ECLI:NL:RBROT:2022:2619

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
9735319 VV EXPL 22-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over loonvordering en re-integratieverplichtingen van werknemer bij RD Metals B.V.

In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 7 april 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, RD Metals B.V. De werknemer vorderde betaling van zijn salaris en andere vergoedingen, nadat hij sinds 4 oktober 2021 geen loon meer ontving. De werknemer was sinds mei 2021 ziek en had zich niet gehouden aan de re-integratieverplichtingen die hem door zijn werkgever waren opgelegd. De bedrijfsarts had geadviseerd dat de werknemer in staat was om passende werkzaamheden te verrichten bij een ander bedrijf, maar de werknemer weigerde dit. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om de aangeboden werkzaamheden te verrichten en dat de loonstop door de werkgever gerechtvaardigd was. De vorderingen van de werknemer werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van werknemers om mee te werken aan hun re-integratie en de gevolgen van het niet naleven daarvan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9735319 VV EXPL 22-13
uitspraak: 7 april 2022
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van
[eiser] ,
wonende in [woonplaats] ,
eiser in kort geding,
gemachtigde: mr. W.T.M. Uilhoorn,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RD Metals B.V.,
gevestigd in Dordrecht,
gedaagde,
advocaat: mr. E.A.A.M. Mijnsbergen.
Partijen worden hierna “ [eiser] ” en “RD Metals” genoemd.

1..Het verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 16 maart 2022, met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de akte houdende producties 78 tot en met 84 van mr. Uilhoorn.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 maart 2022.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op vandaag.

2..De feiten

2.1.
[eiser] , geboren op [geboortedatum] , is op 24 oktober 2019 in dienst gekomen bij RD Metals als vrachtwagenchauffeur, voor 40 uur per week. De arbeidsovereenkomst geldt met ingang van 2 maart 2020 voor onbepaalde tijd en het salaris bedraagt € 2.567,08 bruto per maand.
2.2.
[eiser] heeft zich op 20 mei 2021 ziekgemeld met klachten aan zijn voet, knie en onderrug.
2.3.
De bedrijfsarts schrijft in zijn re-integratieadvies van 2 juni 2021 het volgende:
“[…] Er bestaan forse beperkingen ten aanzien van het dynamisch handelen op grond waarvan werknemer momenteel ongeschikt is voor het eigen werk. In vervangende werkzaamheden, waarbij hij niet langdurig aaneengesloten dient te staan en/of (trap)lopen, frequent dient te bukken en/of knielen noch zwaar dient te tillen/ dragen, kan werknemer hervatten. In passend werk geldt geen urenbeperking. […]”
[eiser] is op 2 augustus 2021 begonnen met vervangende werkzaamheden bij RD Metals na een aangepast re-integratieadvies van de bedrijfsarts. Op 5 augustus 2021 heeft [eiser] zich ziekgemeld.
2.4.
De bedrijfsarts schrijft in zijn advies van 9 augustus 2021:
“Werknemer heeft conform advies getracht te hervatten binnen vervangende werkzaamheden. Dit is niet gelukt; de relatie tussen werkgever en werknemer is mijns inziens duidelijk verstoord, getuige de vaststellingsovereenkomst welke werknemer is aangeboden. […]”
2.5.
Op 6 september 2021 schrijft de bedrijfsarts:

