ECLI:NL:RBROT:2022:2754

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
10/224151-20 / 99/000191-40
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van voorwaardelijke invrijheidstelling wegens niet-naleving van voorwaarden

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 3 maart 2022 uitspraak gedaan over de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde was op 30 december 2021 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder strikte voorwaarden, waaronder het naleven van een locatiegebod en het meewerken aan reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde deze voorwaarden herhaaldelijk heeft overtreden, wat heeft geleid tot een vordering van het openbaar ministerie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Tijdens de zitting is de officier van justitie, mr. S. Kubicz, gehoord, evenals de veroordeelde en zijn raadsman, mr. A.A. Nunnikhoven. De raadsman pleitte voor afwijzing van de vordering, stellende dat de veroordeelde niet uit onwil, maar uit onmacht handelde. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de veroordeelde de voorwaarden verwijtbaar niet heeft nageleefd, en heeft de vordering tot herroeping toegewezen. De rechtbank gelastte dat het niet ten uitvoer gelegde gedeelte van de vrijheidsstraf, groot 237 dagen, alsnog moet worden ondergaan.

Uitspraak

Rechtbank ROtterdam
Team straf 2
VI-zaaknummer: 99/000191-40
Parketnummer: 10/224151-20
Datum uitspraak: 3 maart 2022
Beslissingvan de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank in de zaak tegen de veroordeelde

[naam veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres veroordeelde] , [postcode veroordeelde] te [woonplaats veroordeelde] ,
raadsman mr. A.A. Nunnikhoven, advocaat te Tilburg.

Opgelegde straf

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank
van 24 december 2020 is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden, met aftrek van voorarrest.
Bij beslissing van deze rechtbank van 9 december 2021 is een eerder ingediende vordering tot het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde afgewezen.
De veroordeelde is op 30 december 2021 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Als (bijzondere) voorwaarden zijn gesteld:
- de veroordeelde pleegt geen strafbare feiten;
- de veroordeelde is op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op zijn verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast in overleg met de veroordeelde en afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft de veroordeelde op doordeweekse dagen met
dagbesteding een aaneengesloten blok van minimaal 12 uur en maximaal 17 uur niet op het verblijfadres te zijn. In de weekenden heeft de veroordeelde een aaneengesloten blok van minimaal 4 uur en maximaal 17 uur per dag vrij te besteden. De veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatiegebod. Het huidige verblijfsadres is
[adres veroordeelde] , [postcode veroordeelde] te [woonplaats veroordeelde] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft;
- de veroordeelde meldt zich binnen drie werkdagen na invrijheidstelling bij [naam GGZ-instelling] , op het adres [adres] te [plaats] . De veroordeelde blijft zich melden bij de reclassering, zolang en zo vaak de reclassering dat nodig vindt. Deze meldplicht heeft tot doel de veroordeelde te kunnen begeleiden bij en controleren op de naleving van de opgelegde bijzondere voorwaarden;
- indien uit diagnostiek blijkt dat klinische behandeling geïndiceerd is, laat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd op nemen in een nader te bepalen zorginstelling. De
veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of
maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- de veroordeelde werkt mee aan diagnostisch onderzoek. Indien uit diagnostiek blijkt dat ambulante behandeling geïndiceerd is, laat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd behandelen door een nader te bepalen zorginstelling, op tijden en plaatsen als door of
namens die zorgverlener wordt aangegeven. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de behandelaar worden gegeven. Ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek kortdurend klinisch dient de veroordeelde zich te laten opnemen voor de duur van maximaal 7 weken;
- de veroordeelde werkt mee aan of spant zich actief in voor (een traject gericht op) het
verkrijgen en het behouden van woonruimte en een structurele en zinvolle (betaalde)
dagbesteding;
- de veroordeelde toont een open, gemotiveerde en meewerkende houding met betrekking tot het toezicht en de bijzondere voorwaarden;
- de veroordeelde werkt mee aan bloedonderzoek en/of urineonderzoek en/of een ander
controlemiddel om het middelengebruik te controleren. De reclassering bepaalt met welke
controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
- de veroordeelde toont openheid van zaken ten aanzien van zijn financiële situatie. Indien geïndiceerd werkt de veroordeelde mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.
De aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden proeftijd is ingegaan op 30 december 2021 en bedraagt 365 dagen.
Bij beslissing van de rechter-commissaris van 14 februari 2020 is de vordering tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling afgewezen.

Vordering

Op 10 februari 2022 heeft het openbaar ministerie een vordering ingediend tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, wegens het niet naleven van de voorwaarden.
Bij de vordering is overgelegd het rapport d.d. 9 februari 2022 van GGZ [naam GGZ-instelling] [plaats] (hierna: de reclassering).
Op 1 maart 2022 is nog ontvangen een e-mail van GGZ [naam GGZ-instelling] met daarin de laatste stand van zaken.

