ECLI:NL:RBROT:2022:2751

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
9564918 CV EXPL 21-39336
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis in huurzaak met betrekking tot hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerder verstekvonnis. De eiseres, Stichting Vestia, had [persoon A] aangeklaagd wegens het niet naleven van de huurovereenkomst, nadat in de huurwoning een hennepkwekerij was aangetroffen. De huurovereenkomst was ontbonden bij verstekvonnis op 16 mei 2014, maar [persoon A] stelde dat hij pas na 27 oktober 2021 op de hoogte was gesteld van dit vonnis. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [persoon A] tijdig in verzet is gekomen, omdat hij niet eerder op de hoogte was van het verstekvonnis. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [persoon A] verklaard dat hij de huurovereenkomst had opgezegd en de sleutels had ingeleverd, maar hij kon dit niet onderbouwen met bewijsstukken. De kantonrechter oordeelde dat [persoon A] niet aan zijn stelplicht had voldaan en dat zijn verweer niet voldoende was onderbouwd. Het verstekvonnis werd bekrachtigd en [persoon A] werd veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9564918 CV EXPL 21-39336
uitspraak: 25 maart 2022
vonnis in verzet van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de stichting
Stichting Vestia,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gedaagde in verzet,
gemachtigde: mr. E.L.B. Hundscheidt te Rotterdam,
tegen
[persoon A] ,
wonende te [woonplaats A] ,
gedaagde,
eiser in verzet,
gemachtigde: mr. M. El Idrissi te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Vestia’ en ‘ [persoon A] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
• de inleidende dagvaarding van 23 januari 2014, met producties;
• de rolbeslissing van 14 maart 2014;
• het herstelexploot van 20 maart 2014;
• het verstekvonnis van 16 mei 2014;
• de verzetdagvaarding van 24 november 2021, met producties;
• het tussenvonnis van 10 januari 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2
De mondelinge behandeling is gehouden op 1 maart 2022. Van de zijde van eiseres is mevrouw mr. A. Ekkel verschenen namens de gemachtigde. Van de zijde van gedaagde is [persoon A] verschenen, bijgestaan door mevrouw [persoon B] , beëdigd tolk in de Arabische taal, alsmede door de heer mr. A. El Idrissi namens de gemachtigde. Van hetgeen ter zitting is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis bepaald op vandaag.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[persoon A] huurde vanaf 2 september 2013 van Vestia de woonruimte aan het adres [adres] , 1e woonlaag, in Rotterdam (hierna: ‘de woning’ en/of ‘het gehuurde’). De bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs bedroeg € 405,76 per maand.
2.2
In de huurovereenkomst is – voor zover hierbij van belang – het volgende opgenomen:
“(…) Het gehuurde betreft een 2 kamer hat-eenheid en is bestemd om te worden gebruikt als woonruimte ten behoeve van huurder (en leden van diens huishouden). (…)”
2.3
De Algemene huurvoorwaarden voor woonruimte van Vestia, versie juni 2013 (hierna: ‘de algemene huurvoorwaarden’) – maakten deel uit van de huurovereenkomst. In deze algemene huurvoorwaarden is – voor zover hierbij van belang – het volgende opgenomen:
“(…)
6.2 Bestemming en gebruik
(…)
12. Het is huurder niet toegestaan in het gehuurde hennep te kweken, dan wel andere activiteiten te verrichten die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld. (…)”
2.4
Naar aanleiding van een anonieme melding heeft de politie op 11 december 2013 een warmtescan van de woning laten maken. Vervolgens is tijdens een politieinval op 12 december 2013 een hennepkwekerij in de woning aangetroffen. Volgens een rapport van de fraudespecialist van Stedin was er geknoeid met de elektra waardoor sprake was van een gevaarlijke situatie in het gehuurde. Bij brief van 23 december 2013 is [persoon A] verzocht de huur van de woning vrijwillig op te zeggen, maar [persoon A] heeft niet binnen de daartoe gestelde termijn op de brief gereageerd.
2.5
Bij onder zaaknummer 2741764 / CV EXPL 14-4314 gewezen verstekvonnis van
16 mei 2014 is overeenkomstig de vorderingen van Vestia de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en is [persoon A] veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde en betaling aan Vestia van € 407,25 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand januari 2014, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, alsmede tot betaling van € 405,76 per maand met ingang van de maand februari 2014 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt, die laatste maand voor een gehele te rekenen, met veroordeling van [persoon A] in de proceskosten.
2.6
Bij brief van 27 oktober 2021 is [persoon A] in de gelegenheid gesteld het openstaande saldo van € 5.605,34 binnen vijf dagen te voldoen aan de deurwaarder.

