verder betwist [gedaagde] dat hij in verzuim is, omdat de ingebrekestelling niet aan de eisen van de wet voldoet.

4..De beoordeling

4.1
Partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] een deel van de woning van [eiser] zou verbouwen. [eiser] heeft € 11.912,- aan [gedaagde] betaald. [eiser] heeft de buitengerechtelijke ontbinding van de aannemingsovereenkomst ingeroepen, aangekondigd bij brief van 7 mei 2021. [eiser] vordert terugbetaling van het door hem aan [gedaagde] betaalde bedrag.
4.2
Op grond van artikel 6:265 BW in samenhang met artikel 6:267 lid 1 BW kan een overeenkomst bij schriftelijke verklaring worden ontbonden in geval van tekortkoming door de wederpartij in de nakoming van de voor hem uit de overeenkomst voortvloeiende verbintenissen, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Artikel 6:265 lid 2 BW bepaalt dat voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, de bevoegdheid tot ontbinding pas ontstaat als de schuldenaar in verzuim is.
4.3
[eiser] stelt dat [gedaagde] in diverse opzichten is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst, waardoor [eiser] de overeenkomst mocht ontbinden en [gedaagde] aansprakelijk is voor de door de tekortkomingen ontstane schade. De door [eiser] gestelde tekortkomingen houden in dat het door [gedaagde] opgeleverde werk niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen en dat hij het werk niet heeft afgemaakt.
4.4
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] voordat het werk af was de werkzaamheden heeft neergelegd. [gedaagde] stelt dat hij de overeenkomst heeft opgezegd, omdat [eiser] de tweede termijn niet op tijd betaalde waardoor [gedaagde] het project niet meer kon financieren.
4.5
Artikel 7:764 lid 1 BW bepaalt dat de opdrachtgever te allen tijde bevoegd is de aannemingsovereenkomst op te zeggen. De wetgever heeft slechts de opdrachtgever, en dus niet ook de partij die het werk in (onder)aanneming uitvoert, de bevoegdheid toegekend de aannemingsovereenkomst op elk door hem gewenst moment om hem moverende redenen op te zeggen. Van deze regeling kan bij overeenkomst worden afgeweken, maar niet gesteld of gebleken is dat dit in dit geval is gebeurd. [gedaagde] had dus niet de bevoegdheid om de overeenkomst met [eiser] op te zeggen.
4.6
Voor zover [gedaagde] de overeenkomst heeft willen ontbinden geldt dat sprake moet zijn van een tekortkoming aan de zijde van [eiser] en dat [eiser] in verzuim moet zijn, tenzij nakoming blijvend of tijdelijk onmogelijk is.
4.7
Partijen zijn het erover eens dat [eiser] 40% diende te betalen voor het begin van de opdracht en 30% “op de helft van de klus wanneer dhr. [gedaagde] erom vraagt”, zoals in de offerte is opgenomen. [gedaagde] vroeg [eiser] om betaling van de tweede termijn toen volgens [gedaagde] de badkamer af was en de helft van de werkzaamheden waren verricht. [eiser] betwist dat op dat moment de helft van de werkzaamheden waren verricht.
4.8
Of de helft van de werkzaamheden waren verricht en of [eiser] de tweede termijn al aan [gedaagde] moest betalen kan in het midden blijven. Vaststaat dat [eiser] op 1 april 2021 de tweede termijn heeft betaald. Op dat moment had [eiser] in ieder geval aan zijn verplichtingen voldaan. Voor zover [eiser] al in verzuim verkeerde door de tweede termijn te laat te betalen is dat verzuim door het alsnog voldoen van de prestatie geëindigd. Op het moment dat [gedaagde] de werkzaamheden neerlegde op 5 april 2021 verkeerde [eiser] dan ook niet meer in verzuim, zodat voor zover [gedaagde] de overeenkomst op dat moment had willen ontbinden dat niet meer mogelijk was. [gedaagde] mocht dan ook niet stoppen met de werkzaamheden. Door dat toch te doen is hij tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst.
4.9
[gedaagde] betwist dat hij in verzuim is, omdat de door [eiser] gestuurde ingebrekestelling volgens [gedaagde] onvoldoende duidelijk maakt wat van hem zou worden verlangd en de gegeven termijn onredelijk kort is.
4.1
Artikel 6:82 lid 1 BW bepaalt dat verzuim intreedt wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld en de nakoming binnen deze termijn uitblijft. Artikel 6:83 onder c BW bepaalt dat het verzuim zonder ingebrekestelling intreedt wanneer de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten.
