ECLI:NL:RBROT:2022:2644

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
ROT 21/3707
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering kindgebonden budget en toeslagpartnerschap in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 12 april 2022, betreft het de terugvordering van het kindgebonden budget van eiseres over 2019 door de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had een terugvordering van € 3.185,- ontvangen, omdat het kindgebonden budget definitief was vastgesteld op € 1.166,-. De rechtbank oordeelt dat de terugvordering niet in evenredige verhouding staat tot de gevolgen voor eiseres, gezien de bijzondere feitelijke wijziging van het partnerschap met haar moeder. Eiseres en haar moeder waren vanaf 29 december 2017 als toeslagpartners aangemerkt, wat leidde tot de terugvordering. De rechtbank stelt vast dat de terugvordering vernietigd wordt en het terugvorderingsbedrag op nihil wordt vastgesteld. Dit besluit is genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waaronder de financiële gevolgen voor eiseres en de fouten van de Belastingdienst in de verwerking van het partnerschap. De rechtbank concludeert dat de terugvordering niet gerechtvaardigd is en dat eiseres recht heeft op vergoeding van het griffierecht en proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een deugdelijke motivering bij bestuursbesluiten en de mogelijkheid van maatwerk in terugvorderingszaken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3707

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. E.E.M. Messink,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,

gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de toeslagen voor eiseres over 2019 definitief vastgesteld, waarbij het kindgebonden budget over 2019 definitief is vastgesteld op € 1.166,- . Het teveel aan eiseres verstrekte voorschot kindgebonden budget over 2019 van € 3.185,- wordt van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 28 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft op 30 juni 2021, aangevuld bij brief van 26 oktober 2021, tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 27 oktober 2021, aangevuld bij brief van 28 oktober 2021, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. L.J.F. Peerdemans.

Overwegingen

1. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak de definitieve vaststelling van het kindgebondenbudget over 2019 van eiseres en de hieruit voortvloeiende terugvordering van € 3.185,-.
2. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten:
2.1.
Eiseres ontvangt vanaf 15 januari 2017 kinderbijslag voor haar kind [naam kind] .
De moeder van eiseres, mevrouw [naam moeder eiseres] staat in de Basisregistratie Personen (hierna: Brp) van 5 september 1994 tot heden ingeschreven op het adres [adres] te Nijmegen. Eiseres en haar kind [naam kind] staan van 3 augustus 2017 tot 14 mei 2020 in de Brp ingeschreven op dit adres.
2.2
Verweerder heeft eiseres bij brief van 26 januari 2018 verzocht het partnerschap tussen haar en haar moeder te bevestigen.
“Geachte mevrouw [naam eiseres] ,
Uit onze gegevens blijkt dat [naam moeder eiseres] vanaf 29 december 2017 bij u in huis woont. Omdat zij meetelt voor uw toeslag(en), hebben wij haar handtekening nodig.
Wat moet u doen?
-Ga naar toeslagen.nl en log in met uw DigiD op Mijn toeslagen.
-U ziet linksboven het blok 'Openstaande acties'. Klik op de knop 'Naar mijn acties'.
-Klik op de link 'Ik heb een toeslagpartner' en beantwoord de vragen.
-Nu kan [naam moeder eiseres] ondertekenen. Dat doet zij door ter plekke eenmalig in te loggen met haar eigen DigiD.
Doe dit vóór 9 februari 2018. Als [naam moeder eiseres] niet tekent, stoppen wij uw toeslag(en). Woont [naam moeder eiseres] niet bij u in huis of is zij onderhuurder? Geef dit dan zo snel mogelijk door bij de BelastingTelefoon.
Gevolgen voor uw toeslag(en)
Blijkt dat [naam moeder eiseres] uw toeslagpartner is? Dan tellen zij en haar Inkomen mee voor uw toeslag(en). Krijgen u en [naam moeder eiseres] dezelfde toeslag(en)? Dan krijgt u die voortaan samen.”
Eiseres en haar moeder hebben desgevraagd op 2 februari 2018 het partnerschap wederzijds bevestigd. Op 26 september 2018 heeft verweerder een wijziging van het inkomen ontvangen.