Werknemer verzuimt met een niet werk gerelateerd ziektebeeld; daarnaast bestaan er verschillende problemen van psychosociale aard en is er sprake van een verschil van inzicht tussen werkgever en werknemer. […] Re-integratie bij de huidige werkgever is aldus niet meer duurzaam van aard en belemmert mijns inziens het herstel. […]
In principe acht ik werknemer geschikt voor het verrichten van vervangende werkzaamheden zoals reeds eerder aangegeven.
De beperkingen zijn bekend en goeddeels gelijk gebleven [..]
2.6.
RD Metals heeft met ingang van 13 september 2021 een loonstop toegepast omdat [eiser] geen gehoor heeft gegeven aan de oproep om vervangende werkzaamheden bij RD Metals te gaan verrichten.
2.7.
De bedrijfsarts schrijft in zijn terugkoppeling van 27 september 2021 het volgende:
“[…] Cliënt beschikt over benutbare mogelijkheden; hij is momenteel niet geschikt voor zijn eigen werk, maar kan in passende werkzaamheden hervatten.
Aangezien ik geen duurzame arbeidsrelatie meer zie tussen werkgever en werknemer en de re-integratie bij de huidige werkgever een anti-revaliderend effect heeft, heb ik in mijn vorige advies aangegeven dat een outplacement traject dient plaats te vinden/ 2e spoor ingezet dient te worden. Cliënt is het hiermee eens.
Ik zie hem graag over ca 8 weken terug en tot die tijd kan hij, rekening houdende met de gestelde beperkingen, deelnemen aan de re-integratie binnen spoor II.”
2.8.
RD Metals heeft [eiser] per brief van 30 september 2021 opgeroepen om met ingang van maandag 4 oktober 2021 passende werkzaamheden te gaan verrichten bij de onderneming Steel Solutions International (hierna: SSI). RD Metals schrijft in deze brief ook:
“[…] Uitgaande van de situatie dat je aanstaande maandag 4 oktober 2021 op tijd verschijnt op bovenstaand adres om vervangende werkzaamheden uit te voeren wordt de loonstop gestopt per 04 oktober 2021 en ontvang je je loon bij ziekte 70%.”
[eiser] heeft hierop per brief van 1 oktober 2021 geantwoord dat hij niet naar SSI zal gaan en dat hij zich beschikbaar houdt voor bijstelling van het Plan van Aanpak en een oproep voor het in te schakelen re-integratiebedrijf.
2.9.
De bedrijfsarts schrijft op 7 oktober 2021 dat hij medische informatie heeft opgevraagd bij de behandelende geneeskundigen van [eiser] en dat deze informatie geen aanleiding geeft om het laatste re-integratieadvies te herzien. De bedrijfsarts schrijft verder dat de belastbaarheid is zoals in het laatste advies en de bijgevoegde FML [ktr: BML] is beschreven.
2.10.
De arbeidsdeskundige van Anders Verzuimmanagement schrijft in zijn Rapportage arbeidsdeskundig onderzoek van 12 oktober 2021 dat hij de werkzaamheden bij SSI op 30 september 2021 heeft getoetst aan de hand van het advies van de bedrijfsarts en de opgestelde BML en dat de aangeboden werkzaamheden bij SSI voldoen aan het advies van de bedrijfsarts.
2.11.
RD Metals heeft [eiser] per e-mailbericht van 14 oktober 2021 opgeroepen om zich op 18 oktober 2021 te melden bij SSI. [eiser] heeft geen gehoor gegeven aan deze oproep.
2.12.
RD Metals heeft op 26 oktober 2021 een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV; [eiser] heeft eveneens een deskundigenoordeel aangevraagd en wel op 2 december 2021.
2.13.
Het UWV oordeelt in zijn deskundigenoordeel van 2 februari 2022 naar aanleiding van het verzoek van RD Metals dat [eiser] onvoldoende meewerkt aan zijn re-integratie. In het arbeidsdeskundig onderzoek dat bij dit oordeel is gevoegd staat dat het aangeboden vervangende werk bij SSI passend is en dat volgens de verzekeringsarts er geen medische redenen zijn waarom [eiser] het aangeboden werk niet zou kunnen verrichten.
2.14.
In het deskundigenonderzoek van het UWV van 2 februari 2022 naar aanleiding van het verzoek van [eiser] staat dat RD Metals onvoldoende meewerkt aan de re-integratie van [eiser] , door geen tweede spoortraject in te zetten, ondanks het advies van de arbeidsdeskundige van 30 september 2021.
2.15.
RD Metals heeft het loon over de periode 13 september 2021 tot 4 oktober 2021 aan [eiser] betaald.
2.16.
RD Metals heeft [eiser] per brief van 11 februari 2022 nogmaals opgeroepen om passende werkzaamheden te gaan uitvoeren bij SSI, aan welke oproep [eiser] geen gehoor heeft gegeven.