3..Het geschil

3.1
Vestia heeft bij (oorspronkelijke) dagvaarding gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden;
[persoon A] te veroordelen het gehuurde binnen 3 dagen na betekening van het vonnis te ontruimen, met al de zijne en de zijnen en die met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van Vestia te stellen;
[persoon A] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Vestia te betalen de door hem aan Vestia verschuldigde huurpenningen van € 405,76 per maand vanaf 1 februari 2014 totdat de huurovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd en het gehuurde door [persoon A] is ontruimd, een ingegane maand voor een volle gerekend, alsmede een bedrag van € 407,25 met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
met veroordeling van [persoon A] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na het wijzen van het vonnis.
3.2
Aan haar vorderingen heeft Vestia - zakelijk weergegeven en voor zover nu van belang - het volgende ten grondslag gelegd. Naar aanleiding van de vondst van een hennepkwekerij in het gehuurde is [persoon A] in de gelegenheid gesteld de huur van de woning vrijwillig op te zeggen, maar dat heeft hij niet gedaan. Omdat [persoon A] het gehuurde niet conform bestemming heeft gebruikt en voorts – ondanks aanmaning - de huur over de maand januari 2014 niet heeft betaald, is sprake van tekortkomingen in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst die dermate ernstig zijn dat ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde gerechtvaardigd is.
3.3
[persoon A] heeft gevorderd hem te ontheffen van de bij voormeld verstekvonnis tegen hem uitgesproken veroordeling, met niet-ontvankelijkverklaring van Vestia in haar vorderingen als zijnde ongegrond c.q. onjuist en/of niet bewezen, in ieder geval de vorderingen van Vestia af te wijzen, met veroordeling van Vestia in de kosten van het verzet.
3.4
Daartoe heeft [persoon A] - zakelijk weergegeven en voor zover nu van belang - het volgende aangevoerd. Na 27 oktober 2021 heeft [persoon A] een brief van Vestia ontvangen waarin hem werd verzocht binnen 5 dagen een bedrag van € 5.605,34 aan Vestia te betalen naar aanleiding van het voornoemde verstekvonnis. Pas door deze brief is [persoon A] bekend geworden met het verstekvonnis. Vanaf oktober 2013 tot 2020 verbleef [persoon A] in het buitenland. Voor zijn vertrek heeft hij de verschuldigde huur betaald, de huurovereenkomst met Vestia opgezegd en de sleutels van de woning ingeleverd. Met het bestaan van een hennepkwekerij in het gehuurde was [persoon A] niet bekend. [persoon A] is gelet op het voorgaande niet bereid de door Vestia gevorderde hoofdsom en overige kosten te betalen.

4..De beoordeling

Is het verzet tijdig ingesteld?