2.3
Bij besluit van 27 december 2018 zijn eiseres voorschotten toeslagen over 2019 toegekend, waarbij het voorschot kindgebonden budget is vastgesteld op € 4.305,-. Het geschatte inkomen van eiseres is hierbij vastgesteld op € 13.464,-. Bij besluit van 21 mei 2019 is op grond van het gewijzigde geschatte inkomen van € 11.442,- het voorschot kindgebonden budget ongewijzigd vastgesteld op € 4.305,-.
Op 13 juli 2019 heeft verweerder een melding gegevens kinderbijslag van SVB ontvangen, op 25 september 2019 heeft verweerder een melding van toeslagpartner/medebewoner, op 22 december 2020 is een melding burger heeft AIG en vermogen, en op 23 juni 2020 heeft verweerder een melding verhuizing ontvangen. Deze meldingen hebben om onbekende reden niet geleid tot nieuwe besluiten.
2.4
Bij het primaire besluit is het kindgebonden budget over 2019 voor eiseres definitief vastgesteld. Hierbij heeft het geregistreerde inkomen van eiseres € 9.985 en het geregistreerde inkomen van [naam moeder eiseres] van € 9.898,- geleid tot een gezamenlijk toetsingsinkomen van € 19.883,-.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij het definitief toegekende kindgebonden budget van eiseres over 2019, haar moeder [naam moeder eiseres] terecht als toeslagpartner is aangemerkt.
3.1.
In het verweerschrift is toegelicht dat tot 29 december 2017 er een derde meerderjarige op het adres stond ingeschreven, zijnde een zoon van moeder. In de periode voor 29 december 2017 is er daarom geen sprake van toeslagpartnerschap van eiseres en haar moeder. Vanaf het moment dat de derde meerderjarige zich heeft uitgeschreven van het adres, namelijk vanaf 29 december 2017, stonden eiseres, haar minderjarige kind en de moeder van eiseres in de Brp op hetzelfde woonadres ingeschreven.
3.2
Verweerder heeft eiseres bij brief van 26 januari 2018 verzocht het partnerschap tussen haar en haar moeder te bevestigen, dan wel aan te geven dat er sprake is van onderhuur of een onjuiste vermeldingen de Brp. Eiseres en haar moeder hebben dit desgevraagd bevestigd op 2 februari 2018 en op eigen initiatief op 25 september 2019 wederom bevestigd.
3.3
Voorts is in het verweerschrift door verweerder toegelicht dat de bevestiging van het partnerschap evenwel niet goed is verwerkt in het Toeslagen Verstrekkingen Systeem (hierna: TVS) waardoor er voorschotten kindgebonden budget over 2018 en 2019 zijn verleend, verhoogd met de tegemoetkoming voor alleenstaande ouders. Deze fout in het geautomatiseerde systeem is door Belastingdienst/Toeslagen pas in 2020 opgemerkt en hersteld. Hoewel verweerder het betreurt dat het partnerschap niet correct is verwerkt in TVS, kan dit niet gekwalificeerd worden als een uitlating of gedraging die gezien kan worden als een toezegging dat eiseres aanspraak heeft op een tegemoetkoming overeenkomstig de uitbetaalde voorschotten kindgebonden budget 2019. Hierbij is opgemerkt dat ook over berekeningsjaar 2018 te veel kindgebonden budget aan eiseres is uitbetaald. Omdat het kindgebonden budget 2018 al definitief was berekend, heeft verweerder deze, gelet op artikel 21 van de Awir, niet in het nadeel van eiseres herzien.
3.4
Ten aanzien van het beroep van eiseres op schending van het vertrouwensbeginsel is in het verweerschrift toegelicht waarom verweerder van mening is dat dit beroep niet slaagt. Verweerders gemachtigde heeft na het ingediende beroep nog bezien of de situatie van eiseres en haar moeder als een “onderhuur-overeenkomst” aangemerkt kan worden zodat mogelijk toch geen sprake is van toeslagpartnerschap, maar deze bleek er niet te zijn.
3.5
Ten aanzien van de terugvordering heeft in het verweerschrift alsnog een belangenafweging van de terugvordering plaatsgevonden, waarna geconcludeerd is dat er geen bijzondere omstandigheden zijn om terugvordering te matigen.
