ECLI:NL:RBROT:2022:2618

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
C/10/618288 / FA RK 21-3646
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie na wijziging van omstandigheden en uitleg ouderschapsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 februari 2022 een beschikking gegeven inzake de wijziging van kinderalimentatie. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.J. de Deugd, heeft verzocht om een wijziging van de kinderalimentatie die de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.A. Smits, aan haar moet betalen. De vrouw stelde dat de omstandigheden waren gewijzigd en dat de man een hogere bijdrage kon betalen. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw gedeeltelijk toegewezen en bepaald dat de man met ingang van 1 februari 2021 tot 1 februari 2022 een kinderalimentatie van € 257,- per kind per maand moet betalen, en vanaf 1 februari 2022 € 163,- per kind per maand. De rechtbank heeft vastgesteld dat het inkomen van de man sinds 1 februari 2021 aanzienlijk is gestegen, wat een wijziging van omstandigheden rechtvaardigt. De rechtbank heeft ook de ingangsdatum van de alimentatie vastgesteld op 1 februari 2021, omdat de man vanaf die datum een hoger inkomen had en rekening kon houden met een wijziging van de alimentatie. De rechtbank heeft de alimentatieverplichtingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de man de alimentatie moet betalen, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. Beide partijen zijn verantwoordelijk voor hun eigen proceskosten. De rechtbank heeft ook besproken hoe om te gaan met toekomstige wijzigingen in de financiële situatie van de man, gezien de onzekere arbeidsmarkt voor orthopedisch chirurgen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Familierecht
Zaaknummer: C/10/618288 / FA RK 21-3646
Kinderalimentatie
Beschikking van 22 februari 2022
in de zaak van:
[naam vrouw] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. B.J. de Deugd,
t e g e n
[naam man] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.A. Smits.

1..De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de vrouw met bijlagen 1 tot en met 3, binnengekomen op 11 mei 2021;
het verweerschrift van de man met bijlagen 1 tot en met 2, binnengekomen op 6 juli 2021;
het rolbericht van de vrouw van 29 mei 2021, met de geboorteaktes van de kinderen;
e brief van de vrouw van 4 januari 2022, met bijlagen 4 tot en met 14,
de brief van de vrouw van 13 januari 2022, met bijlage 15, en;
de brief van de man van 14 januari 2022, met bijlagen 3 tot en met 10.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 25 januari 2022. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn (door de situatie rondom het virus COVID-19) via videobellen gehoord:
de vrouw, bijgestaan door mr. De Deugd, en
de man, bijgestaan door mr. Smits.

2..Waar gaat het over?

2.1.
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [naam minderjarige 1] (hierna: [voornaam minderjarige 1] ), geboren in [geboorteplaats minderjarige 1] op [geboortedatum minderjarige 1] 2009;
  • [naam minderjarige 2] (hierna: [voornaam minderjarige 2] ), geboren in [geboorteplaats minderjarige 2] op [geboortedatum minderjarige 2] 2013, en;
  • [naam minderjarige 3] (hierna: [voornaam minderjarige 3] ), geboren in [geboorteplaats minderjarige 3] op [geboortedatum minderjarige 3] 2013.
De kinderen staan ingeschreven op het adres van de vrouw.
2.2.
Partijen hebben afspraken gemaakt toen zij uit elkaar gingen. Deze afspraken zijn vastgelegd in het echtscheidingsconvenant, dat zij op 30 juli 2018 hebben ondertekend. De afspraken over de kinderen hebben zij vastgelegd in het ouderschapsplan dat als bijlage bij het echtscheidingsconvenant is gevoegd. In dat ouderschapsplan zijn zij onder meer overeengekomen dat de man een bijdrage voor de kinderen van € 353,- per maand aan de vrouw moet betalen. Het echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan maken onderdeel uit van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Limburg van 22 augustus 2018.
2.3.