3..De vordering

3.1.
[eiser] vordert als voorlopige voorziening RD Metals bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot:
1. betaling van het salaris vanaf 4 oktober 2021 op basis van het netto equivalent van
€ 2.567,08 bruto per maand;
2. betaling van de maximale wettelijke verhoging over het salaris vanaf 13 september 2021;
3. betaling van de wettelijke rente;
4. het verstrekken van de loonstroken over september 2021 en de daarop volgende maanden tot de arbeidsovereenkomst zal zijn beëindigd, op straffe van een dwangsom;
5. het verstrekken van de jaaropgave 2021, op straffe van een dwangsom;
6. betaling van de proceskosten, inclusief de nakosten.
3.2.
[eiser] baseert zijn vordering op nakoming van de verplichting van RD Metals om het loon aan hem te betalen. [eiser] voert aan dat de bedrijfsarts ten onrechte geen, althans onvoldoende rekening houdt met zijn psychische problemen en zijn klachten als gevolg daarvan en dat de werkzaamheden bij SSI voor hem niet passend zijn. De loonstop is daarom onterecht, aldus [eiser] .
3.3.
RD Metals voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna verder ingegaan, voor zover nodig.

4..De beoordeling

4.1.
[eiser] ontvangt sinds 4 oktober 2021 geen loon meer. Hieruit volgt dat hij een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevorderde voorziening, zodat hij ontvankelijk is in zijn vordering.
4.2.
Voor toewijzing van een vordering in kort geding is vereist dat de vordering zoveel spoed heeft dat de uitkomst van een gewone procedure niet kan worden afgewacht. Bij die beoordeling dient te worden betrokken hoe aannemelijk het is dat de vordering in een gewone procedure zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering is in dit kort geding geen plaats. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.3.
Tussen partijen is in geschil of RD Metals gerechtigd is vanaf 4 oktober 2021 een loonstop toe te passen en deze te handhaven op basis van de stelling dat [eiser] niet voldoet aan zijn reintegratieverplichtingen. Met de gegevens die in deze kortgedingprocedure beschikbaar zijn en de huidige stand van zaken heeft [eiser] niet voldoende aannemelijk gemaakt dat in een eventuele bodemprocedure zal worden geoordeeld dat RD Metals onterecht een loonstop toepast en dat [eiser] recht heeft op doorbetaling van het loon vanaf 4 oktober 2021. Dit wordt hierna uitgelegd.
4.4.
Partijen zijn het erover eens dat [eiser] wegens ziekte ongeschikt is om zijn eigen werkzaamheden uit te voeren. Artikel 7:629 BW bepaalt dat een werknemer tijdens ziekte recht heeft op loon, tenzij de in lid 3 van dit artikel genoemde uitzonderingen van toepassing zijn. Lid 3 onder d bepaalt dat de werknemer geen recht op loon heeft tijdens de periode waarin hij zonder deugdelijke grond weigert passende arbeid te verrichten. Deze uitsluitingsgrond correspondeert met de re-integratieverplichtingen van de werknemer: de werknemer is verplicht gevolg te geven aan redelijke voorschriften en mee te werken aan maatregelen die erop zijn gericht hem zijn eigen of andere passende arbeid te laten verrichten [1] . Passende arbeid is alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de werknemer is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd [2] .
4.5.
RD Metals stelt dat [eiser] passende arbeid kan verrichten bij SSI en baseert zich hierbij op het re-integratieadvies van de bedrijfsarts van 6 september 2021, herhaald in de terugkoppeling van 27 september 2021, de BML die de bedrijfsarts heeft opgesteld en de bevindingen van de arbeidsdeskundige naar aanleiding van het werkplekonderzoek bij SSI op 30 september 2021.
De loonstop van 4 oktober tot 18 oktober 2021
4.6.
