ECLI:NL:RBROT:2022:2750

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
9510873 VZ VERZ 21-16625
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in geschil tussen buren over schutting in het kader van de pilot ‘De Rotterdamse Regelrechter’

In deze zaak, die werd behandeld door de kantonrechter in Rotterdam, gaat het om een geschil tussen twee buren, [persoon A] en [persoon B], over een schutting die door [persoon B] is geplaatst op de erfafscheiding. [persoon A] stelt dat de schutting in strijd is met de voorwaarden van hun verhuurder, Havensteder, en dat deze hem de zon ontneemt. [persoon B] daarentegen betoogt dat hij toestemming heeft gekregen van Havensteder voor het plaatsen van de schutting en dat deze niet in strijd is met het burenrecht. De mondelinge behandeling vond plaats op 10 januari 2022, waarbij beide partijen en een vertegenwoordiger van Havensteder aanwezig waren. De kantonrechter heeft de zaak aangehouden om [persoon B] in de gelegenheid te stellen schriftelijke toestemming van Havensteder te verkrijgen. Op 9 februari 2022 bevestigde Havensteder dat [persoon B] toestemming had gekregen voor de schutting. De kantonrechter overweegt dat de schutting voldoet aan de wettelijke eisen en dat [persoon A] niet heeft aangetoond dat de schutting onrechtmatige hinder veroorzaakt. De vordering van [persoon A] om de schutting te verwijderen wordt afgewezen. Beide partijen worden veroordeeld tot het dragen van hun eigen kosten en het betalen van de helft van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9510873 VZ VERZ 21-16625
uitspraak: 18 maart 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam, ter zake de door partijen gezamenlijk voorgelegde zaak in het kader van de pilot ‘De Rotterdamse Regelrechter’ (artikel 96 Rv),
in de zaak van:
[persoon A] ,
wonende te [woonplaats] ,
aanvrager,
die procedeert in persoon,
tegen:
[persoon B] ,
wonende te [woonplaats] ,
andere partij,
die procedeert in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [persoon A] ’ en ‘ [persoon B] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Op 3 september 2021 heeft mevrouw [persoon C] (hierna: [persoon C] ), woonconsulent bij Stichting Havensteder (hierna: Havensteder) per e-mail een namens [persoon A] ingevuld aanmeldformulier aan de rechtbank toegezonden, waarmee [persoon A] een zaak tegen [persoon B] bij de Rotterdamse Regelrechter heeft aangemeld. Bij e-mail van 29 oktober 2021 heeft [persoon C] namens [persoon A] het geschil op verzoek van de kantonrechter nader toegelicht. Vervolgens heeft [persoon B] desgevraagd telefonisch aan de griffier doorgegeven dat hij akkoord gaat met behandeling van de door [persoon A] aangemelde zaak door de Rotterdamse Regelrechter.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 januari 2022. [persoon A] en [persoon B] zijn beiden ter zitting verschenen. Namens Havensteder is [persoon C] ter zitting verschenen. Van hetgeen ter zitting is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3
Naar aanleiding van de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden tot 7 maart 2022 om [persoon B] in de gelegenheid te stellen toestemming aan Havensteder te vragen voor het plaatsen van de schutting. Afgesproken is dat Havensteder de kantonrechter daarna zou berichten over de stand van zaken. Op 9 februari 2022 heeft [persoon C] de kantonrechter bericht dat [persoon B] op 7 februari 2022 toestemming van Havensteder heeft gekregen voor het plaatsen van de schutting. Per e-mail van 15 februari 2022 heeft [persoon C] de kantonrechter namens partijen verzocht om uitspraak te doen. De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis bepaald op vandaag.

2..Het geschil

2.1
[persoon A] en [persoon B] hebben een geschil met elkaar. Kort gezegd gaat het om het volgende. Partijen zijn buren. [persoon A] woont op het adres [adres 1] in Rhoon, [persoon B] woont op het adres [adres 2] . Beide woningen worden gehuurd van Havensteder. De tuinen van partijen bevinden zich naast elkaar. [persoon B] heeft in 2019 een schutting op de erfafscheiding geplaatst. Volgens [persoon A] is deze schutting in strijd met de voorwaarden van Havensteder. Ook ontneemt de schutting hem de zon. [persoon A] vindt daarom dat [persoon B] de schutting moet verwijderen.
2.2
[persoon B] vindt dat de schutting mag blijven staan en heeft daartoe – zakelijk weergegeven - aangevoerd dat hij toestemming heeft gekregen van Havensteder en dat de schutting niet in strijd is met het burenrecht. Het betreft een standaard schutting van 1,80 meter hoog die hij nodig heeft voor het waarborgen van zijn privacy. Toen hij de schutting wilde plaatsen heeft hij nog gevraagd aan [persoon A] om de kosten samen te delen, maar [persoon A] heeft daar niet op gereageerd.
2.3
Partijen hebben hun geschil voorgelegd aan de Rotterdamse Regelrechter en hem verzocht te beoordelen of de schutting moet worden verwijderd. Ten aanzien van de onderhavige procedure hebben partijen procesafspraken gemaakt. Daarbij hebben partijen zich uitdrukkelijk hoger beroep tegen de uitspraak van de kantonrechter voorbehouden.
2.4
Op de stellingen van partijen wordt – voor zover van belang – hierna nader ingegaan.