De vrouw wil dat dit bedrag met ingang van 1 februari 2021 wordt gewijzigd in € 350,- per kind per maand. Volgens haar zijn de omstandigheden gewijzigd en kan de man een hogere bijdrage aan haar betalen. De vrouw heeft haar verzoek later gewijzigd in die zin dat zij wil dat de man met ingang van 1 februari 2021 tot en met 31 december 2021 voor [voornaam minderjarige 1] een bijdrage betaalt van € 349,- per maand en voor [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] € 371,- per kind per maand. Daarnaast wil de vrouw dat de man vanaf 1 januari 2022 voor [voornaam minderjarige 1] een bijdrage aan haar betaalt van € 356,- per maand en voor [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] een bijdrage van € 378,- per kind per maand.
2.4.
De man is het niet eens met het verzoek. Hij wil dat de vrouw niet-ontvankelijk wordt verklaard in het verzoek of dat het verzoek wordt afgewezen. Hij vindt dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor hij een hogere kinderalimentatie zou moeten betalen.

3..De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank beslist dat de man met ingang van 1 februari 2021 tot 1 februari 2022 een kinderalimentatie van € 257,- per kind per maand aan de vrouw moet betalen en vanaf 1 februari 2022 € 163,- per kind per maand. Dit betekent dat zij een deel van het verzoek van de vrouw afwijst. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
reden voor de wijziging
3.2.
De rechtbank kan de alimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. [1] Dat is hier het geval, want het inkomen van de man is met ingang van 1 februari 2021 aanzienlijk gestegen. Deze inkomensstijging aan de zijde van de man staat ook tussen partijen vast. Partijen zijn het er daarnaast over eens dat de eerder overeengekomen bepalingen in het ouderschapsplan over de herziening van de kinderalimentatie doorgehaald kunnen worden. Om die reden gaat de rechtbank ervan uit dat het ontvankelijkheidsverweer van de man is ingetrokken.
ingangsdatum
3.3.
De wet [2] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.4.
Hier hanteert de rechtbank 1 februari 2021 als ingangsdatum, omdat de man vanaf toen een hoger inkomen heeft ontvangen en hij vanaf dat moment rekening kon houden met een wijziging van de alimentatie.
3.5.
Omdat het inkomen van de man is gewijzigd en hij vanaf 1 februari 2022 een WW-uitkering zal ontvangen, rekent de rechtbank in twee periodes:
 van 1 februari 2021 tot 1 februari 2022, en;
 vanaf 1 februari 2022.
behoefte kinderen
3.6.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. In het ouderschapsplan zijn partijen overeengekomen dat de behoefte van de kinderen op basis van het gemaximeerde gezinsinkomen in 2018 € 1.835,- per maand bedroeg. De rechtbank volgt de man niet in zijn stelling dat het opnieuw vaststellen van de behoefte ten tijde van het uiteengaan van partijen tot een andere behoefte zal leiden, omdat de behoeftetabel van 2018 niet is gewijzigd. Wel is de rechtbank met de man eens dat de kinderopvangkosten zijn verdisconteerd in het tabelbedrag, tenzij deze buitensporig hoog zijn. Daarvan is niet gebleken. De rechtbank stelt de behoefte van de kinderen vast op € 1.835,- per maand in 2018, dus € 612,- per kind per maand. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat in 2021 € 659,- per kind per maand en in 2022 is dat € 671,- per kind per maand. [3]
draagkracht ouders
3.7.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien [4] .
3.8.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een budget voor - primair - wonen van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. In dit geval ziet die berekening er als volgt uit:
 voor 2021: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1000)], en;
 voor 2022: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1020)].
1 februari 2021 tot 1 februari 2022
draagkracht man
3.9.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank op basis van de overgelegde loonstroken van april, oktober en december 2021, waarop een inkomen van € 6.158,- bruto per maand staat vermeld. Daarnaast is rekening gehouden met een toeslag van € 1.232,- bruto per maand, de vakantietoeslag, eindejaarsuitkering en de pensioenpremies. De rechtbank heeft – bij gebrek aan wetenschap – ook nog gerekend met een inkomen uit sparen en beleggen van € 7.500,- per jaar. Omdat de man dit inkomen niet heeft betwist en ook in zijn eigen berekening heeft overgenomen, komt dit jaarinkomen uit sparen en beleggen de rechtbank niet onredelijk voor. Het NBI is dan € 5.376,-. [5]
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de man een draagkracht van € 1.934,- per maand.
draagkracht vrouw
3.10.
