1.2.Op 1 maart 2019 heeft eiser een aanvraag om gelijkstelling van de buitenlandse certificaten voor het reuzenrad met een certificaat van een aangewezen keuringsinstelling (AKI) op grond van artikel l9d, tweede lid, van het Was ingediend, zodat hij het reuzenrad in Nederland kan exploiteren.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. De afgifte van het gelijk te stellen certificaat door de andere lidstaat moet zijn omkleed met dezelfde waarborgen als de afgifte van een Nederlands certificaat op grond van artikel 10a, eerste lid, van het Was. Eiser heeft aangetoond dat is voldaan aan de vereisten uit artikel 19, onder a, b en c, van het Was. Aangezien hij niet het benodigde bewijs heeft aangeleverd dat ook is voldaan aan de vereisten uit artikel 19, onder d, e en f, van het Was kan volgens verweerder niet worden vastgesteld of de buitenlandse keuringsinstellingen aan deze vereisten voldoen. Het enkele feit dat die instellingen “
notified bodies” zijn in het kader van de Richtlijn 2006/42/EG geeft onvoldoende zekerheid dat zij voldoen aan die eisen. Daarom kunnen die certificaten niet worden gelijkgesteld met een certificaat van goedkeuring. Een eigenaar of houder van een attractie- of speeltoestel die geen certificaat van goedkeuring van een aangewezen instelling of een gelijkgesteld certificaat kan overleggen, heeft geen toegang tot de Nederlandse markt.
3. De toepasselijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4. De eigenaar of houder van een attractie- of speeltoestel kan op twee manieren een certificaat van goedkeuring voor een attractietoestel verkrijgen: ten eerste kan op basis van artikel 10a van het Was een certificaat worden afgegeven door een AKI en ten tweede kan op basis van artikel 19d van het Was een door een bevoegde instelling van een andere lidstaat afgegeven certificaat gelijkgesteld worden aan een certificaat van goedkeuring als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, van het Was.
5. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het voldoen aan artikel 19, eerste lid, aanhef en onder c, van het Was niet betekent dat daarmee ook is voldaan aan de eisen van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder d, e en f, van het Was. Het inwilligen van de aanvraag tot gelijkstelling is volgens eiser mogelijk op basis van wederzijdse erkenning.