ECLI:NL:RBROT:2022:2765

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
10/262989-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot heroïne

Op 29 maart 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren in [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in Detentiecentrum Rotterdam. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en verbeurdverklaring van een in beslag genomen auto. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de tenlastelegging, die inhield dat de verdachte op 29 september 2021 in Rotterdam en Prinsenbeek ongeveer 4188 gram heroïne had vervoerd. De rechtbank verwierp de bewijsverweren van de verdediging, die stelden dat de aanhouding onrechtmatig was en dat de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen. De rechtbank oordeelde dat de melding van een getuige en de verdachte's verkeersmanoeuvre voldoende reden gaven voor de aanhouding en doorzoeking van de auto. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de schadelijke gevolgen van het gebruik van harddrugs. De in beslag genomen auto werd teruggegeven aan de rechthebbende en het onder de verdachte in beslag genomen geld werd aan hem teruggegeven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/262989-21
Datum uitspraak: 29 maart 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in Detentiecentrum Rotterdam,
raadsman mr. E. Manders, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het opnieuw aangevangen onderzoek op de terechtzitting van 15 maart 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.D. van den Berg heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
  • verbeurdverklaring van de onder de verdachte inbeslaggenomen auto van het merk Renault Clio, kenteken [kentekennummer] ;
  • teruggave aan de verdachte van het onder hem inbeslaggenomen geld.

