ECLI:NL:RBROT:2022:2519

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
C/10/608927 / HA ZA 20-1142 C/10/622271 / HA ZA 21-628
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging samenwerking tussen Turkse en Nederlandse bedrijven en aandeelhoudersgeschillen

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Rotterdam, zijn twee procedures aan de orde die voortvloeien uit een beëindiging van de samenwerking tussen de Turkse onderneming HizliPara en verschillende Nederlandse vennootschappen en hun aandeelhouders. HizliPara, gespecialiseerd in geldtransfers, heeft in zaak I vorderingen ingesteld tegen [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 2], en anderen, waarbij zij stelt dat deze partijen tekort zijn geschoten in hun verplichtingen uit een overeenkomst en onrechtmatig hebben gehandeld. HizliPara vordert onder andere een verklaring voor recht en schadevergoeding. In zaak II vordert [naam eiser 1] dat [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor een lening van € 350.000,00. De rechtbank heeft beide zaken niet gevoegd, maar wel vanwege de samenhang bij elkaar gehouden. De rechtbank heeft de feiten en het verloop van de procedures in beide zaken uitvoerig besproken, waarbij de nadruk ligt op de samenwerkingsovereenkomsten, de rol van de aandeelhouders, en de juridische implicaties van de beëindiging van de samenwerking. De rechtbank heeft de partijen opgedragen bewijs te leveren van hun stellingen en heeft de beslissing over de schadevergoeding aangehouden in afwachting van de bewijsvoering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummers / rolnummers:
Zaak I: C/10/608927 / HA ZA 20-1142
Zaak II: C/10/622271 / HA ZA 21-628
Vonnis van 30 maart 2022
in zaak I
de rechtspersoon naar Turks recht
HIZLIPARA ODEME HIZMETLERI VE ELEKTRONIK PARA ANONIM SIRKETI,
gevestigd te Istanbul, Turkije,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. S. Kara te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 1],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 2],
3.
[naam gedaagde 3],
wonende te [woonplaats gedaagde 3],
4.
[naam gedaagde 4],
wonende te [woonplaats gedaagde 4],
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 5],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 5],
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 6],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 6],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. M.A. Meesters te Utrecht.
in zaak II
[naam eiser 1],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. S. Kara te Rotterdam,
tegen

1..[naam gedaagde 3],

wonende te [woonplaats gedaagde 3],
2.
[naam gedaagde 4],
wonende te [woonplaats gedaagde 4],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. M.A. Meesters te Utrecht.
Partijen worden hierna HizliPara, [naam eiser 1], [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 2], [naam gedaagde 3], [naam gedaagde 4], [naam gedaagde 5] en [naam gedaagde 6] genoemd. De zes laatstgenoemde partijen worden hierna gezamenlijk [gedaagden] genoemd.

1..De procedures

1.1.
Het verloop van de procedure in zaak I blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
  • de e-mail van 24 mei 2021 van mr. Meesters, met producties;
  • de e-mail van 25 mei 2021 van mr. Kara met bezwaar tegen deze producties;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 27 mei 2021;
  • de akte houdende eiswijziging van [gedaagden];
  • de antwoordakte van HizliPara, met productie;
  • de akte uitlating productie van [gedaagden]
1.2.
Het verloop van de procedure in zaak II blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
  • de door [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] op 3 en 7 december 2021 toegezonden aanvullende producties, het bezwaar daartegen van [naam eiser 1], de verwerping van dat bezwaar door de rechtbank, het herhaalde bezwaar van [naam eiser 1] en de verwerping daarvan;
  • de mondelinge behandeling van 16 december 2021, waarvan geen proces-verbaal is opgemaakt.
1.3.
De zaken I en II zijn niet gevoegd. De rechtbank heeft de twee zaken bij elkaar gehouden vanwege de samenhang tussen de beide zaken.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald. Het wijzen van vonnis in zaak I is aangehouden totdat ook zaak II gereed was voor vonnis.

2..De feiten in beide zaken

2.1.
HizliPara is een Turkse onderneming die is gespecialiseerd in geldtransfers en giraal geld. Zij is opgericht in 2016 en houdt een vergunning onder de toepasselijke regelgeving in Turkije. Zij is actief in 106 landen, mede via partnerinstellingen en agenten.
2.2.
