ECLI:NL:RBROT:2022:2611

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
10-317547-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag binnen JJI met toepassing van volwassenenstrafrecht voor een 16-jarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 maart 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 16-jarige verdachte, die zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag binnen een justitiële jeugdinrichting (JJI). De verdachte, geboren in 2005, verbleef in de Penitentiaire Inrichting Vught en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M. Hoekzema. De officier van justitie, mr. A.P.G. de Beer, had gevorderd tot bewezenverklaring van poging tot moord, toepassing van het volwassenenstrafrecht en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de poging tot moord niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, omdat de verdachte niet met voorbedachte raad had gehandeld. De verdachte had de aangever, een pedagogisch medewerker, met een mes gestoken, maar de rechtbank concludeerde dat zijn handelen was beïnvloed door stemmen in zijn hoofd en dat hij niet in staat was om zich te beraden op zijn daden.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot moord, maar heeft de poging tot doodslag wel bewezen verklaard, aangezien de verdachte dit feit had bekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 22 november 2021 in Spijkenisse de aangever met een mes had gestoken, wat leidde tot ernstige lichamelijke letsels. De rechtbank heeft ook de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De verdachte had een complexe psychiatrische problematiek, waaronder PTSS en een reactieve hechtingsstoornis, wat zijn handelen beïnvloedde. De rechtbank heeft besloten om het volwassenenstrafrecht toe te passen en heeft terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak voor langdurige en gespecialiseerde behandeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10-317547-21
Datum uitspraak: 24 maart 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] 2005 te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres van, en verblijvende in, de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught, Lunettenlaan 501, 5263 NT te Vught,
raadsvrouw mr. M. Hoekzema, advocaat te Utrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 24 maart 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.P.G. de Beer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde (poging moord);
  • toepassing van het volwassenenstrafrecht;
  • ter beschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak poging tot moord
4.1.1.
Standpunt verdediging en standpunt officier van justitie
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord. Gezien het tijdbestek, de hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door stemmen in zijn hoofd en zijn onmacht zich te beraden, kan niet bewezen worden dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord, nu sprake is geweest van voorbedachte raad. Uit het dossier blijkt dat de verdachte dit al langer van plan was, maar daar niet eerder de middelen voor had. Op het moment dat het mes beschikbaar was, heeft de verdachte het mes gepakt en zijn voorgenomen daad geprobeerd uit te voeren.
4.1.2.
Beoordeling
De verdachte heeft de aangever, een pedagogisch medewerker van de justitiële jeugdinrichting waar hij verbleef, meermalen met een mes gestoken. Hij heeft een mes dat was achtergelaten door een andere medewerker gepakt en de aangever onverhoeds van achter aangevallen, terwijl deze achter de computer in de kantoorruimte zat te werken. De vraag die aan de rechtbank ter beoordeling voorligt is, of er sprake is van poging tot moord. Voor bewezenverklaring van poging tot moord is vereist dat voorbedachte raad bewezen kan worden. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ vast komen te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om tot het oordeel te komen dat sprake is geweest van voorbedachte raad. De besluitvorming en de uitvoering zijn tot stand gekomen in een (zodanig) korte tijdspanne, terwijl het handelen van de verdachte bovendien door stemmen in zijn hoofd werd beheerst (“Ik hoorde dat de stem zei: Pak dat mes! En steek [naam slachtoffer] neer”), dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van poging tot moord.
4.1.3.