4..Bewijs en bewezenverklaring

4.1.
Bewijsverweren
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Daartoe is bepleit dat er sprake is van een onrechtmatige aanhouding van de verdachte. Op basis van een vage en niet te controleren melding en een manoeuvre die de verdachte met zijn auto maakte in het verkeer, is hij aangemerkt als verdachte van overtreding van de Opiumwet. Deze omstandigheden zijn niet voldoende voor het aannemen van een redelijk vermoeden van schuld aan die overtreding. De in de tenlastelegging bedoelde verdovende middelen, die na de aanhouding van de verdachte in de auto zijn aangetroffen, dienen dan ook te worden uitgesloten van het bewijs, zodat reeds om die reden vrijspraak dient te volgen.
De verdachte dient ook te worden vrijgesproken omdat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de auto. Hij heeft dit van meet af aan ontkend. Er was geen sprake van een verborgen ruimte in de auto en daarnaast is de auto ook niet van de verdachte, maar had hij deze geleend. Er zijn ook geen andere aanknopingspunten die wijzen op enige wetenschap van de verdachte van de aanwezigheid van de drugspakketten. Op de pakketten zijn verschillende DNA-mengprofielen aangetroffen, die niet onderzocht konden worden. Het door de verdachte op zijn telefoon ontvangen bericht: ’Ils ont taille?’, wordt vertaald als: ‘Hebben zij versneden?’. Volgens de tolk die op de terechtzitting heeft getolkt kan “taille” ook betekenen: lengte, gesneden, knippen of snijden.
4.2.
Beoordeling bewijsverweren
Redelijk vermoeden van schuld
Op de in de tenlastelegging genoemde datum 29 september 2021 rond 12.15 uur is bij de politie een melding binnengekomen over de witte Renault Clio met een Frans kenteken waarin de verdachte later die dag is aangehouden. De melder zou hebben gezien dat twee mannen de achterbak van deze auto hadden geopend, een afdekplaat van de achterklep open hadden gemaakt, hier bruine pakketjes achter hadden weggestopt en daarna de afdekplaat weer hadden dichtgeschroefd. De politie heeft daarop de Renault Clio onder observatie genomen. Rond 12.45 uur die dag is een man – naar later bleek de verdachte – aan de bestuurderskant ingestapt en met de Renault Clio weggereden. De verdachte was de enige inzittende van de auto. De auto is gevolgd door de politie. Op enig moment heeft de verdachte met de door hem bestuurde Renault Clio in het verkeer een plotselinge, niet voor de hand liggende manoeuvre gemaakt waarvan bij de politie bekend is dat dit type manoeuvres vaker wordt gemaakt door personen die zich bezighouden met criminele activiteiten met als doel om eventuele achtervolgers af te schudden.
Op basis van de binnengekomen melding en de beschreven verkeersmanoeuvre kon er een redelijk vermoeden van schuld ontstaan dat de bestuurder van de auto, oftewel de verdachte, zich schuldig maakte of had gemaakt aan overtreding van de Opiumwet. Daarmee bestond voor de politie de bevoegdheid om de verdachte aan te houden en op basis van artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering de auto waarin hij reed te doorzoeken.
Hierbij wordt nog opgemerkt dat de hierboven bedoelde melding op zichzelf al voldoende zou zijn geweest voor een verdenking, die op grond van artikel 9 van de Opiumwet de bevoegdheid gaf de auto te doorzoeken.
Het bij de doorzoeking van de auto aantreffen van de in tenlastelegging bedoelde heroïne, betreft daarom geen op onrechtmatige wijze verkregen bewijs, zodat van bewijsuitsluiting geen sprake kan zijn. Het andersluidende verweer van de verdediging wordt verworpen.
Wetenschap verdovende middelen
Het feit dat de heroïne is aangetroffen in een auto met daarin de verdachte als bestuurder en enig inzittende wijst op wetenschap en beschikkingsmacht van de verdachte over de verdovende middelen. Daartoe draagt ook bij dat de verdachte is ingestapt in de auto en daarmee is weggereden betrekkelijk korte tijd na de melding dat bruine pakketjes – waarin later de verdovende middelen zijn aangetroffen – achter de achterklep van de auto waren geplaatst. Tevens weegt mee de bijzondere verkeersmanoeuvre die door de verdachte is gemaakt, alsook de hoeveelheid en daarmee de aanzienlijke straatwaarde die de heroïne vertegenwoordigde van, zoals de officier van justitie op de terechtzitting onweersproken gesteld, ongeveer € 80.000,-. Het is niet aannemelijk dat een dergelijke grote hoeveelheid heroïne in de beschikkingsmacht van iemand wordt gelaten die daarvan geen enkele wetenschap heeft, gelet op het risico dat dit meebrengt, zoals het ontdekken van de verdovende middelen en/of het waarschuwen van de politie.
Tegen de achtergrond van het vorenstaande is de verklaring van de verdachte dat hij vanuit Straatsburg naar Rotterdam was gekomen om een vriend te bezoeken en dat andere personen, zonder dat hij daarvan wist, de verdovende middelen in de auto moeten hebben gedaan, niet geloofwaardig. Dat geldt temeer omdat, gelet op de op dit punt niet duidelijke verklaring van de verdachte, niet te verifiëren is wie de vriend was bij wie hij in Nederland heeft verbleven. Evenzeer is de enkele en niet gespecificeerde verklaring van de verdachte op de terechtzitting dat hij onderweg was naar een vriend in Breda, ongeloofwaardig.
Het verweer wordt verworpen.
4.3.
Bewijsmiddelen en bewezenverklaring
In bijlage II is de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van wat hiervoor is opgenomen in de rubriek :beoordeling bewijsverweren, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 29 september 2021 te Rotterdam en Prinsenbeek, althans in Nederland opzettelijk heeft vervoerd, ongeveer 4188 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet geven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft meer dan vier kilogram heroïne vervoerd en dus ook aanwezig gehad in een personenauto. Hij lijkt met dat doel vanuit Frankrijk naar Nederland te zijn gekomen. De verdachte heeft hiermee actief meegewerkt aan het in stand houden van het gebruik en de handel in verdovende middelen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van verdovende middelen, met name harddrugs zoals heroïne, ernstige schade berokkent aan de gebruikers daarvan en kan leiden tot ernstige vormen van verslaving. Bovendien gaat het gebruik van en de handel in verdovende middelen vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit. Het bezit en het vervoer van harddrugs dienen dan ook krachtig te worden bestreden.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 februari 2022 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 december 2021. Dit rapport houdt – kort gezegd – in dat er volgens de verklaring van de verdachte geen problemen zijn met middelengebruik of met zijn psychisch functioneren van de verdachte. Ook zou er geen sprake zijn van een negatief sociaal netwerk.
Gezien de ernst van het feit en de verdere omstandigheden van dit geval kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur. Bij de bepaling van die strafsoort en de duur daarvan is acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Vanwege de nog jonge leeftijd van de verdachte en het feit dat hij niet eerder langere tijd in detentie heeft verbleven, zal een gedeelte van deze straf voorwaardelijk worden opgelegd. Dit voorwaardelijk strafdeel is tevens bedoeld om de verdachte er van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering aan de orde is.

8..In beslag genomen voorwerpen

De vordering van de officier van justitie de in beslag genomen personenauto verbeurd te verklaren komt niet voor toewijzing in aanmerking, aangezien niet wordt voldaan aan de daarvoor geldende wettelijke voorschriften. De personenauto behoort niet toe aan verdachte en er zijn geen aanwijzingen dat de eigenaar van de personenauto bekend was met het gebruik daarvan dan wel dit redelijkerwijs kon vermoeden.
Er zal een last worden gegeven tot teruggave van de auto aan de rechthebbende.
Het onder de verdachte inbeslaggenomen geld zal aan hem te worden teruggegeven.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
3 (drie) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
de tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
gelast de teruggave aan rechthebbende van:
- de personenauto, merk Renault Clio, kenteken [kentekennummer] .
gelast de teruggave aan de verdachte van:
- € 355,-.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. J.J. Klomp en A.M. Zwaneveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.T.C.J.M. de Jongh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 maart 2022.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 29 september 2021 te Rotterdam en/of Prinsenbeek, althans in Nederland opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 4188 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.