Onderzoek van de zaak

Het onderzoek van de zaak heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van 3 maart 2022. De officier van justitie mr. S. Kubicz en de veroordeelde, bijgestaan door de raadsman zijn gehoord. Voorts is via een videoverbinding als getuige-deskundige gehoord [naam reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan GGZ [naam GGZ-instelling] .
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
De raadsman heeft afwijzing van de vordering bepleit. Daartoe is aangevoerd dat het reclasseringstoezicht op veel momenten ook goed verloopt, ondanks dat de veroordeelde het locatiegebod heeft overtreden. De veroordeelde is bovendien in gesprek gebleven met de reclassering. Het lukte de veroordeelde simpelweg niet om op sommige momenten de juiste beslissingen te nemen met als gevolg dat hij het locatiegebod overtrad. Er is geen sprake van onwil maar van onmacht. Het VI-traject gaat met vallen en opstaan. De veroordeelde en de maatschappij zijn er niet mee geholpen indien de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt herroepen. De veroordeelde zal in dit geval zijn uitkering en de bewindvoering verliezen. De veroordeelde wil aan de door de rechtbank opgelegde bijzondere voorwaarden voldoen. De door hem begane overtredingen zijn onvoldoende om de voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen.

Beoordeling

In het reclasseringsrapport van 9 februari 2022 houdt het volgende in: De veroordeelde onttrekt zich meermalen per week aan het locatiegebod. Het aanspreken op zijn gedrag en het geven van officiële waarschuwingen zorgt niet voor gedragsverandering bij de veroordeelde. Hij blijft ook pro-criminele en bedreigende uitspraken doen tegenover de reclassering en hij is van mening dat zijn gedrag niet te veranderen is. Hij stelt zich niet begeleidbaar op. De reclassering ziet geen mogelijkheden voor gedragsverandering en het beperken van het recidiverisio.
In de beslissing van deze rechtbank van 9 december 2021 is de veroordeelde het voordeel van de twijfel gegeven door de vordering tot het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen. Hierbij is opgenomen dat dit de veroordeelde de kans biedt om te laten zien dat hij de voorwaarden zal naleven. De rechter-commissaris heeft in haar beslissing van 14 februari 2020 de vordering tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling ook afgewezen en daarbij uitgelegd dat dat de veroordeelde een allerlaatste kans krijgt. Ook is daarbij opgenomen dat elke volgende overtreding, wat de rechter-commissaris betreft, in een toewijzing van een eventuele nieuwe vordering van de officier van justitie zal resulteren.
De e-mail van GGZ [naam GGZ-instelling] d.d. 1 maart 2022 houdt in verklaard dat de veroordeelde bovenop de in het reclasseringsrapport beschreven overtredingen in de maand februari 2022 nog driemaal het locatiegebod heeft overtreden. Ook wordt melding gemaakt van dreigende uitspraken die de veroordeelde zou hebben gedaan tegenover haar, gericht tegen zowel de reclassering als de rechtbank.
De getuige, mevrouw [naam reclasseringswerker] , heeft op de terechtzitting van 3 maart 2022 het reclasseringsrapport en de e-mail van 1 maart 2022 toegelicht en daarbij verklaard dat er vanuit de reclassering geen gedragsverandering mogelijk is. Ook op 1 maart 2022 heeft de veroordeelde het locatiegebod nog overtreden. De bijzondere voorwaarden om zich te melden komt de veroordeelde na, maar hij overtreedt het locatiegebod stelselmatig. Niet is te verwachten dat de veroordeelde het locatiegebod op korte termijn zal naleven. De veroordeelde overschrijdt verder constant de grenzen van de reclassering. Er is geen motivatie vanuit de veroordeelde voor begeleid wonen of ambulante behandeling. Het gedrag van veroordeelde is ook onveranderd nadat de rechter-commissaris op 14 februari 2022 de gevorderde schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling heeft afgewezen om de veroordeelde een allerlaatste kans te geven. De veroordeelde is in staat zelf hulp te zoeken, zoals hij heeft gedaan bij gemeente [naam gemeente] , wanneer hij dat nodig vindt.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de veroordeelde de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden voorwaarden verwijtbaar niet heeft nageleefd.
Daarom zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de
vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, te weten 237 dagen, alsnog geheel moet worden ondergaan.

Beslissing

De rechtbank:
wijst toe de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, groot 237 dagen, alsnog moet worden ondergaan.
Deze beslissing is genomen door
mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. M.J.M. van Beckhoven, en M. Altena, rechters,
in tegenwoordigheid van S.T.C.J.M. de Jongh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 maart 2022.
De oudste rechter, jongste rechter en de griffier zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.