Voor het bepalen van de draagkracht gaat de rechtbank uit van het huidige inkomen van de vrouw. Er is geen sprake van verwijtbaar inkomensverlies. De vrouw heeft aannemelijk gemaakt dat het hogere jaarinkomen in 2020 is veroorzaakt door de afkoop van vakantiedagen als gevolg van de wisseling van werkgever in dat jaar. Ook is het huidige inkomen van de vrouw, zoals dit uit de jaaropgave van 2021 blijkt, een substantieel hoger inkomen dan het inkomen waarvan eerder in het ouderschapsplan is uitgegaan. De rechtbank rekent op basis van de overgelegde jaaropgaaf 2021 met een belastbaar loon van € 51.477,-. Ook rekent de rechtbank met een kindgebonden budget van € 365,- per maand. Het NBI is dan € 3.655,-. [6]
3.11.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de vrouw een draagkracht van € 1.091,- per maand.
verdeling kosten
3.12.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.13.
De man en de vrouw hebben samen een draagkracht van € 3.025,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van de kinderen te betalen, want die zijn € 1.977,- per maand. Dit betekent dat de man een deel van (1.934/3.025 x 1.977 =) € 1.264,- per maand moet dragen en de vrouw een deel van (1.091/3.025 x 1.977 =) € 713,- per maand.
zorgkorting
3.14.
De man maakt op de dagen dat de kinderen bij hem verblijven kosten voor eten en drinken, energielasten et cetera: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de man – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. Voor zover daartegenover een besparing in die kosten van de vrouw staat, verlaagt de rechtbank in beginsel de bijdrage van de man met een percentage van de behoefte van de kinderen: de ‘zorgkorting’.
3.15.
De kinderen verblijven gemiddeld twee dagen per week bij de man. Daarbij past een zorgkorting van 25% van de behoefte, dus € 494,- per maand. Dat betekent dat de man een bedrag van (1.264 -/- 494 =) € 770,- per maand moet betalen, dus € 257,-per kind per maand.
vanaf 1 februari 2022
draagkracht man
3.16.
Omdat het dienstverband van de man per 1 februari 2022 van rechtswege is geëindigd, is het aannemelijk dat de man vanaf dat moment een WW-uitkering zal ontvangen. Ook is voldoende duidelijk geworden dat gegevens over de WW-uitkering niet beschikbaar zijn, omdat het aanvragen van een WW-uitkering ten tijde van de mondelinge behandeling nog niet mogelijk was. Om die reden volgt de rechtbank voor het bepalen van de draagkracht de – niet betwiste – stelling van de man en rekent de rechtbank met 70% van het basissalaris van de man in 2021. Dat is € 4.311,- bruto per maand. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het inkomen uit sparen en beleggen, zoals vermeld onder 3.9. Het NBI is dan € 3.623,-. [7]
3.17.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de man een draagkracht van € 1.061,- per maand.
draagkracht vrouw
3.18.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank met hetzelfde inkomen als vermeld onder 3.10, maar nu op basis van de tarieven van 2022-1. Ook rekent de rechtbank met een kindgebonden budget van € 408,- per maand. Het NBI is dan € 3.691,-. [8]
3.19.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de vrouw een draagkracht van € 1.095,- per maand.
verdeling kosten
3.20.
De man en de vrouw hebben samen een draagkracht van € 2.156,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van de kinderen te betalen, want die zijn € 2.013,- per maand. Dit betekent dat de man een deel van (1.061/2.156 x 2.013 =) € 991,- per maand moet dragen en de vrouw een deel van (1.095/2.156 x 2.013 =) € 1.022,- per maand.
zorgkorting
3.21.
Voor de periode vanaf 1 februari 2022 is de zorgkorting € 503,- per maand. Dat betekent dat de man een bedrag van (991 -/- 503 =) € 488,- per maand moet betalen, dus € 163,- per kind per maand.
alimentatie vooruitbetalen
3.22.
De man moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
uitvoerbaar bij voorraad
3.23.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.24.