[naam gedaagde 2] is eveneens actief op het gebied van betaaldiensten. Zij is opgericht in april 2017. Zij heeft een vergunning als betaaldienstverlener van de Nederlandse Bank. [naam gedaagde 1] treedt op als agent voor [naam gedaagde 2]. [naam gedaagde 2] is operationeel sinds 13 september 2019, de datum waarop de eerste transactie plaatsvond.
2.3.
HizliPara en [naam gedaagde 2] / [naam gedaagde 1] hebben samengewerkt totdat deze samenwerking op 24 juni 2020 door HizliPara werd beëindigd. Tijdens de samenwerking werd gebruik gemaakt van de (door HizliPara geregistreerde) merknaam [naam gedaagde 2], het betaalsysteem van HizliPara en van het nternationale netwerk van HizliPara. Betaalopdrachten van (klanten van) [naam gedaagde 2] werden wereldwijd uitgevoerd door HizliPara. Voor die betaalopdrachten hield [naam gedaagde 2] een rekening-courant aan bij HizliPara.
2.4.
[naam eiser 1] is grootaandeelhouder van HizliPara.
2.5.
[naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] zijn getrouwd. [naam gedaagde 4] houdt de aandelen in [naam gedaagde 6], die op haar beurt de aandelen houdt van [naam gedaagde 2]. [naam gedaagde 4] houdt ook de aandelen in [naam gedaagde 5], die op haar beurt de aandelen houdt van [naam gedaagde 1]. [naam gedaagde 4] is de bestuurder van [naam gedaagde 6] en van [naam gedaagde 5], [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 6] zijn bestuurder van [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] zijn bestuurder van [naam gedaagde 1].
2.6.
[naam gedaagde 3] heeft vanaf mei 2017 werkzaamheden verricht voor HizliPara. Hij is op 6 januari 2018 benoemd tot lid van de raad van bestuur van HizliPara en was van 5 maart 2018 tot 24 juni 2020 algemeen directeur van HizliPara. [naam eiser 1] was na de dood van een familielid op 4 juli 2017 gedurende een periode van ongeveer een jaar slechts in beperkte mate actief betrokken bij HizliPara.
2.7.
[naam eiser 1] heeft op 13 november 2018 op de bankrekening van [naam gedaagde 3] een bedrag van € 350.000,00 betaald met als omschrijving ‘lening gegeven aan [naam gedaagde 3]’.
2.8.
[naam eiser 1] of HizliPara heeft op 25 oktober 2019 een bedrag van USD 150.000,00 overgemaakt op de bankrekening van [naam gedaagde 2] met als omschrijving ‘overboeking lening gegeven door [naam eiser 1]’. [naam gedaagde 2] heeft op dezelfde dag een bedrag van eveneens USD 150.000,00 betaald op de bankrekening van HizliPara.
2.9.
Er is toestemming gevraagd aan de Nederlandse Bank voor de overdracht door [naam gedaagde 6] aan [naam eiser 1] van 80% van de aandelen in [naam gedaagde 2]. Die toestemming is verleend op 18 maart 2020.
2.10.
In een door [naam gedaagde 3] voor akkoord getekende verklaring staat dat het saldo van de rekening-courantverhouding tussen [naam gedaagde 2] en HizliPara per 31 mei 2020 € 292.573,67 bedraagt ten gunste van HizliPara. In dit overzicht staat ook dat er een bedrag van USD 150.000,00 staat op een derdenrekening.

3..Het geschil

3.1.
HizliPara vordert in zaak I in conventie – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomst / rekeningcourant verhouding tussen partijen en dat daarnaast aan de zijde van [naam gedaagde 2], [naam gedaagde 3], [naam gedaagde 4], [naam gedaagde 5] en [naam gedaagde 6] sprake is van onrechtmatig handelen jegens HizliPara, en dat zij daarom hoofdelijk aansprakelijk zijn jegens HizliPara;
[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 292.573,67, te vermeerderen met de beslagkosten (€ 4.633,92 en € 619,00) en buitengerechtelijke incassokosten (€ 875,00), te vermeerderen met rente;
[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de proces- en nakosten.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer.
3.3.