3..De beoordeling

3.1
In deze zaak gaat het over de vraag of de door [persoon B] op de erfafscheiding geplaatste schutting moet worden verwijderd. In dat kader overweegt de kantonrechter het volgende.
3.2
Voor de beoordeling van het geschil zijn de volgende wetsbepalingen van belang. Op grond van artikel 5:49 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een van de eigenaren van aangrenzende erven in beginsel van de ander vorderen dat hij meewerkt aan een gemeenschappelijke scheidsmuur van twee meter hoogte. Het begrip ‘muur’ heeft daarbij een ruime betekenis, in die zin dat daaronder volgens artikel 5:43 BW verstaan wordt: “iedere van steen, hout of andere daartoe geschikte stof vervaardigde ondoorzichtige afsluiting”. Verder bepaalt artikel 5:37 BW dat de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder mag toebrengen zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun.
3.3
Volgens [persoon A] is de schutting in strijd met afspraken die [persoon A] en [persoon B] als huurders met Havensteder hebben gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [persoon A] aangevoerd dat Havensteder als een van de voorwaarden voor het huren van haar woningen heeft gesteld dat huurders geen schutting op de erfafscheiding mogen plaatsen. In reactie daarop heeft Havensteder bevestigd dat het ten tijde van het aangaan van de huurovereenkomsten met [persoon A] en [persoon B] inderdaad het beleid van Havensteder was dat er geen schuttingen mochten worden geplaatst, maar dat beleid is inmiddels gewijzigd. Inmiddels staat Havensteder het plaatsen van een schutting door haar huurders toe, maar dan moet de huurder daar wel schriftelijk toestemming voor vragen.
3.4
[persoon A] beroept zich op een vermeende afspraak tussen Havensteder en haar huurders. Hij is echter geen partij bij de huurovereenkomst tussen Havensteder en [persoon B] . Ook geldt dat [persoon A] jegens [persoon B] geen rechten kan ontlenen aan afspraken die hij zelf met Havensteder heeft gemaakt.
3.5
Gelet op het voorgaande is het in de eerste plaats aan Havensteder om te beslissen of de schutting mag blijven staan. Als [persoon B] conform het nieuwe beleid toestemming van Havensteder heeft gekregen én de schutting is niet in strijd met de regels van het burenrecht, dan hoeft hij de schutting niet te verwijderen.
3.6
Tijdens de mondelinge behandeling is niet gebleken dat [persoon B] al toestemming aan Havensteder had gevraagd voor het plaatsen van de schutting. De kantonrechter heeft de zaak daarom aangehouden om [persoon B] in de gelegenheid te stellen alsnog schriftelijk toestemming te vragen aan Havensteder. Vervolgens heeft Havensteder de kantonrechter op 9 februari 2022 bericht dat [persoon B] toestemming heeft gevraagd en op 7 februari 2022 van Havensteder heeft gekregen.
3.7
Vervolgens dient beoordeeld te worden of de schutting voldoet aan de regels van het burenrecht. De schutting die [persoon B] geplaatst heeft, geldt als muur in de zin van artikel 5:43 BW. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 5:49 lid 1 BW mag een scheidsmuur – in dit geval de schutting - niet hoger dan 2 meter zijn. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [persoon B] onbetwist gesteld dat de schutting 1,80 meter hoog is. Het plaatsten van een schutting van deze hoogte is dus in beginsel toegestaan op grond van de wet. Daarbij is nog wel van belang of [persoon B] door het plaatsen van de schutting onrechtmatige hinder als bedoeld in artikel 5:37 BW aan [persoon A] heeft toegebracht. In dit kader heeft [persoon A] aangevoerd dat [persoon B] hinder veroorzaakt omdat de door hem geplaatste schutting [persoon A] het zonlicht ontneemt en ervoor zorgt dat hij wordt ingesloten. [persoon B] heeft betwist dat de schutting voor meer schaduw zorgt. Het is daarom aan [persoon A] om zijn stellingen nader te onderbouwen, maar dat heeft hij niet gedaan. Daar komt nog bij dat de tuinen van partijen in het verleden gescheiden waren door een windscherm en er toen dus ook geen vrij uitzicht is geweest. Verder ligt de tuin op het zuidoosten, wat een zonrijke positie is.
3.8
Op grond van het vorenstaande concludeert de kantonrechter dat de door [persoon B] geplaatste schutting geen onrechtmatige hinder oplevert voor [persoon A] . Niet vast is komen te staan dat er sprake is van overlast die noopt tot optreden van Havensteder. Het huurgenot van [persoon A] wordt door de schutting niet geschonden. Aangezien voorts geldt dat Havensteder inmiddels toestemming heeft gegeven voor het plaatsen van de schutting, mag de schutting blijven staan. De vordering van [persoon A] wordt afgewezen.
3.9
Uit het procesreglement dat is opgesteld in het kader van de pilot De Rotterdamse Regelrechter volgt dat beide partijen hun eigen kosten dragen en zij beiden de helft van het griffierecht dienen te betalen (€ 42,50 per partij), voor zover dat nog niet gebeurd is.

4..De beslissing

De kantonrechter
:
wijst de vordering af;
bepaalt dat beide partijen de eigen kosten dragen en dat zij elk € 42,50 ter zake het griffierecht betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416