4.11
Uit de mededeling van [gedaagde] aan [eiser] op 5 april 2021 mocht [eiser] afleiden dat [gedaagde] het werk niet zou afmaken en dus dat hij zou tekortschieten. [gedaagde] verkeert daarom sinds 5 april 2021 in verzuim.
4.12
Door de werkzaamheden niet af te maken is [gedaagde] tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Vanwege de tekortkoming mocht [eiser] overgaan tot ontbinding van de overeenkomst. Die ontbinding is aangekondigd middels de brief van 7 mei 2021 en heeft een einde gemaakt aan de overeenkomst tussen partijen.
4.13
Artikel 6:271 BW bepaalt dat een ontbinding partijen bevrijdt van de daardoor getroffen verbintenissen. Voor zover deze verbintenissen reeds zijn nagekomen ontstaat voor partijen een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties. Artikel 6:272 BW bepaalt dat als de aard van de prestatie uitsluit dat zij ongedaan wordt gemaakt, daarvoor een vergoeding in de plaats treedt ten belope van de waarde op het tijdstip van de ontvangst. Heeft de prestatie niet aan de verbintenis beantwoord, dan wordt deze vergoeding beperkt tot het bedrag van de waarde die de prestatie voor de ontvanger op dit tijdstip in de gegeven omstandigheden werkelijk heeft gehad.
4.14
[gedaagde] is dus gehouden tot terugbetaling van € 11.912,- aan [eiser] en omgekeerd is [eiser] gehouden de werkelijke waarde van het geleverde werk te vergoeden aan [gedaagde] . Tussen partijen staat niet ter discussie dat [gedaagde] een gedeelte van het overeengekomen werk, namelijk de renovatie van de badkamer, heeft opgeleverd. [eiser] stelt dat de badkamer niet goed is opgeleverd, omdat er nog gebreken zijn. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij aangegeven dat onder meer de tegels zijn beschadigd en niet goed zijn gelegd, dat er nog stuc- en verfwerk gedaan moet worden en dat de kranen zijn beschadigd. [gedaagde] betwist dat en voert daartoe aan dat de badkamer op 15 maart 2021 door een onderaannemer is opgeleverd en dat [eiser] daarna geen klachten meer heeft geuit met betrekking tot de badkamer.
4.15
Uit de door partijen overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt dat de onderaannemer [gedaagde] op 4 april 2021 te kennen heeft gegeven dat hij geen klachten van [eiser] heeft vernomen. De door [eiser] overgelegde foto’s kunnen niet ter onderbouwing van zijn standpunt dienen dat het werk aan de badkamer niet voldoet, nu de gebreken niet duidelijk op de foto’s te zien zijn, een toelichting bij de foto’s ontbreekt en niet duidelijk is op welk moment de foto’s zijn genomen. [eiser] heeft verder geen enkele onderbouwing gegeven van de gebreken die er nog zouden zijn, terwijl dat, gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] , wel op zijn weg had gelegen. [eiser] heeft zijn stelling dat er gebreken zijn aan het werk in de badkamer dan ook onvoldoende onderbouwd. [eiser] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat het door [gedaagde] opgeleverde werk op nihil moet worden gewaardeerd.
4.16
Tussen partijen staat niet ter discussie dat alleen de badkamer door [gedaagde] is opgeleverd en dat [gedaagde] de andere werkzaamheden niet heeft uitgevoerd. De omvang van de door [gedaagde] uitgevoerde werkzaamheden kan dan ook worden gewaardeerd op basis van de tussen partijen overeengekomen prijs voor de werkzaamheden aan de badkamer.
4.17
Tijdens de mondelinge behandeling is tussen partijen verwarring ontstaan over de vraag of de bedragen zoals genoemd in de offerte van 6 januari 2021 inclusief of exclusief btw zijn. Volgens [eiser] zijn partijen een aanneemsom overeengekomen van in totaal € 17.017,08 inclusief btw. Dat is het bedrag zoals aan het eind van de offerte genoemd. Volgens [gedaagde] is dat bedrag een subtotaal met 9% btw en zijn de bedragen die los in de offerte worden genoemd exclusief btw. [gedaagde] heeft ter zitting uitgelegd dat voor afbouwwerkzaamheden en stucwerkzaamheden 9% btw wordt gehanteerd en voor de overige werkzaamheden 21% btw. [gedaagde] heeft ook toegelicht dat in zijn facturen steeds 21% btw staat vermeld. [eiser] heeft dit niet betwist.
