5.3Ten aanzien van het standpunt van eiseres dat zij door verweerders brief van 26 januari 2018 op het verkeerde been is gezet en naar aanleiding hiervan de toeslagpartnerschap heeft bevestigd kan de rechtbank eiseres niet volgen. Weliswaar wordt in deze brief gevraagd of “
Woont [naam moeder eiseres] niet bij u in huis of is zij onderhuurder?”is vermeld, maakt niet dat eiseres niet bij verweerder had kunnen informeren of haar situatie maakt dat zij als onderhuurster van haar moeder had kunnen worden aangemerkt. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting van 10 november 2021 toegelicht dat de situatie van eiseres en haar moeder niet als onderhuur, zijnde de enige uitzondering voor het niet aannemen van toeslagpartnerschap, kan worden aangemerkt.
Op grond hiervan is bij het bestreden besluit terecht de vaststelling van het kindgebonden budget van eiseres over 2019 op € 1.166,- gehandhaafd.
6. Ten aanzien van de terugvordering overweegt de rechtbank dat in het verweerschrift met toepassing van het Verzamelbesluit Toeslagen, laatstelijk aangepast per 15 januari 2021, de belangen van eiseres zijn afgewogen.
De rechtbank is van oordeel dat geen gevolg is gegeven aan de overweging van in de uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536, waarbij is overwogen dat onder bijzondere omstandigheden van terugvordering kan worden afgezien of het terug te vorderen bedrag kan worden gematigd, ook als die omstandigheden al bij de vaststelling van de kinderopvangtoeslag aan de orde konden komen. Op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb mogen de nadelige gevolgen van dat besluit voor een belanghebbende namelijk niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. De rechtbank is van oordeel dat het gevolg van deze nieuwe uitleg van artikel 26 van de Awir is dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de terugvordering van toeslagen meer mogelijkheden krijgt om in individuele gevallen maatwerk te leveren, waarbij kennelijk het Verzamelbesluit Toeslagen ten onrechte beperkend werkt. De rechtbank kan verweerder niet volgen in het standpunt dat er geen sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden.
Daartoe overweegt de rechtbank dat pas met het verweerschrift is toegelicht dat door het vertrek van de derde volwassene, zijnde de zoon van haar moeder, op het woonadres per 29 december 2017 toeslagpartnerschap tussen eiseres en haar moeder is ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee al sprake van een afwijkende situatie. Normaliter ontstaat er immers toeslagpartnerschap als twee personen gaan samenleven, niet als er iemand vertrekt.
Voorts hebben eiseres en haar moeder op 2 februari 2018 reeds het toeslagpartnerschap bevestigd. In het verweerschrift is toegelicht dat deze bevestiging niet goed is verwerkt in verweerders Toeslagen Verstrekkingen Systeem, waardoor aan eiseres voorschotten kindgebonden budget over 2018 en 2019 ten onrechte is verhoogd met de tegemoetkoming voor alleenstaande ouders. Ondanks diverse meldingen en wijzigingen is deze fout van verweerder pas in 2020 opgemerkt en hersteld. Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank dat indien verweerder deze fout niet had gemaakt, eiseres in februari 2018 op de hoogte had kunnen worden gebracht van de toeslagpartnerschap en de gevolgen hiervan. Eiseres had dan de mogelijkheid gehad daarop te reageren, bijvoorbeeld door een formeel huurcontract met bijbehorende betalingen, waardoor wellicht sprake zou zijn geweest van de enige uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Awir. Daarnaast is het aannemelijk dat het bedrag dat eiseres maandelijks aan haar moeder voor woonkosten heeft betaald lager zou zijn vastgesteld, indien haar kindgebonden budget in 2018 op juiste wijze was vastgesteld. Door de verlaging van haar toeslag met terugwerkende kracht, heeft eiseres maandelijks meer aan woonlasten betaald, dan zij feitelijk kon betalen. Deze kosten zijn niet met terugwerkende kracht te herstellen.
7. De rechtbank is van oordeel dat het terugvorderen van de teveel ontvangen voorschot kindgebonden budget met terugwerkende kracht over 2019, van € 3.185,- gelet op de bijzondere feitelijke wijziging van het partnerschap in haar situatie per 29 december 2017, de duur en de gevolgen van verweerders herstel en motiveren van fouten in 2020 in combinatie met de financiële gevolgen hiervan voor eiseres, niet in evenredige verhouding staat tot de gevolgen voor eiseres. Juist in die situatie is het wrang dat dan ook met terugwerkende kracht van eiseres wordt teruggevorderd.
De rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen voor zover verweerder het kindgebondenbudget over 2019 van eiseres terugvordert, niet in stand blijven.
8. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de terugvordering over 2019 wordt vernietigd en het terug te vorderen bedrag op nihil wordt vastgesteld.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.059,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).