[eiser] heeft geen gehoor gegeven aan de oproep van RD Metals van 30 september 2021 om op 4 oktober 2021 re-integratiewerkzaamheden te gaan uitvoeren bij SSI. [eiser] voert hierover aan dat hij op het moment van de oproep nog niet bekend was met de visie van de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige over zijn benutbare mogelijkheden en het werkplekonderzoek.
4.7.
De bedrijfsarts schrijft in zijn re-integratieadvies van 2 juni 2021 dat [eiser] ongeschikt is voor het eigen werk vanwege forse beperkingen ten aanzien van het dynamisch handelen maar dat hij wel kan hervatten in vervangende werkzaamheden waarbij rekening wordt gehouden met deze beperkingen. De bedrijfsarts blijft hierbij in zijn
re-integratieadvies van 6 september 2021 en zijn terugkoppeling van 27 september 2021, met dien verstande dat de bedrijfsarts in deze stukken ook de psychosociale problemen van [eiser] benoemt en concludeert dat de re-integratie niet (meer) bij de huidige werkgever zou moeten plaatsvinden, gelet op de verstoorde verhoudingen. Uit het bericht van de bedrijfsarts van 7 oktober 2021 volgt dat de bedrijfsarts nog nadere stukken heeft opgevraagd maar dat ook deze stukken geen aanleiding geven om zijn re-integratieadvies te herzien. Op basis van de adviezen van de bedrijfsarts moet er daarom van uit worden gegaan dat [eiser] op 4 oktober 2021 geschikt was om passende werkzaamheden bij een ander bedrijf dan RD Metals uit te voeren en dat [eiser] hiervan op de hoogte was, ook als hij de BML op dat moment nog niet op schrift had ontvangen.
4.8.
[eiser] stelt dat hij pas bekend is geworden met de uitkomsten van het werkplekonderzoek na ontvangst van de Rapportage arbeidsdeskundig onderzoek van
12 oktober 2021 die RD Metals bij haar e-mailbericht van 14 oktober 2021 heeft gevoegd. RD Metals voert hiertegen aan dat de uitkomsten van het onderzoek al op 30 september 2021 met [eiser] zijn besproken. RD Metals wijst ter onderbouwing hiervan naar de zinsnede in de rapportage dat het rapport tot stand is gekomen na gesprekken met werkgever en werknemer en de bevestiging hiervan van het UWV. Aangezien de standpunten van partijen op dit punt lijnrecht tegenover elkaar staan, zou bewijslevering nodig zijn om vast te kunnen stellen wanneer [eiser] op de hoogte is geraakt van de uitkomsten van het werkplekonderzoek. Voor bewijslevering is in kort geding geen ruimte, zodat in deze procedure niet kan worden vastgesteld dat [eiser] pas na ontvangst van het rapport van
12 oktober 2021 kennis heeft genomen van de uitkomsten van het werkplekonderzoek bij SSI.
4.9.
Gelet op het voorgaande kan in het kader van dit kort geding niet worden vastgesteld dat [eiser] op het moment dat hij werd opgeroepen voor de werkzaamheden bij SSI niet bekend was met de visie van de bedrijfsarts en de uitkomsten van het werkplekonderzoek en dat hem dus niet kan worden verweten dat hij op 4 oktober 2021 niet aan de slag is gegaan bij SSI.
4.10.
[eiser] voert ook nog aan dat het UWV van oordeel is dat de loonstop op 13 september 2021 onterecht is gegeven, zodat RD Metals hierop ten onrechte voortborduurt in haar brief van 30 september 2021. Het enkele feit dat de loonstop per 13 september 2021 volgens het UWV niet terecht was, betekent echter niet dat die loonstop er op dat moment feitelijk niet meer was. Uit de brief van 30 september 2021 is af te leiden dat RD Metals de loonstop zou beëindigen als [eiser] op 4 oktober 2021 vervangende werkzaamheden bij SSI zou gaan uitvoeren. De vergelijking die [eiser] maakt met de situatie waarin de werkgever de werknemer niet waarschuwt voor een (nieuwe) loonstop gaat dan ook niet op.
De loonstop vanaf 18 oktober 2021
4.11.
[eiser] heeft ook geen gehoor gegeven aan de tweede oproep van RD Metals om