4.18
Gelet op het bovenstaande zal de kantonrechter voor de berekening van de waarde van het afgeleverde werk uitgaan van de bedragen zoals weergegeven in de offerte van 6 januari 2021, te vermeerderen met 21% btw. In de offerte staat voor de werkzaamheden aan de badkamer in totaal een bedrag van € 9.300,- vermeld. Voor het afvoeren van het puin is nog een bedrag van € 160,- in rekening gebracht. Aangezien [gedaagde] ongeveer de helft van de werkzaamheden heeft verricht zal worden uitgegaan van de helft van de in de offerte genoemde reiskosten en parkeerkosten, wat neerkomt op een bedrag van € 190,-. In totaal staat in de offerte € 9.650,- aan werkzaamheden die gerelateerd kunnen worden aan het werk aan de badkamer. Vermeerderd met 21% btw kan het door [gedaagde] opgeleverde werk aan de badkamer dan ook worden gewaardeerd op een bedrag van € 11.676,50.
4.19
[eiser] vordert verder betaling van een bedrag ter hoogte van 25% van de afgesproken totale som, aldus een bedrag van € 4.254,27. Hij legt hieraan ten grondslag dat hij met [gedaagde] heeft afgesproken dat als [gedaagde] het werk niet op 18 april 2021 af heeft [eiser] 25% korting krijgt. [gedaagde] heeft deze afspraak niet betwist. De kantonrechter begrijpt de afspraak zo dat als [gedaagde] slechts een deel van het werk oplevert [eiser] 25% korting krijgt op het opgeleverde deel van de werkzaamheden. Vaststaat dat [gedaagde] , door het werk neer te leggen voordat het af was, het werk niet op tijd heeft opgeleverd. [eiser] kan dan ook aanspraak maken op een korting van 25% over het bedrag dat hij moet betalen voor de werkzaamheden die wel zijn afgerond. Dat betekent dat hij 25% korting krijgt over een bedrag van € 11.676,50, wat neerkomt op een korting van € 2.919,13.
4.2
Partijen zijn het erover eens dat [eiser] € 11.912,- aan [gedaagde] heeft betaald. [eiser] moest voor de werkzaamheden aan de badkamer een bedrag van € 8.757,37 betalen, namelijk € 11.676,50,- verminderd met de korting van € 2.919,13. [gedaagde] dient dan ook nog een bedrag van € 3.154,63 aan [eiser] terug te betalen.
4.21
[eiser] vordert naast ontbinding van de overeenkomst, voor zover de overeenkomst nog niet is ontbonden, ook (vervangende) schadevergoeding. Vervangende schadevergoeding dient ter vervanging van de prestatie zelf. Een vordering tot vervangende schadevergoeding is daarom in beginsel uitgesloten als een overeenkomst is ontbonden. Dat kan anders zijn indien de overeenkomst partieel is ontbonden. In dat geval kan, voor zover de overeenkomst niet is ontbonden, in plaats van nakoming vervangende schadevergoeding worden gevorderd. Uit de door [eiser] ingenomen stellingen kan echter worden afgeleid dat [eiser] de overeenkomst volledig heeft willen ontbinden, aangezien hij in deze procedure volledige terugbetaling vordert. Dat betekent dat voor zover [eiser] schadevergoeding vordert op grond van de artikelen 6:74 en 6:87 BW deze vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt.
4.22
Voor zover [eiser] schadevergoeding op enige andere grond vordert geldt dat hij zijn stelling dat [gedaagde] schade heeft veroorzaakt, tegenover de betwisting van [gedaagde] , onvoldoende heeft onderbouwd. Hij heeft niet duidelijk gemaakt waar die schade uit bestaat en hoe hoog de schade is. De vordering van [eiser] tot betaling van schadevergoeding zal dan ook worden afgewezen.
4.23
De rente zal worden toegewezen over een bedrag van € 235,50 (€ 11.912,- − € 11.676,50).
4.24
[eiser] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vergoeding waarop op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten aanspraak kan worden gemaakt zal worden berekend aan de hand van de toewijsbare hoofdsom. De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen tot een bedrag van € 440,46. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen, nu niet is gesteld of gebleken dat [eiser] deze kosten reeds aan zijn gemachtigde betaald heeft.
4.25
Omdat partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.595,09, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 235,50 vanaf 5 april 2021 tot aan de dag van betaling;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
26975