[gedaagden] vorderen in zaak I in reconventie – na eiswijziging en samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat HiziPara de ‘overeenkomst van samenwerking, althans de overeenkomst’, tussen HizliPara enerzijds en [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] anderzijds, onrechtmatig heeft opgezegd;
verklaart voor recht dat HizliPara jegens [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1], althans jegens [naam gedaagde 2], toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van een redelijke opzegtermijn of het betalen van een schadevergoeding;
HizliPara veroordeelt tot het betalen van een schadevergoeding aan [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1], althans [naam gedaagde 2], nader op te maken bij staat;
HizliPara beveelt op te heffen:
- de beslagen op de bankrekeningen van [gedaagden];
- het beslag op de woning van [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4];
- het beslag op de aandelen [naam gedaagde 1];
- het beslag op de aandelen [naam gedaagde 2];
- het beslag op de roerende zaken van [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1],
verklaart voor recht dat de conservatoir beslagen van 24 en 25 september 2020 op de onder d. genoemde vermogensbestanddelen van [gedaagden] onrechtmatig zijn;
HizliPara veroordeelt tot het betalen van schadevergoeding wegens onrechtmatige beslaglegging:
- aan [naam gedaagde 2] een bedrag van € 5.950,00 (advocaatkosten);
- aan [naam gedaagde 3] een bedrag van € 1.500,00 (immateriële schadevergoeding);
- aan [naam gedaagde 4] een bedrag van € 1.500,00 (immateriële schadevergoeding);
- aan [gedaagden] de wettelijke (handels)rente over de saldi van de beslagen bankrekeningen vanaf de dag van beslaglegging tot aan de dag van opheffing daarvan: pm;
HizliPara veroordeelt in de proces- en nakosten van deze procedure, te vermeerderen met rente.
3.4.
HizliPara voert verweer.
3.5.
[naam eiser 1] vordert in zaak II in conventie – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] hoofdelijk toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de (lening)overeenkomst tussen partijen en hoofdelijk aansprakelijk zijn jegens [naam eiser 1];
II. [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [naam eiser 1] van € 350.000,00, te vermeerderen met de beslagkosten (€ 1.863,04 en € 309,00), buitengerechtelijke incassokosten (€ 875,00) en rente;
III. [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] hoofdelijk veroordeelt in de proces- en nakosten.
3.6.
[naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] voeren verweer.
3.7.
[naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] vorderen in zaak II in reconventie – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • i) (primair) voor recht verklaart dat [naam gedaagde 3], als koper, en [naam eiser 1], als verkoper, op of omstreeks 25 mei 2017 een wederkerige overeenkomst van (ver)koop en levering van aandelen HizliPara zijn overeengekomen;
  • ii) (subsidiair) voor recht verklaart dat [naam eiser 1] jegens [naam gedaagde 3] of [naam gedaagde 4] onrechtmatig heeft gehandeld door het niet nakomen van zijn zorgplicht jegens [naam gedaagde 3] of [naam gedaagde 4];
  • iii) [naam eiser 1] veroordeelt tot het betalen van een schadevergoeding aan [naam gedaagde 3] of [naam gedaagde 4] van USD 2.000.000,00 (€ 1.694.915,25) of een in een schadestaatprocedure vast te stellen bedrag;
  • iv) [naam eiser 1] beveelt op te heffen:
- het beslag op de woning van [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4];
- het beslag op de aandelen [naam gedaagde 5];
- het beslag op de aandelen [naam gedaagde 1];
- het beslag op de aandelen [naam gedaagde 2];
- het beslag op de aandelen van [naam gedaagde 6];
  • v) verklaart voor recht dat de conservatoir beslagen van 27 en 28 mei 2021 op de onder (iv) genoemde vermogensbestanddelen van [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] onrechtmatig zijn;
  • vi) [naam eiser 1] veroordeelt tot het betalen van schadevergoeding wegens onrechtmatige beslaglegging:
- aan [naam gedaagde 3] een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schadevergoeding;
- aan [naam gedaagde 4] een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schadevergoeding;
( vii) [naam eiser 1] veroordeelt in de proces- en nakosten.
3.8.
[naam eiser 1] voert verweer.
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover nodig, hierna ingegaan.

4..De beoordeling

Inleiding (in beide zaken)

4.1.
Het gaat in deze zaken om een mislukte samenwerking tussen HizliPara / [naam eiser 1] enerzijds en [gedaagden] / [naam gedaagde 3] anderzijds.
4.1.1.
