Uitspraak
[naam veroordeelde] ,
Opgelegde straf
Vordering
Onderzoek van de zaak
Beoordeling
vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, te weten 237 dagen, alsnog geheel moet worden ondergaan.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 3 maart 2022 uitspraak gedaan over de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde was op 30 december 2021 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder strikte voorwaarden, waaronder het naleven van een locatiegebod en het meewerken aan reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde deze voorwaarden herhaaldelijk heeft overtreden, wat heeft geleid tot een vordering van het openbaar ministerie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Tijdens de zitting is de officier van justitie, mr. S. Kubicz, gehoord, evenals de veroordeelde en zijn raadsman, mr. A.A. Nunnikhoven. De raadsman pleitte voor afwijzing van de vordering, stellende dat de veroordeelde niet uit onwil, maar uit onmacht handelde. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de veroordeelde de voorwaarden verwijtbaar niet heeft nageleefd, en heeft de vordering tot herroeping toegewezen. De rechtbank gelastte dat het niet ten uitvoer gelegde gedeelte van de vrijheidsstraf, groot 237 dagen, alsnog moet worden ondergaan.