ECLI:NL:RBROT:2022:2573

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
ROT 21/5165
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gelijkstelling buitenlands certificaat van goedkeuring reuzenrad

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een kermisexploitant, eiser, en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder. Eiser had een aanvraag ingediend voor de gelijkstelling van een buitenlands certificaat van goedkeuring voor zijn attractie, het 'Reuzenrad Lamberink RL33', met een Nederlands certificaat op grond van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldeed aan alle eisen van artikel 19 lid 1 van het Warenwetbesluit, met name de vereisten onder d, e en f, die betrekking hebben op de veiligheid en de kwaliteit van de keuringsinstellingen. Eiser had niet het benodigde bewijs geleverd dat de buitenlandse keuringsinstellingen aan deze eisen voldeden. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had besloten om de aanvraag van eiser af te wijzen, omdat de veiligheid van de attractie en de bezoekers voorop staat. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5165

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [woonplaats eiser], eiser

en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (voorheen de minister voor Medische Zorg), verweerder
(gemachtigde: mr. J.A. ter Schure).

Procesverloop

Met het besluit van 8 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om gelijkstelling van een certificaat van goedkeuring op grond van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen (Was) afgewezen.
Met het besluit van 27 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, vergezeld door zijn zus [naam 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door diens collega’s [naam 2] en [naam 3].