De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn. De man stelt dat de vrouw hem nodeloos in rechte heeft betrokken, omdat partijen deze wijziging in overleg hadden moeten regelen en zij daarover afspraken hadden gemaakt in het ouderschapsplan. In aanmerking genomen dat de ontvankelijkheid tussen partijen niet (meer) in geschil is en dat duidelijk is geworden dat beide partijen een aandeel hadden in het niet tot stand komen van een structureel overleg ziet de rechtbank geen reden om van de gebruikelijke kostencompensatie af te wijken.
toekomstige wijziging
3.25.
Ter zitting is met partijen is besproken hoe om te gaan met een toekomstige wijziging van omstandigheden, omdat - gezien de huidige arbeidsmarkt voor orthopedisch chirurgen - de verwachting is dat de man op korte termijn geen arbeidscontract voor onbepaalde tijd zal kunnen aangaan en er dus nog regelmatig wijzigingen in zijn financiële situatie zullen plaatsvinden. De rechtbank overweegt dat op het moment dat de man een nieuw al dan niet tijdelijk arbeidscontract aangaat hij de vrouw op voorhand hiervan op de hoogte stelt. Partijen kunnen in dat stadium al met elkaar in overleg over het zo nodig wijzigen van de zorg- en contactregeling. Na het doorlopen van de proeftijd kunnen partijen de alimentatie vervolgens opnieuw berekenen, waarbij beide partijen uiteraard over en weer inzicht moeten geven in elkaars inkomens- en vermogenspositie. Raadzaam is om eveneens afspraken te maken over of het inkomen uit sparen en beleggen meegenomen moet worden en zo ja met welk bedrag rekening gehouden moet worden. De rechtbank merkt daarover op dat zij - op basis van de beschikbare stukken - niet van plan was inkomen uit sparen en beleggen mee te nemen.
Een eventuele wijziging zal ingaan op de datum waarop het inkomen van de man daadwerkelijk is gewijzigd en duurt in beginsel tot de einddatum van het arbeidscontract. Een maand voor afloop van het arbeidscontract laat de man aan de vrouw weten of zijn arbeidscontract wordt verlengd of dat hij mogelijk een WW-uitkering gaat ontvangen, waarna voormeld proces zich herhaalt. Uiteraard kunnen partijen op dezelfde wijze met elkaar in overleg gaan indien zich aan de zijde van de vrouw een inkomenswijziging voordoet.
Als uitgangspunt heeft dus steeds te gelden dat de wijziging - mogelijk met terugwerkende kracht - zal ingaan op de datum van de feitelijke wijziging, zoals de rechtbank nu ook heeft gedaan.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, zoals die was vastgelegd in het ouderschapsplan van 30 juli 2018, dat is opgenomen in de beschikking van de rechtbank Limburg van 22 augustus 2018, en bepaalt dat deze kinderalimentatie van 1 februari 2021 tot 1 februari 2022 € 257,- per kind per maand bedraagt en vanaf 1 februari 2022 € 163,- per kind per maand;
4.2.
beslist dat de man vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
beslist dat de man en de vrouw allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.5.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. J.C. Sluymer, tot stand gekomen in samenwerking met de griffier. Deze is in het openbaar uitgesproken door mr. J.B. de Groot, rechter, op 22 februari 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in ‘s-Gravenhage. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlagen:
geïndexeerde behoefte;
draagkracht van de man van 1 februari 2021 tot 1 februari 2022;
draagkracht van de vrouw van 1 februari 2021 tot 1 februari 2022;
draagkracht van de man vanaf 1 februari 2022, en
draagkracht van de vrouw vanaf 1 februari 2022.
Bijlage 1:
Bijlage 2:
Bijlage 3:
Bijlage 4:
Bijlage 5:

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek
3.Bijlage 1: geïndexeerde behoefte
4.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
5.Bijlage 2: draagkracht van de man van 1 februari 2021 tot 1 februari 2022
6.Bijlage 3: draagkracht van de vrouw van 1 februari 2021 tot 1 februari 2022
7.Bijlage 4: draagkracht van de man vanaf 1 februari 2022
8.Bijlage 5: draagkracht van de vrouw vanaf 1 februari 2022