4.1
Voordat de kantonrechter toekomt aan de inhoudelijke behandeling van het geschil, dient beoordeeld te worden of [persoon A] tijdig in verzet is gekomen tegen het verstekvonnis.
4.2
Artikel 143 lid 2 Rv bepaalt dat het verzet gedaan moet worden bij exploot van dagvaarding binnen vier weken na de betekening van het vonnis of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon, of na het plegen door deze van enige daad waaruit noodzakelijkerwijs voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is. Daarbij geldt op grond van artikel 144 aanhef en sub d Rv dat het vonnis wordt geacht ten uitvoer te zijn gelegd in geval van gedwongen ontruiming van onroerende zaken, nadat de ontruiming heeft plaatsgevonden. Voor de vraag of [persoon A] tijdig in verzet is gekomen, is dus van belang of de ontruiming op basis van het verstekvonnis heeft plaatsgevonden, en zo ja, of [persoon A] daarmee bekend was.
4.3
Op grond van artikel 555 lid 1 Rv moet een gedwongen ontruiming van onroerende zaken worden voorafgegaan door een exploot van de deurwaarder, houdende bevel op binnen drie dagen aan de executoriale titel te voldoen, alsmede een vermelding van de datum van de ontruiming. Tijdens de mondelinge behandeling is namens Vestia aangevoerd dat de woning op enig moment ontruimd is na het aantreffen van een hennepkwekerij, maar zij heeft geen stukken in het geding gebracht waaruit blijkt wanneer de ontruiming heeft plaatsgevonden. Niet gesteld of gebleken is dat ten aanzien van de ontruiming een exploot aan [persoon A] in persoon is betekend of dat [persoon A] nadien een daad heeft gepleegd waaruit de bekendheid met het verstekvonnis kan worden afgeleid. Daarnaast heeft [persoon A] onweersproken gesteld dat hij pas na 27 oktober 2021 in kennis is gesteld van het bestaan van het verstekvonnis toen hij de brief van Vestia van deze datum onder ogen kreeg. Gelet op het voorgaande is niet vast komen te staan dat de verzettermijn eerder is aangevangen dan op het moment van ontvangst van voornoemde brief van de deurwaarder. Aangezien [persoon A] vervolgens binnen vier weken na de datum van de brief in verzet is gekomen, is de kantonrechter van oordeel dat het verzet tijdig is ingesteld en dat [persoon A] ontvankelijk is in zijn verzet.
Inhoudelijke beoordeling van het geschil
4.4
Vestia heeft betwist dat [persoon A] de huurovereenkomst voorafgaand aan het aantreffen van de hennepkwekerij heeft opgezegd en dat hij de sleutels heeft ingeleverd. Aangezien [persoon A] zich beroept op de rechtsgevolgen van de door hem gestelde feiten en zijn verweer dus wordt gekwalificeerd als een bevrijdend verweer, draagt hij op grond van artikel 150 Rv hiervan de bewijslast. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [persoon A] zijn stellingen als volgt nader toegelicht. [persoon A] heeft slechts twee à drie weken in het gehuurde gewoond. Vanwege familieomstandigheden moest hij naar het buitenland vertrekken en is hij pas in 2020 teruggekeerd naar Nederland. Voorafgaand aan zijn vertrek in oktober 2013 is [persoon A] naar de gemeente Rotterdam gegaan om zijn vertrek aan te kondigen en heeft hij getekend voor de huuropzegging. Dat was vóórdat er een hennepkwekerij in de woning is aangetroffen. De medewerker van de gemeente wilde de sleutels van de woning niet in ontvangst nemen. [persoon A] heeft de sleutels daarom in de woning achtergelaten, aldus [persoon A] .
4.5
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [persoon A] met voornoemde verklaringen zijn verweer onvoldoende onderbouwd. [persoon A] heeft immers geen stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat hij de huurovereenkomst heeft opgezegd. Ook heeft hij geen betalingsbewijzen overgelegd waaruit blijkt dat hij de verschuldigde huurpenningen volledig heeft betaald. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [persoon A] aangevoerd ook niet in staat te zijn de huuropzegging en de betaling aan te tonen. Door niet aan zijn stelplicht (in het kader van zijn verweer) te voldoen wordt aan bewijslevering niet toegekomen. De gestelde huuropzegging en huurbetaling zijn dan ook niet komen vast te staan. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verweer van [persoon A] wordt verworpen, dat de veroordeling in stand kan blijven en dat het verstekvonnis wordt bekrachtigd.
4.6
[persoon A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de verzetprocedure worden veroordeeld. Deze kosten worden tot aan deze uitspraak aan de zijde van Vestia begroot op (1 punt à € 187,-) € 187,- aan salaris voor de gemachtigde.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
bekrachtigt het op 16 mei 2014 onder zaaknummer 2741764 / CV EXPL 14-4314 tussen partijen gewezen verstekvonnis;
veroordeelt [persoon A] in de kosten van de verzetprocedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Vestia vastgesteld op € 187,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416