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat gelet op de door haar betaalde bijdrage woonlasten, zij niet als toeslagpartner van haar moeder moet worden aangemerkt.
4.1
Eiseres is door verweerders brief van 26 januari 2018, waarin is aangegeven dat zij moeten bevestigen dat zij en haar moeder fiscaal partner zijn, op het verkeerde been is gezet. Eiseres en haar moeder waren beiden afhankelijk van een uitkering op grond van de Participatiewet (PW) en daarnaast stond haar moeder onder bewind. Door het inwonen van eiseres en haar zoontje bij haar moeder had dit gevolgen voor haar moeders uitkering. De bevindvoerder was dan ook van mening dat eiseres leefgeld aan haar moeder moest betalen. De hoogte van het leefgeld is door de bewindvoerder vastgesteld aan de hand van de hoogte van het inkomen/toeslagen aan de zijde van eiseres en de hoogte van het inkomen/toeslagen van haar moeder.
4.2
Bij brief van 26 oktober 2021 heeft eiseres toegelicht dat zij in 2019 een inkomen ontving van € 695,00 netto per maand waarvan een bedrag ad € 146,00 werd betaald aan het CAZ, zij voorts € 356,00 moest betalen aan haar moeder voor woonlasten en uiteindelijk voor haar zelf en haar zoontje nog € 193,00 per maand over had voor besteding aan eten, drinken, kleding etc. Dit bedrag is lager dan hetgeen een alleenstaande ouder in het kader van een schuldsanering ontvangt. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft eiseres berekeningsspecificaties uitkering van 4 februari 2019, 22 februari 2019 en 22 maart van de gemeente Nijmegen, met korting uitkering vanwege delen woonlast moeder, overgelegd. Tevens zijn betalingsbewijzen van haar betalingen van de bijdrage woonlasten aan haar moeder van € 356,- per maand overgelegd. Eiseres heeft tevens een email van de bewindvoerder van haar moeder aan haar advocaat inzake afspraken omtrent kosten die haar moeder misloopt door het inwonen van eiseres te compenseren, overgelegd. Dit betreft verlies huurtoeslag, BSR, verhoging energiekosten en het verlies van kwijtschelding gemeentelijke belastingen. Eiseres is van mening dat hiermee is aangetoond dat er in feite sprake is van een huurovereenkomst.
Nu volgens verweerder eiseres een te hoog bedrag aan toeslagen heeft ontvangen, heeft eiseres een te hoog bedrag aan leefgeld aan haar moeder betaald en wordt zij eveneens geconfronteerd met een terugvordering en schuld bij verweerder, terwijl zij juist alles heeft gedaan om de juiste toeslagen te ontvangen. Ten aanzien hiervan heeft zij toegelicht dat zij in juni 2020 ook direct heeft gereageerd op het moment dat zij meer toeslag ontving, omdat ze bang was meer toeslag te ontvangen dan waar ze recht op heeft.
4.3
Ten aanzien van de terugvordering stelt eiseres dat indien zij te veel aan voorschottoeslagen heeft ontvangen, dit uitsluitend te wijten is aan fouten van verweerder, waardoor er bijzondere redenen zijn om van de terugvordering af te zien. Eiseres mocht er op vertrouwen dat verweerder haar zaak aan het bekijken was en het juiste bedrag aan kindgebonden budget zou worden betaald. Ten onrechte heeft verweerder geen belangenafweging in het kader van de terugvordering verricht, terwijl ook een terugbetalingsregeling haar financiële situatie niet zal helpen.
Eiseres heeft inmiddels met haar zoontje een zelfstandige woonruimte, is geen toeslagpartner meer van haar moeder en zij heeft nog een uitkering op grond van de PW. Het treffen van een aflossingsregeling en of het verrekenen met toekomstige toeslagen zou ertoe leiden dat eiseres jarenlang gedwongen wordt om te leven op basis van 90% van de PW-norm, hetgeen voor haar en haar zoontje financiële problemen met zich meebrengt. Ter zitting van 10 november 2021 heeft eiseres toegelicht dat haar moeder eveneens een terugvordering van toeslagen heeft gekregen. Omdat dit de periode betreft waarin eiseres bij haar moeder woonachtig was, betaalt eiseres haar moeder de helft van het terugvorderingsbedrag.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat door het geheel van deze feiten en omstandigheden er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor van de terugvordering moet worden afgezien.
4. Wettelijk kader
In artikel 1 van de Wet op het kindgebonden budget (hierna: Wet kgb) is bepaald dat het kindgebonden budget een financiële bijdrage van het Rijk is in de kosten voor kinderen en dat de hoogte van het kindgebonden budget afhankelijk is van de draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen. Daarmee voldoet het kindgebonden budget aan de definitie van een inkomensafhankelijke regeling als bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) en is de Awir van toepassing.
Artikel 3, tweede lid, van de Awir luidt:
"In aanvulling op het eerste lid wordt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen onder partner mede verstaan degene die als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen als de belanghebbende en:
a-d. […];
e. die evenals de belanghebbende meerderjarig is, waarbij op dat woonadres tevens een minderjarig kind van ten minste een van beiden staat ingeschreven, behoudens ingeval de belanghebbende door middel van een schriftelijke huurovereenkomst, waaraan bij ministeriële regeling nadere voorwaarden kunnen worden gesteld, doet blijken dat een van beiden op zakelijke gronden een gedeelte van de woning huurt van de ander;
De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dient de beslissing op het bezwaar te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het verweerschrift van 27 oktober 2021 gemotiveerd heeft toegelicht waarom eiseres per 29 december 2017 als toeslagpartner van haar moeder wordt aangemerkt, hoe de toeslagpartnerschap voor het kindgebonden budget over 2019 is vastgesteld en waarom de bezwaargronden en een belangenafweging ten aanzien van de terugvordering niet leiden tot een ander standpunt. Hierbij is tevens toegelicht waarom het kindgebondenbudget over 2018, ondanks dezelfde situatie als over 2019, niet van eiseres is teruggevorderd. De rechtbank is van oordeel dat aldus het bestreden besluit niet voorzien was van een deugdelijke motivering zoals bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
Ten aanzien van de vraag of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten kunnen worden, overweegt de rechtbank als volgt.
5.2
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat op 29 december 2017 door het vertrek van de derde volwassene op dit woonadres, op grond van artikel 3, tweede lid, onder e, van de Awir, toeslagpartnerschap tussen eiseres en haar moeder is ontstaan. De rechtbank heeft begrip voor het feit dat deze situatie eiseres niet duidelijk was, maar overweegt dat dit niet maakt dat er om deze reden bij haar geen sprake van toeslagpartnerschap is. Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank dat meerdere aspecten bij de aanpassing van het begrip partnerschap van belang zijn. Op basis van objectieve criteria wordt bepaald of er sprake is van partnerschap en wanneer het partnerschap begint en eindigt, waarbij de inschrijving in de Brp doorslaggevend is geworden. Tevens is bij de uitvoering van belang dat het systeemtechnisch voor verweerder niet mogelijk is om meer dan één volwassene als toeslagpartner aan te merken. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat het toeslagpartnerschap van eiseres en haar moeder volgens artikel 3, derde lid, van de Awir dan ingaat per 1 januari 2018. Vast staat dat eiseres en haar moeder in ieder geval vanaf 1 januari 2018 op hetzelfde woonadres ingeschreven stonden. Omdat er geen sprake is van een huurcontract tussen eiseres en haar moeder, wordt er niet voldaan aan de enige uitzondering om niet als toeslagpartner te worden aangemerkt.
5.3
Ten aanzien van het standpunt van eiseres dat zij door verweerders brief van 26 januari 2018 op het verkeerde been is gezet en naar aanleiding hiervan de toeslagpartnerschap heeft bevestigd kan de rechtbank eiseres niet volgen. Weliswaar wordt in deze brief gevraagd of “
Woont [naam moeder eiseres] niet bij u in huis of is zij onderhuurder?”is vermeld, maakt niet dat eiseres niet bij verweerder had kunnen informeren of haar situatie maakt dat zij als onderhuurster van haar moeder had kunnen worden aangemerkt. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting van 10 november 2021 toegelicht dat de situatie van eiseres en haar moeder niet als onderhuur, zijnde de enige uitzondering voor het niet aannemen van toeslagpartnerschap, kan worden aangemerkt.
Op grond hiervan is bij het bestreden besluit terecht de vaststelling van het kindgebonden budget van eiseres over 2019 op € 1.166,- gehandhaafd.
6. Ten aanzien van de terugvordering overweegt de rechtbank dat in het verweerschrift met toepassing van het Verzamelbesluit Toeslagen, laatstelijk aangepast per 15 januari 2021, de belangen van eiseres zijn afgewogen.
De rechtbank is van oordeel dat geen gevolg is gegeven aan de overweging van in de uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536, waarbij is overwogen dat onder bijzondere omstandigheden van terugvordering kan worden afgezien of het terug te vorderen bedrag kan worden gematigd, ook als die omstandigheden al bij de vaststelling van de kinderopvangtoeslag aan de orde konden komen. Op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb mogen de nadelige gevolgen van dat besluit voor een belanghebbende namelijk niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. De rechtbank is van oordeel dat het gevolg van deze nieuwe uitleg van artikel 26 van de Awir is dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de terugvordering van toeslagen meer mogelijkheden krijgt om in individuele gevallen maatwerk te leveren, waarbij kennelijk het Verzamelbesluit Toeslagen ten onrechte beperkend werkt.
De rechtbank kan verweerder niet volgen in het standpunt dat er geen sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden.
Daartoe overweegt de rechtbank dat pas met het verweerschrift is toegelicht dat door het vertrek van de derde volwassene, zijnde de zoon van haar moeder, op het woonadres per 29 december 2017 toeslagpartnerschap tussen eiseres en haar moeder is ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee al sprake van een afwijkende situatie. Normaliter ontstaat er immers toeslagpartnerschap als twee personen gaan samenleven, niet als er iemand vertrekt.
Voorts hebben eiseres en haar moeder op 2 februari 2018 reeds het toeslagpartnerschap bevestigd. In het verweerschrift is toegelicht dat deze bevestiging niet goed is verwerkt in verweerders Toeslagen Verstrekkingen Systeem, waardoor aan eiseres voorschotten kindgebonden budget over 2018 en 2019 ten onrechte is verhoogd met de tegemoetkoming voor alleenstaande ouders. Ondanks diverse meldingen en wijzigingen is deze fout van verweerder pas in 2020 opgemerkt en hersteld. Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank dat indien verweerder deze fout niet had gemaakt, eiseres in februari 2018 op de hoogte had kunnen worden gebracht van de toeslagpartnerschap en de gevolgen hiervan. Eiseres had dan de mogelijkheid gehad daarop te reageren, bijvoorbeeld door een formeel huurcontract met bijbehorende betalingen, waardoor wellicht sprake zou zijn geweest van de enige uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Awir. Daarnaast is het aannemelijk dat het bedrag dat eiseres maandelijks aan haar moeder voor woonkosten heeft betaald lager zou zijn vastgesteld, indien haar kindgebonden budget in 2018 op juiste wijze was vastgesteld. Door de verlaging van haar toeslag met terugwerkende kracht, heeft eiseres maandelijks meer aan woonlasten betaald, dan zij feitelijk kon betalen. Deze kosten zijn niet met terugwerkende kracht te herstellen.
7. De rechtbank is van oordeel dat het terugvorderen van de teveel ontvangen voorschot kindgebonden budget met terugwerkende kracht over 2019, van € 3.185,- gelet op de bijzondere feitelijke wijziging van het partnerschap in haar situatie per 29 december 2017, de duur en de gevolgen van verweerders herstel en motiveren van fouten in 2020 in combinatie met de financiële gevolgen hiervan voor eiseres, niet in evenredige verhouding staat tot de gevolgen voor eiseres. Juist in die situatie is het wrang dat dan ook met terugwerkende kracht van eiseres wordt teruggevorderd.
De rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen voor zover verweerder het kindgebondenbudget over 2019 van eiseres terugvordert, niet in stand blijven.
8. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de terugvordering over 2019 wordt vernietigd en het terug te vorderen bedrag op nihil wordt vastgesteld.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.059,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover verweerder het kindgebonden budget over 2019 van eiseres terugvordert, bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat de overige rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 49,00 vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.059,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van G.J. Machwirth, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 12 april 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.