In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het helpen bij de smokkel van twee Albanese vreemdelingen naar Groot-Brittannië, heeft de rechtbank Rotterdam op 29 maart 2022 uitspraak gedaan. De verdachte werd ervan beschuldigd dat hij als vrachtwagenchauffeur betrokken was bij de smokkel, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om deze beschuldiging te ondersteunen. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk. De verdachte ontkende echter enige betrokkenheid en verklaarde dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de vreemdelingen in zijn vrachtwagen.
De rechtbank heeft de verklaringen van de twee Albanese vreemdelingen als getuigen gehoord, maar twijfelde aan de betrouwbaarheid van hun getuigenissen. De rechter-commissaris had eerder al twijfels geuit over de betrouwbaarheid van een van de getuigen, en de verdediging had geen gelegenheid gehad om de andere getuige te ondervragen. De rechtbank concludeerde dat, ondanks de omstandigheden die vragen opriepen over de verdachte's gedrag, de ontkenning van de verdachte consistent en eenduidig was. Hierdoor kon niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de smokkel.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit en gelast dat de in beslag genomen goederen aan de rechthebbende worden teruggegeven. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken op de zitting.