Het geschil lijkt in belangrijke mate te zijn ingegeven door een discussie over de vraag wat de basis was van de samenwerking. HizliPara en [naam eiser 1] stellen dat [naam gedaagde 3] bij HizliPara in loondienst was en dat [naam gedaagde 3] in opdracht en voor rekening van [naam eiser 1] [naam gedaagde 2] heeft opgezet: alle aandelen in deze BV zouden aan [naam eiser 1] worden overgedragen. [naam eiser 1] financierde daarom [naam gedaagde 2]. [gedaagden] betwisten dit. Volgens hen was HizliPara van [naam eiser 1] en [naam gedaagde 2] van [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] en hebben [naam eiser 1] en [naam gedaagde 3] op 22 en 25 mei 2017 afgesproken dat zij over en weer zouden deelnemen in elkaars vennootschap in de verhouding 80:20. [naam gedaagde 3] bracht in deze samenwerking zijn kennis en ervaring in de financiële sector in ([naam gedaagde 3] heeft HizliPara geadviseerd bij de aanvraag van haar vergunning in Turkije, gaf leiding aan de gezamenlijke ontwikkeling van de benodigde software en bestuurde HizliPara en [naam gedaagde 2]), [naam eiser 1] bracht de financiering in (zij het dat [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] zelf ook € 150.000 hebben ingebracht in [naam gedaagde 2]), aldus nog steeds [gedaagden]
4.1.2.
De samenwerking tussen partijen is in juni 2020 beëindigd door [naam eiser 1] / HizliPara. [naam eiser 1] vond dat hij werd opgelicht door [naam gedaagde 3] / [gedaagden] Die oplichting betreft kort gezegd (in ieder geval) het niet leveren van de aandelen in [naam gedaagde 2] en het doen voorkomen alsof [naam eiser 1] en [naam gedaagde 3] hebben afgesproken dat [naam gedaagde 3] 20% van de aandelen HizliPara zou krijgen. [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] betwisten dat van oplichting sprake is. Zij stellen dat zij de aandelen in [naam gedaagde 2] (80%) niet hebben geleverd omdat [naam eiser 1] weigerde de aandelen in HizliPara (20%) te leveren en verwijten HizliPara / [naam eiser 1] dat deze de samenwerking heeft beëindigd.
4.1.3.
[gedaagden] hadden oorspronkelijk in zaak I in reconventie gevorderd dat HizliPara verplicht zou worden de samenwerking voort te zetten. Op de mondelinge behandeling in zaak I hebben zij zich alsnog neergelegd bij de beëindiging van de samenwerking en hebben zij aangekondigd hun vorderingen om te zullen zetten in vorderingen tot schadevergoeding. Dit is later bij akte geformaliseerd.
Verdere beoordeling in zaak I (conventie)
Toepasselijk recht en bevoegdheid rechtbank
4.2.
Partijen hebben in zaak I op de mondelinge behandeling een rechtskeuze gemaakt voor de toepasselijkheid van Nederlands recht en een forumkeuze dat deze rechtbank bevoegd is.
Tussen HizliPara en [naam gedaagde 2]
4.3.
Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat tussen HizliPara en [naam gedaagde 2] een rekening-courantverhouding bestaat. [1] Ook het saldo van € 292.573,67 is niet langer in geschil. [2]
4.4.
Het verweer van [naam gedaagde 2] dat het door haar aan HizliPara betaalde bedrag van USD 150.000,00 (door partijen aangeduid als de borgtocht) in mindering strekt op de rekening-courantvordering van HizliPara, wordt verworpen. Dit verweer gaat eraan voorbij dat HizliPara onbetwist stelt dat dit bedrag is betaald vanuit een lening van haarzelf. Door partijen is op zitting erover getwist of die lening een lening aan [naam gedaagde 3] in privé was of een lening aan [naam gedaagde 2]. Uiteindelijk heeft [naam gedaagde 3] op zitting verklaard dat het een lening aan [naam gedaagde 2] was, hetgeen ook de oorspronkelijke stelling van HizliPara was. HizliPara stelde immers in haar conclusie van antwoord in reconventie onder 39 dat deze lening en de borgtocht met elkaar verrekend moeten worden en beschouwde het dus als een kwestie tussen haar en [naam gedaagde 2] en niet tussen haar en [naam gedaagde 3]. De rechtbank houdt HizliPara daaraan. [3]
4.5.
Het openstaande saldo van de rekeningcourantverhouding zal moeten worden meegenomen in de afrekening tussen HizliPara en [naam gedaagde 2]. Op de door [naam gedaagde 2] ingestelde tegenvordering wordt verderop in dit vonnis nader ingegaan. Het beroep van [naam gedaagde 2] op opschorting en verrekening zal bij de uiteindelijke afrekening betrokken worden.