Conclusie
De impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring poging tot doodslag
De impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte de bewezen verklaarde poging tot doodslag heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 22 november 2021 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
ter uitvoering van het voornemen om
[naam slachtoffer] , pedagogisch medewerker op de [naam afdeling] van RJI De Hartelborgt, opzettelijk van het leven te beroven, opzettelijk
met een mes naar die [naam slachtoffer] is toegegaan en (vervolgens) die [naam slachtoffer] met dat mes meermalen in zijn rug en arm heeft gestoken en gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
impliciet subsidiair
poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering maatregel

7.1.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft zich op (net) zestienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag binnen de justitiële jeugdinrichting (JJI) waar hij in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel verbleef. De verdachte heeft een pedagogisch medewerker van de JJI met een mes in zijn rug en arm gestoken en hem achtervolgd toen hij probeerde te vluchten. Door op die manier te handelen heeft de verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Zoals uit de verklaring van het slachtoffer ter terechtzitting is gebleken, heeft het feit een grote impact op het leven van het slachtoffer en zijn dagelijks functioneren. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij met zijn handelen het leven van een ander in gevaar heeft gebracht.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
24 februari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De verdachte heeft op 30 november 2021 een PIJ-maatregel opgelegd gekregen voor een poging moord en tweemaal een poging doodslag.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
GZ-psycholoog [naam GZ-psycholoog] en jeugdpsychiater [naam jeugdpsychiater]hebben rapportages over de verdachte opgemaakt, gedateerd 12 oktober 2021 (in verband met de strafzitting van 16 november 2021) en 4 maart 2022. Deze rapportages houden voor zover van belang het volgende in.
Er is bij de verdachte sprake van een complexe posttraumatische stressstoornis (PTSS), een reactieve hechtingsstoornis (gedesorganiseerd hechtingsgedrag), een andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, een normoverschrijdende gedragsstoornis en het syndroom van Gilles de la Tourette. Daarnaast worden problemen gezien in de dagelijkse adaptieve vermogens en kenmerken die kunnen passen bij ADHD of een verstandelijke beperking dan wel zwakbegaafdheid. Er worden tevens aanwijzingen gevonden voor een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met borderline en antisociale kenmerken en in het verleden was sprake van cannabis gerelateerde problematiek.
De verdachte kan vanuit PTSS en de gedesorganiseerde hechting gemakkelijk ontregelen door interne en externe (voor hem traumagerelateerde) prikkels. Dit maakt dat hij een periode lang een redelijk stabiele indruk kan maken, maar dan ineens overspoeld raakt door – vermoedelijk – angst en wantrouwen. Vastklampen, dissociatie en agressie zijn vervolgens de enige coping strategieën die de verdachte tot zijn beschikking heeft. De realiteitstoetsing komt onder druk te staan en de verdachte vermeldt dan stemmen te horen. Naast het psychiatrisch toestandsbeeld laat de verdachte een forse beperking in de gewetensfunctie zien. Hij is vanuit zijn hechtingsstoornis zeer beperkt in staat verbinding aan te gaan met een ander en zich te verplaatsen in de ander. Zijn eigen behoeftebevrediging staat voorop en het pijn doen van anderen brengt nauwelijks schaamte-, schuld- of spijtgevoelens met zich. Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de verdachte tijdens het ten laste gelegde in zeer sterke mate werd beïnvloed door de vastgestelde psychiatrische stoornissen. Tevens wordt geconcludeerd dat de verdachte tijdens het ten laste gelegde door deze stoornissen in zeer sterke mate werd beperkt in zijn keuzevrijheid. De verdachte werd tijdens het ten laste gelegde niet tegengehouden door zijn morele opvattingen (die namelijk gewelddadig en nauwelijks empathisch zijn) of door zijn geweten (dat zeer lacunair is). Geadviseerd wordt om de verdachte het ten laste gelegde in een sterk verminderde mate toe te rekenen.
Hoewel de persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte nog niet is uitgerijpt en hij op momenten juist kinderlijk aandoet, kan de zeer complexe en ernstige problematiek onvoldoende binnen het jeugdveld behandeld worden. Ook het zeer hoge recidiverisico op ernstig agressief geweld kan daar onvoldoende gehanteerd worden. De verdachte is groepsongeschikt en vraagt een beheersmatige aanpak. Binnen een JJI, met een pedagogische insteek, wordt ingezet op toename van zelfstandigheid binnen een groepsafdeling en op interactie met groepsgenoten, wat het recidiverisico doet toenemen. De verdachte raakt niet alleen zelf ontregeld binnen de groep (wat zijn wantrouwen en de kans op agressie doet toenemen), maar ontregelt ook het groepsklimaat en zorgt voor onveiligheid en onrust. De behandeling die de pathologie/persoonlijkheid en ontwikkeling van de verdachte vraagt, kan alleen binnen het volwassen justitieel kader vormgegeven worden. Daarom adviseren onderzoekers het meerderjarigenstrafrecht toe te passen.