re-integratiewerkzaamheden bij SSI te gaan uitvoeren per 18 oktober 2021. Uit hetgeen [eiser] aanvoert, leidt de kantonrechter af dat hij het niet eens is met het advies van de bedrijfsarts en met de uitkomsten van het werkplekonderzoek van 30 september 2021. Zoals hiervoor al is overwogen, is de bedrijfsarts van oordeel dat [eiser] in staat is vervangende werkzaamheden uit te voeren, waarbij rekening wordt gehouden met zijn beperkingen, zowel op fysiek als op psychisch gebied. Het UWV onderschrijft in zijn deskundigenoordeel van 2 februari 2022 dat het vervangende werk bij SSI passend is en dat er geen medische redenen zijn waarom [eiser] het aangeboden werk niet zou kunnen verrichten.
4.12.
Volgens [eiser] heeft de bedrijfsarts nagelaten bepaalde medische informatie op te vragen bij de behandelaars. [eiser] heeft in deze procedure nog een brief van neuroloog
dr. [naam neuroloog] van 14 december 2021 en een brief van psycholoog [naam psycholoog] van 21 maart 2022 overgelegd. Neuroloog [naam neuroloog] schrijft in zijn brief dat sprake is van een al langer bestaande uitval van (onder andere) de n. tibialis (scheenbeenzenuw) en dat ondanks uitgebreid aanvullend onderzoek hiervoor geen verklaring is gevonden. Psycholoog [naam psycholoog] schrijft dat [eiser] spanningsklachten heeft die leiden tot stemmingsklachten en dat het oriënterend onderzoek naar onderliggende factoren die [eiser] mogelijk belemmeren in de omgang met de opeenstapeling van belastende factoren nog niet is afgerond.
4.13.
De nadere medische stukken die [eiser] overlegt, leiden niet tot het oordeel dat [eiser] zich terecht op het standpunt stelt dat hij niet in staat is vervangende werkzaamheden bij SSI te gaan verrichten, in afwijking van de adviezen van de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige. RD Metals betwist niet dat [eiser] ernstige fysieke en psychische beperkingen heeft. Uit de adviezen van de bedrijfsarts, de BML en de arbeidsdeskundige rapportage volgt ook dat de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige dit onderkennen en hiermee rekening houden bij hun adviezen. [eiser] heeft gelet hierop onvoldoende onderbouwd dat de bedrijfsarts en vervolgens de arbeidsdeskundige tot andere adviezen zouden zijn gekomen als zij bekend zouden zijn geweest met deze nadere stukken.
4.14.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] nog aangevoerd dat hij bij SSI het risico loopt dat hij (oud-)collega’s en één van de directeuren van RD Metals tegen zal komen en dat hij dit te stressvol vindt. Niet gebleken is dat [eiser] dit met de bedrijfsarts en/of de arbeidsdeskundige heeft besproken en ook in de eerdere correspondentie is dit niet aan de orde gekomen. Zonder nadere onderbouwing kan in het kader van dit kort geding dan ook niet worden beoordeeld of dit een omstandigheid is die maakt dat van [eiser] niet gevergd kan worden dat hij de voorgestelde re-integratiewerkzaamheden bij SSI gaat uitvoeren, ondanks de adviezen van de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige.
4.15.
Gelet op het voorgaande wordt de vordering van [eiser] tot doorbetaling van het loon en de bijkomende vorderingen tot betaling van wettelijke verhoging en wettelijke rente afgewezen. Zoals tijdens de mondelinge behandeling is verklaard heeft [eiser] geen spoedeisend belang bij de gevorderde loonstroken en de jaaropgave 2021, zodat ook dit deel van de vordering wordt afgewezen.
4.16.
[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
wijst de vorderingen van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van RD Metals vastgesteld op € 747,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
424

Voetnoten

1.Artikel 7:660 lid 1 onder a BW
2.Artikel 7:658a BW