Tussen HizliPara en [naam gedaagde 1]
4.6.
De grondslag van de onder 3.1. bedoelde vorderingen van HizliPara op [naam gedaagde 1] is dat [naam gedaagde 1] partij is bij de rekening-courantverhouding en daarom gehouden is tot terugbetaling. Deze grondslag slaagt niet, nu partijen op zitting hebben verklaard dat de rekening-courantverhouding bestond tussen HizliPara en [naam gedaagde 2]. De omstandigheid dat [naam gedaagde 1] agent was voor [naam gedaagde 2], is onvoldoende om haar partij te maken bij deze rechtsverhouding. Ook zijn er geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die maken dat [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] vereenzelvigd kunnen worden. Deze vorderingen zullen daarom, voor zover het [naam gedaagde 1] betreft, worden afgewezen.
Tussen HizliPara en de overige gedaagden
4.7.
De grondslag van de onder 3.1. bedoelde vorderingen op [naam gedaagde 3], [naam gedaagde 4], [naam gedaagde 5] en [naam gedaagde 6] is onrechtmatige daad. Als directe en indirecte bestuurders van [naam gedaagde 2] zijn zij volgens HizliPara aansprakelijk voor het feit dat [naam gedaagde 2] de rekening-courantvordering onbetaald laat. HizliPara stelt dat deze gedaagden er alles aan doen HizliPara financieel te benadelen en zichzelf ten koste van HizliPara te verrijken. Ook heeft [naam gedaagde 3] de openstaande vordering van HizliPara erkend en toegezegd dat deze zal worden voldaan. [gedaagden] betwisten dat deze gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld.
4.8.
Uitgangspunt bij de beoordeling van dit geschilpunt is dat alleen [naam gedaagde 2] en niet haar directe en indirecte bestuurders aangesproken kunnen worden voor de terugbetaling van de rekening-courantschuld. Een (directe) bestuurder van een vennootschap is op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek alleen aansprakelijk voor een onbetaald gebleven schuld van de door hem of haar bestuurde vennootschap als hem of haar daarvan persoonlijk een ernstig verwijt gemaakt kan worden. Voor een indirecte bestuurder (dat wil zeggen: de bestuurder van een vennootschap die op haar beurt een andere vennootschap bestuurt) is vereist dat de directe bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt in de hiervoor bedoelde zin kan worden gemaakt (vergelijk artikel 2:11 BW). Het is aan de schuldeiser om voldoende concrete feiten en omstandigheden te stellen waaruit dit persoonlijke ernstige verwijt volgt.
4.9.
HizliPara heeft haar vordering op dit punt onvoldoende concreet onderbouwd. Dat [naam gedaagde 3] namens [naam gedaagde 2] de rekening-courantschuld heeft erkend en voldoening heeft toegezegd (zoals HizliPara stelt en [naam gedaagde 3] betwist), is op zich niet voldoende voor persoonlijke aansprakelijkheid van een of meerdere bestuurders. Er zijn geen uitlatingen van [naam gedaagde 3] gesteld of gebleken op grond waarvan HizliPara erop mocht vertrouwen dat [naam gedaagde 3] hiermee een persoonlijke verbintenis op zich heeft willen nemen. Daarom moet aangenomen worden dat een dergelijke toezegging (indien gedaan) is gedaan namens [naam gedaagde 2] en niet door [naam gedaagde 3] in persoon. Verder is het feit dat [naam gedaagde 3] gelijktijdig bestuurder was van HizliPara en [naam gedaagde 2] op zich geen grond voor persoonlijke aansprakelijkheid. Nergens blijkt immers uit (HizliPara stelt dit niet op een concrete wijze) dat die dubbelrol ertoe heeft geleid dat de rekening-courantschuld op onrechtmatige wijze is ontstaan en/of niet wordt afgelost. De stelling van HizliPara dat inmiddels gebleken dat [naam gedaagde 3] er ‘alles aan doet om HizliPara financieel te benadelen’ en dat ‘[naam gedaagde 3] zijn bevoegdheden heeft misbruikt’, zijn onvoldoende concreet en missen een concrete aansluiting met het onbetaald zijn van de rekening-courantschuld. De omstandigheid dat partijen een zakelijk geschil hebben over de afwikkeling van hun samenwerking, is niet voldoende om [naam gedaagde 3] er persoonlijk een ernstig verwijt van te maken dat de rekening-courantschuld niet is voldaan.
4.10.
Voor de overige gedaagden zijn eveneens onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld om de conclusie te kunnen dragen dat hen persoonlijk een ernstig verwijt treft van het onbetaald zijn van de rekening-courantschuld. Dat [naam gedaagde 4] wetenschap had van de betalingsverplichting van [naam gedaagde 2] is hiervoor geenszins voldoende. [naam gedaagde 5] is verder direct noch indirect bestuurder van [naam gedaagde 2].
4.11.
De slotsom is dat de onder 3.1. bedoelde vorderingen zullen worden afgewezen ten aanzien van [naam gedaagde 3], [naam gedaagde 4], [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 5] en [naam gedaagde 6].
Verdere beoordeling in zaak I (reconventie)
De vorderingen zoals weergegeven onder 3.3, a, b en c (beëindiging samenwerkingsovereenkomst).
4.12.
[eisers] vorderen in reconventie allereerst (kort gezegd) schadevergoeding vanwege de opzegging van de samenwerkingsovereenkomst tussen HizliPara enerzijds en [naam eiser 3] en [naam eiser 2] anderzijds. De rechtbank gaat ervan uit dat alleen [naam eiser 3] en [naam eiser 2] ten opzichte van deze vorderingen als eisende partijen hebben te gelden.
4.13.
Deze vorderingen zullen in ieder geval worden afgewezen voor zover het [naam eiser 2] betreft. Zij stelt zelf immers dat zij in deze samenwerking optrad als agent, en dat zij handelde voor rekening en risico, van [naam eiser 3]. Het is dus de samenwerking tussen HizliPara en [naam eiser 3] die de rechtbank verder zal beoordelen.
4.14.
Het meest verstrekkende verweer van HizliPara is dat [naam eiser 4] tijdens een of meerdere besprekingen in juni 2020 namens [naam eiser 3] heeft ingestemd met de beëindiging van de samenwerking per 24 juni 2020. HizliPara stelt dat alleen al op deze grond [naam eiser 3] geen rechten meer toekomt. [naam eiser 3] betwist dat [naam eiser 4] hiermee ingestemd heeft. Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv rust de bewijslast hiervan op HizliPara en zij zal daarom worden toegewezen tot het bewijs van deze stelling. Anders dan HizliPara betoogt, blijkt uit het enkele feit dat [naam eiser 4] namens [naam eiser 3] akkoord heeft gegeven op het saldo van de rekening-courant niet zonder meer dat hij met de beëindiging van de samenwerking heeft ingestemd. Indien HizliPara in dit bewijs slaagt, dan wordt de vordering van [naam eiser 3] afgewezen. Hierna wordt ingegaan op de overige geschilpunten in deze zaak voor het geval HizliPara niet slaagt in dit bewijs. [4]
4.15.
Tussen partijen is niet in geschil dat HizliPara en [naam eiser 3] gedurende enige tijd hebben samengewerkt. Beide partijen maakten daarbij gebruik van de merknaam [naam eiser 3], er werd gebruik gemaakt van het betaalsysteem van HizliPara en alle opdrachten van klanten van [naam eiser 3] werden uitgevoerd door HizliPara. Het feitelijke betalingsverkeer is aangevangen op 13 september 2019. HizliPara stelt dat het evident is dat de samenwerking pas op deze datum is ontstaan. Dat betoog lijkt echter vooral ingegeven te zijn door de wens om de duur van de samenwerking zo kort mogelijk voor te stellen en niet door een feitelijke basis. HizliPara stelt immers ook dat [naam eiser 3] in opdracht van haar grootaandeelhouder [naam verweerder] is opgericht voor de uitbreiding van zijn business in Nederland. Daarin ligt besloten dat [naam eiser 3] vanaf het begin af aan bedoeld was als aan HizliPara gelieerde wederpartij. Zoals hiervoor is overwogen, betwisten [eisers] dat [naam verweerder] 100% van de aandelen zou krijgen, maar in hun stelling dat in mei 2017 een 80/20 afspraak is gemaakt, ligt evenzeer besloten dat er vanaf (kort na) de oprichting van [naam eiser 3] een samenwerking werd beoogd ([eisers] stellen dat ook). De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de periode tussen de oprichting van [naam eiser 3] en 13 september 2019 is gewerkt aan het opstarten van de samenwerking en dat een duurzame samenwerking werd beoogd.