Overwegingen

1.1.
Eiser is kermisexploitant en mede-eigenaar van een attractietoestel “Reuzenrad Lamberink RL33” (hierna: het reuzenrad). Hij vormt met zijn broer een vennootschap onder firma.
1.2.
Op 1 maart 2019 heeft eiser een aanvraag om gelijkstelling van de buitenlandse certificaten voor het reuzenrad met een certificaat van een aangewezen keuringsinstelling (AKI) op grond van artikel l9d, tweede lid, van het Was ingediend, zodat hij het reuzenrad in Nederland kan exploiteren.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. De afgifte van het gelijk te stellen certificaat door de andere lidstaat moet zijn omkleed met dezelfde waarborgen als de afgifte van een Nederlands certificaat op grond van artikel 10a, eerste lid, van het Was. Eiser heeft aangetoond dat is voldaan aan de vereisten uit artikel 19, onder a, b en c, van het Was. Aangezien hij niet het benodigde bewijs heeft aangeleverd dat ook is voldaan aan de vereisten uit artikel 19, onder d, e en f, van het Was kan volgens verweerder niet worden vastgesteld of de buitenlandse keuringsinstellingen aan deze vereisten voldoen. Het enkele feit dat die instellingen “
notified bodies” zijn in het kader van de Richtlijn 2006/42/EG geeft onvoldoende zekerheid dat zij voldoen aan die eisen. Daarom kunnen die certificaten niet worden gelijkgesteld met een certificaat van goedkeuring. Een eigenaar of houder van een attractie- of speeltoestel die geen certificaat van goedkeuring van een aangewezen instelling of een gelijkgesteld certificaat kan overleggen, heeft geen toegang tot de Nederlandse markt.
3. De toepasselijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4. De eigenaar of houder van een attractie- of speeltoestel kan op twee manieren een certificaat van goedkeuring voor een attractietoestel verkrijgen: ten eerste kan op basis van artikel 10a van het Was een certificaat worden afgegeven door een AKI en ten tweede kan op basis van artikel 19d van het Was een door een bevoegde instelling van een andere lidstaat afgegeven certificaat gelijkgesteld worden aan een certificaat van goedkeuring als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, van het Was.
5. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het voldoen aan artikel 19, eerste lid, aanhef en onder c, van het Was niet betekent dat daarmee ook is voldaan aan de eisen van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder d, e en f, van het Was. Het inwilligen van de aanvraag tot gelijkstelling is volgens eiser mogelijk op basis van wederzijdse erkenning.
5.1.
Verweerder stelt zich in het verweerschrift terecht op het standpunt dat de bewijslast, dat wordt voldaan aan de vereisten voor gelijkstelling van certificaten op grond van artikel 19d, van het Was, bij eiser ligt. Dit volgt uit artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.2.
Verder betoogt verweerder in het verweerschrift dat ieder vereiste opgenomen in artikel 19, eerste lid, van het Was een eigen beoordeling vergt. Dat sprake is van door een buitenlandse overheid aangewezen keuringsinstellingen (
notified bodies) houdt in dat deze instellingen onafhankelijk zijn van degenen die belang hebben bij het resultaat van de uitvoering van de taken waarvoor zij zijn aangewezen (het vereiste van artikel 19, eerste lid, onder c, van het Was). Op basis hiervan kan volgens verweerder echter niet automatisch de conclusie worden getrokken dat ook is voldaan aan de vereisten genoemd onder d, e en f van het Was.
5.2.1.
De rechtbank kan de gedachtegang van eiser, dat de aanwijzing van een keuringsinstelling door een buitenlandse overheid impliceert dat het gaat om een instelling die ook beschikt over deskundigheid en outillage (d), beschikt over een behoorlijke administratie (e) en naar behoren functioneert (f), op zich wel volgen. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht, dat buitenlandse overheden bij die aanwijzing van een keuringsinstelling alleen kijken naar hun eigen, nationale eisen. Verweerder moet echter beoordelen of is voldaan aan het Was.
5.2.2.
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel het misschien niet direct voor de hand ligt dat een door een buitenlandse overheid aangewezen keuringsinstelling niet voldoet aan de eisen onder d tot en met f, dit – zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt – ook niet kan worden uitgesloten. Verweerder heeft zich daarom op goede gronden op het standpunt gesteld dat het enkele feit dat die instellingen “
notified bodies” zijn in het kader van de Richtlijn 2006/42/EG, onvoldoende zekerheid geeft dat de instellingen voldoen aan die eisen.
5.2.3.
Nu het gaat om eisen die direct de veiligheid van het reuzenrad raken, en daarmee dus ook de veiligheid van de vele bezoekers van deze attractie, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht van eiser heeft verlangd dat hij ook aantoont dat is voldaan aan de eisen onder d tot en met f van artikel 19, eerste lid, van het Was. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser dat, anders dan door het overleggen van buitenlandse certificaten en keuringsrapporten, niet heeft gedaan.
5.2.4.
Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat geen sprake is van strijd met het vrije verkeer van diensten indien geen toegang wordt verleend tot de Nederlandse markt bij afwezigheid van een certificaat van goedkeuring van een aangewezen instelling of een gelijkgesteld certificaat. De verplichting is namelijk noodzakelijk voor de bescherming van de openbare veiligheid, de gezondheid en het leven van personen. De verplichting is niet discriminerend, aangezien de werking ervan niet verschilt tussen Nederlandse ondernemers en ondernemers buiten Nederland. Tot slot wordt ook voldaan aan de eis van evenredigheid. Met de verplichting kan het nagestreefde doel worden bereikt. Daarnaast gaat de verplichting niet verder dan nodig om het nagestreefde doel te bereiken, aldus verweerder. Verweerder stelt in het verweerschrift terecht dat eiser niet is ingegaan op deze overweging. Daarmee is de overweging onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn standpunt dat het niet inwilligen van zijn aanvraag tot gelijkstelling in strijd is met het vrije verkeer van diensten.
5.2.5.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat niet is voldaan aan alle eisen van artikel 19, eerste lid, onder a tot en met f, van het Was en dat verweerder zich daarom op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de buitenlandse certificaten niet kunnen worden gelijkgesteld met een certificaat van goedkeuring op grond van artikel 10a van het Was.
6. Dit betekent dat het beroep ongegrond is.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen
Artikel 1, aanhef en onder h
In dit besluit en de daarop gebaseerde bepalingen wordt verstaan onder:
h. gelijkgesteld certificaat: een krachtens artikel 19d aangewezen certificaat.
Artikel 10a, eerste lid
Nadat een keuring als bedoeld in artikel 8 heeft plaatsgevonden wordt voor een attractie- of speeltoestel een certificaat van goedkeuring afgegeven, indien het naar het oordeel van de aangewezen instelling voldoet aan de in de artikelen 4 tot en met 6 gegeven voorschriften.
Artikel 19
1. Als aangewezen instelling kan worden aangewezen een instelling die:
a. rechtspersoonlijkheid heeft;
b. haar zetel of een vestiging in een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte heeft;
c. onafhankelijk is van degenen die bij het resultaat van de uitvoering van de taken waarvoor zij is aangewezen belang hebben;
d. beschikt over voldoende deskundigheid en outillage om de uitvoering van de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren te kunnen vervullen;
e. beschikt over een behoorlijke administratie waarin de gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van haar taken, op een systematische wijze zijn vastgelegd. Aan de hand van deze gegevens zijn de (type-)gekeurde attractie- en
speeltoestellen afdoende te identificeren;
f. naar behoren functioneert.
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.
Artikel 19c, eerste lid
Een aanvraag om aanwijzing gaat vergezeld van het bewijs dat is voldaan aan de criteria, bedoeld in artikel 19, eerste lid, dan wel van een verklaring waaruit de bereidheid blijkt om voor eigen rekening een onderzoek naar het voldoen aan deze criteria te ondergaan.
Artikel 19d
1. Met een certificaat van goedkeuring als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, wordt gelijkgesteld een certificaat afgegeven door een daartoe bevoegde instelling in een andere lidstaat van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte, dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt, op basis van onderzoekingen of documenten die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau dat met de nationale onderzoekingen of documenten wordt geboden.
2. Onze Minister kan een certificaat van een in het eerste lid bedoelde instelling aanmerken als gelijkgesteld certificaat, indien is voldaan aan de voorwaarden gesteld in het eerste lid, en de artikelen 19 en 19c, eerste lid.