De verdachte behoeft langdurige en gespecialiseerde psychiatrische behandeling met maximaal toezicht en een langdurige individuele aanpak. De onderzoekers adviseren daarom plaatsing in een forensisch psychiatrisch centrum (FPC) in het kader van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Bezien kan worden of de verdachte in aanmerking komt voor een extreem vlucht- en beheersgevaarlijke (EVGB) status 1. Op een EVGB-afdeling is er veel een-op-een aandacht, zijn er weinig groepsmomenten en is er een team van behandelaren dat regelmatig op de afdeling aanwezig is. Er wordt zorg op maat geboden. Een dergelijke intensieve begeleiding is gezien de grote ernst en complexiteit van de problematiek van de verdachte, en het zeer hoge risico op recidive, aangewezen.
In het rapport van
de Raad voor de Kinderbescherming(hierna: de Raad) van 17 maart 2022 wordt aangesloten bij de conclusies en adviezen van de psycholoog en psychiater. De Raad adviseert eveneens om het volwassenenstrafrecht toe te passen en ziet vanwege de benodigde behandeling in een hoog beveiligde omgeving geen andere mogelijkheden dan
oplegging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De verdachte geeft zelf ook aan dat hij niet terug wil naar de JJI.
Ter zitting hebben de psycholoog en psychiater hun rapportages toegelicht en de conclusies gehandhaafd. Er zijn geen andere mogelijkheden dan terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toepassing van het volwassenenstrafrecht
Hoofdregel in titel VIIIA van boek 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is dat ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van twaalf jaar, maar nog niet die van achttien jaar heeft bereikt, het jeugdstrafrecht van toepassing is.
Ingevolge artikel 77b Sr kan ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van het strafbaar feit de leeftijd van zestien jaar, maar nog niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, het jeugdstrafrecht buiten toepassing worden gelaten en recht worden gedaan overeenkomstig het strafrecht voor volwassenen, indien daartoe grond wordt gevonden in de ernst van het feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 16 jaren had bereikt. Gelet op de ernst van het feit, de genoemde rapportages, de gegeven adviezen en de geschetste persoonlijkheid van de verdachte, zal de rechtbank ten aanzien van het bewezenverklaarde op grond van artikel 77b Sr het volwassenenstrafrecht toepassen.
Toerekeningsvatbaarheid
De conclusies van de psychiater en psycholoog worden gedragen door hun bevindingen. De rechtbank neemt die conclusies over en maakt die tot de hare. Nu bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens die ook aanwezig was ten tijde van het bewezen verklaarde feit acht de rechtbank de verdachte voor dit feit sterk verminderd toerekeningsvatbaar.
TBS
De rechtbank onderschrijft de conclusies van de deskundigen dat oplegging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk is.
Aan de eisen die de wet daaraan stelt is voldaan. Bij de verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, het door de verdachte begane feit is een misdrijf dat is genoemd in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, Sr en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist de maatregel. Het juridisch kader van de PIJ-maatregel is ontoereikend gebleken. Langdurige en gespecialiseerde behandeling met maximaal toezicht, een hoog beveiligingsniveau en een langdurige individuele aanpak is noodzakelijk om het hoge recidiverisico te verminderen.
Vastgesteld wordt voorts dat het bewezen strafbare feit ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van het bewezen verklaarde feit redengevend. De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Algemene afsluiting
Alles afwegend acht de rechtbank oplegging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 37a, 37b, 45, 77b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege wordt verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.N. Melkert, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. K.J. van den Herik en F. van Buchem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.R. van Staveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 maart 2022.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 november 2021 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
ter uitvoering van het voornemen om
[naam slachtoffer] , pedagogisch medewerker op de [naam afdeling] van RJI De Hartelborgt, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk en al dan niet na kalm overleg en na rijp beraad,
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, naar die [naam slachtoffer] is toegegaan en/of (vervolgens) die [naam slachtoffer] met dat mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen in zijn rug en/of arm, in elk geval in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid.