ECLI:NL:RBROT:2022:2639

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
FT EA 22/139 en FT EA 22/140
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een schuldregeling onder de Faillissementswet

Op 16 maart 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoekster die een schuldregeling heeft aangeboden aan haar schuldeisers. Verzoekster, die momenteel een opleiding volgt, heeft op 7 februari 2022 een verzoek ingediend om een zestal schuldeisers te dwingen in te stemmen met haar aangeboden regeling. De schuldeisers, waaronder Otto B.V., ING Bank N.V. en Ziggo Services B.V., hebben echter geweigerd in te stemmen met de regeling, waarbij zij zich beroepen op het feit dat het aangeboden percentage te laag zou zijn en verzoekster niet het maximaal haalbare zou hebben aangeboden. De rechtbank heeft vastgesteld dat 29 van de 32 schuldeisers akkoord zijn gegaan met de regeling, wat een ruime meerderheid vormt. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat het voorstel goed gedocumenteerd is en is getoetst door een onafhankelijke partij, Kredietbank Rotterdam.

De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die zich in een stabiele situatie bevindt en haar schuldenproblematiek wil oplossen, zwaarder laten wegen dan die van de schuldeisers die hebben geweigerd in te stemmen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het voorstel het uiterste is wat verzoekster kan bieden en dat de schuldeisers door de afwijzing van de regeling mogelijk minder zouden ontvangen dan bij de aangeboden regeling. De rechtbank heeft daarom het verzoek om de schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en hen veroordeeld in de kosten van de procedure. Tevens is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat verzoekster niet in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] en [nummer 2]
uitspraakdatum: 16 maart 2022
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 7 februari 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet (hierna: Fw) ingediend om een zestal schuldeisers, te weten:
  • Otto B.V., in behandeling bij Direct Pay Services B.V. (hierna: Otto);
  • ING Bank N.V., in behandeling bij Vesting Finance Fiditon (hierna: ING);
  • Ziggo Services B.V., in behandeling bij LAVG Gerechtsdeurwaarders (hierna: Ziggo);
  • Sixt B.V. (hierna: Sixt);
  • Direct Pay Services B.V. (dossiernummer: [dossiernummer 1] ) (hierna: Direct Pay);
  • Direct Pay Services B.V. (dossiernummer: [dossiernummer 2] ) (Hierna: Direct Pay),
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
LAVG Gerechtsdeurwaarders heeft namens Ziggo voorafgaand aan de zitting, op
24 februari 2022, een verweerschrift toegezonden.
ING heeft voorafgaande aan de zitting, bij e-mailbericht van 1 maart 2022, aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. Direct Pay heeft met betrekking tot dossiernr. [dossiernummer 1] en dossiernummer [dossiernummer 2] voorafgaand aan de zitting, bij e-mailbericht van 22 februari 2022, aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Ter zitting van 9 maart 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
De weigerende schuldeisers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift tweeëndertig schuldeisers, met in totaal één preferente vordering en zesendertig concurrente vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 30.241,26 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 17 december 2021 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 2,30 % aan de preferente schuldeiser en 1,14 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. De schuldenlast bedroeg op dat moment € 30.038,11.
Verzoekster heeft verklaard dat zij thans een opleiding volgt. Zij verwacht in juni 2022 klaar te zijn met haar opleiding. Naast haar opleiding is zij parttime werkzaam. Haar inkomsten bestaan dan ook uit studiefinanciering en inkomsten uit haar parttime dienstbetrekking. Hierdoor heeft en zal zij de komende maanden slechts een gering bedrag kunnen sparen. Teneinde de schuldeisers tegemoet te komen heeft zij – gelet op het vorenstaande – ter zitting aangeboden het minnelijk traject te verlengen met één jaar. Het traject loopt derhalve van 1 september 2021 tot 1 september 2025.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoekster heeft op basis van haar parttime dienstbetrekking. Verzoekster heeft ter zitting aangegeven dat zij in juni 2022 zal afstuderen en hoogstwaarschijnlijk in dienst kan treden bij haar huidige stagewerkgever, waardoor haar inkomsten zullen toenemen. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Negenentwintig schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Otto, Ziggo en Sixt stemmen hiermee niet in. Zij hebben een vordering van € 2.333,90 op verzoekster, welke 7,7 % van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft Ziggo zich op het standpunt gesteld dat verzoekster niet het maximaal haalbare heeft aangeboden. De aangeboden regeling is immers gebaseerd op verdiensten van verzoekster op basis van haar parttime dienstverband, terwijl zij fulltime zou kunnen werken. Verzoekster volgt een studie. Verzoekster ontvangt studiefinanciering in de vorm van een lening, die maandelijks oploopt. Verzoekster laat dus iedere maand een nieuwe schuld ontstaan. Door het volgen van een opleiding kan verzoekster geen inkomen uit arbeid genereren, hetgeen niet in het belang is van haar schuldeisers. Van verzoekster mag worden verwacht dat zij zich gedurende de gehele schuldregeling ten behoeve van haar schuldeisers maximaal inspant om betaalde arbeid te verrichten of te verkrijgen. Tevens wijst Ziggo op het feit dat in de schuldsaneringsregeling wettelijke waarborgen bestaan die verzekeren dat verzoekster zich zal inspannen om fulltime werk te vinden. Ten slotte geeft Ziggo aan dat het onvoldoende duidelijk is op welke wijze de nakoming van het aangeboden akkoord wordt gewaarborgd.
In de contacten met schuldhulpverlening heeft Otto te kennen gegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden. Sixt heeft niet gereageerd.
Hoewel behoorlijk opgeroepen hebben Otto en Sixt en Ziggo geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid hun standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100 % van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Otto, Sixt en Ziggo bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Otto, Sixt en Ziggo in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van Otto, Sixt en Ziggo een aandeel vormen in de totale schuldenlast van 7,7 %.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk 29 van de 32 schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster gemotiveerd is om tot een oplossing van haar schulden te komen. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij in juni 2022 zal afstuderen en dat zij hoogstwaarschijnlijk in dienst zal treden bij haar huidige stagewerkgever, waardoor haar inkomsten zullen toenemen en haar afloscapaciteit zal stijgen. Zij is zich bewust van het belang van fulltime werken. Om tegemoet te komen aan haar schuldeisers, heeft verzoekster ter zitting aangeboden om de regeling te laten lopen van 1 september 2021 tot 1 september 2025. Schuldeisers zullen dus maximaal profiteren van de inspanningsverplichting die verzoekster heeft. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoekster zit in budgetbeheer. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van Otto, Sixt en Ziggo, die geweigerd hebben in te stemmen.
Het verzoek om Otto, Sixt en Ziggo te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
Otto, Sixt en Ziggo zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt Otto, Sixt en Ziggo om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt Otto, Sixt en Ziggo in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.