4.16.
De samenwerking tussen HizliPara en [naam eiser 3] is niet neergelegd in een schriftelijke overeenkomst. Gesteld noch gebleken is dat partijen aan hun samenwerking een bepaalde termijn hebben verbonden of dat er afspraken zijn gemaakt in welke gevallen en op welke manier de samenwerking kon worden beëindigd.
4.17.
Gelet op het voorgaande is er sprake van een duurovereenkomst zonder contractuele regeling omtrent de beëindiging daarvan. Het is een zogeheten onbenoemde duurovereenkomst, dat wil zeggen een duurovereenkomst die geen specifieke regeling kent in het Burgerlijk Wetboek (zoals er wel is voor bijvoorbeeld huur- en arbeidsovereenkomsten). Er is dus ook geen specifieke wettelijke regeling over de beëindiging van de samenwerking.
4.18.
In deze situatie – een duurovereenkomst waarbij de wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging – geldt volgens vaste rechtspraak dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is. De eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 BW) kunnen in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval echter meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is als een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat en/of dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. [5]
4.19.
Ongeacht wat er tussen [naam verweerder] en [naam eiser 4] is afgesproken over de aandelen in [naam eiser 3], is de rechtbank van oordeel dat er in deze zaak onvoldoende grond is om af te wijken van het beginsel dat de samenwerkingsovereenkomst tussen HizliPara en [naam eiser 3] opzegbaar is. [naam eiser 3] stelt geen feiten en omstandigheden die tot die conclusie kunnen leiden.
4.20.
Voor de vraag of de eisen van redelijkheid en billijkheid in deze zaak met zich brengen dat er een zwaarwegende grond voor opzegging nodig is en/of er een opzegtermijn in acht genomen moet worden en/of de opzegging vergezeld moest gaan van een aanbod tot betaling van een schadevergoeding (en zo ja, van welke duur en omvang), is wel van belang wat er afgesproken is over de aandelen in HizliPara en [naam eiser 3]. De rechtbank licht dat als volgt toe.
4.20.1.
Als [naam eiser 4] en [naam verweerder] afgesproken hebben dat [naam eiser 3] door [naam eiser 4] werd opgericht in opdracht en voor rekening van [naam verweerder] en er geen 80/20 afspraak is gemaakt, dan heeft [naam eiser 4] ten onrechte [naam verweerder] de aandelen in [naam eiser 3] onthouden. Niet alleen dat, maar als de 80/20 afspraak niet gemaakt is, dan heeft [naam eiser 4] zijn positie als directeur van HizliPara misbruikt door de boekhouder van HizliPara stukken te laten opstellen waaruit zou blijken dat [naam eiser 4] 20% van de aandelen in HizliPara van [naam verweerder] zou krijgen. Als dit verwijt van HizliPara aan het adres van [naam eiser 4] slaagt, dan rechtvaardigt dit zonder meer een opzegging per direct. [naam eiser 4] was immers de bestuurder van [naam eiser 3] en als dit verwijt slaagt, kan van HizliPara niet gevergd worden dat zij nog verder gaat met [naam eiser 3].
4.20.2.
Als [naam eiser 4] en [naam verweerder] daarentegen afgesproken hebben om over en weer deel te nemen in HizliPara en [naam eiser 3], waarbij [naam verweerder] [naam eiser 3] zou financieren en [naam eiser 4] zijn arbeid en ervaring en kennis van de financiële sector zou inbrengen, dan was opzegging zonder instemming van [naam eiser 3] alleen mogelijk op basis van een zwaarwegende grond. In deze situatie is de duurovereenkomst immers een onderdeel van de afspraken over een beoogde gezamenlijke onderneming, waarbij [naam eiser 3] (naar zij stelt en HizliPara onvoldoende gemotiveerd betwist) afhankelijk was van HizliPara voor haar bedrijfsvoering. Daarmee verhoudt zich niet dat een partij de duurovereenkomst zou kunnen beëindigen zonder zwaarwegende grond. Als de door [naam eiser 4] en [naam eiser 5] gestelde afspraken zijn gemaakt, dan heeft HizliPara de samenwerking beëindigd op gronden die de beëindiging niet kunnen dragen. In de kern genomen heeft HizliPara immers de samenwerking beëindigd omdat [naam eiser 4] niet de afspraken wil nakomen zoals [naam verweerder] stelt dat deze gemaakt zijn. Als de door [eisers] gestelde afspraken zijn gemaakt, is het echter [naam verweerder] en niet [naam eiser 4] die tekortschiet. Dat de rekeningcourantschuld niet werd ingelopen, is in deze situatie ook niet voldoende voor opzegging. De opeising van de rekeningcourantschuld door HizliPara is immers ook het gevolg van de boosheid van [naam verweerder] over het handelen van [naam eiser 4]. Als [naam verweerder] degene is die teruggekomen is op gemaakte afspraken, dan is die boosheid misplaatst. Indien de door [eisers] gestelde afspraken zijn gemaakt, dan is HizliPara dus aansprakelijk voor het zonder zwaarwegende gronden opzeggen van de duurovereenkomst met [naam eiser 3]. [6]
4.20.3.
Als niet vastgesteld kan worden wie er gelijk heeft over de gemaakte afspraken, dan resteert er dat er tussen HizliPara en [naam eiser 3] een duurovereenkomst is geweest waarbij [naam eiser 3] – naar zij stelt en HizliPara onvoldoende gemotiveerd heeft betwist –afhankelijk was van HizliPara, haar financier en degene wiens betaalsysteem werd gebruikt en die het internationale betalingsverkeer voor klanten van [naam eiser 3] verwerkte. In die situatie kon HizliPara niet zonder opzegtermijn opzeggen en is zij schadeplichtig voor de schade die [naam eiser 3] heeft geleden doordat HizliPara per direct de samenwerking heeft beëindigd. Dat er een rekeningcourantschuld was en deze niet werd ingelopen, is geen reden om zonder opzegtermijn op te zeggen. De reden dat HizliPara wilde dat die rekeningcourantschuld zo spoedig mogelijk werd afgelost, is immers dat [naam eiser 4] de volgens [naam verweerder] gemaakte afspraken niet nakwam. In de situatie dat niet vastgesteld kan worden dat die afspraken zijn gemaakt, valt die reden weg.
4.21.
Op grond van artikel 150 Rv berust de bewijslast op de partij die rechtsgevolgen verbindt aan haar stellingen. Dat betekent in dit geval dat zowel HizliPara als [naam eiser 3] een bewijsopdracht krijgt. HizliPara dient haar stelling te bewijzen dat [naam verweerder] en [naam eiser 4] hebben afgesproken dat [naam eiser 4] [naam eiser 3] voor [naam verweerder] zou opzetten en dat [naam eiser 4] de aandelen in [naam eiser 3] zou laten overdragen aan [naam verweerder]. [naam eiser 3] dient te bewijzen dat [naam verweerder] en [naam eiser 4] hebben afgesproken om over en weer deel te nemen in HizliPara en [naam eiser 3] in de verhouding 80/20, waarbij [naam verweerder] [naam eiser 3] financierde en [naam eiser 4] zijn arbeid, kennis en ervaring in de financiële sector inbracht.
4.22.
Bij de beoordeling van het bewijs zullen (uiteraard) ook de stukken worden betrokken die al in het geding zijn gebracht. Als een reminder voor de getuigenverhoren en de evaluatie van het bewijs merkt de rechtbank daarover nog het volgende op. [eisers] beroepen zich onder meer op concept-stukken die in 2017 zijn opgesteld en die door [naam eiser 4] op 22 oktober 2018 aan [naam verweerder] zijn toegezonden. [naam verweerder] heeft daarop gereageerd met een whatsappbericht waarvan de vertaling van het Turks naar het Nederlands in geschil is. In de door [eisers] overgelegde vertaling luidt het bericht van [naam verweerder] ‘
Laat mij begrijpen wat ik heb gezegd, er is geen probleem met jou te begrijpen’. Op de mondelinge behandeling van zaak II heeft de toen aanwezige tolk Turks verklaard dat het betreffende bericht vrij vertaald kan worden als ‘
daar komen we wel uit’. Mr. Kara heeft die vrije vertaling betwist. Voor zover partijen zich op dit bericht willen beroepen in het verdere procesverloop, dienen zij zich van deze discussie bewust te zijn.
4.23.
De beoordeling van de gestelde schade als gevolg van de beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst wordt aangehouden in afwachting van de uitkomst van de hiervoor bedoelde bewijsvoering.
De vorderingen zoals weergegeven onder 3.3.d, e en f
4.24.
De vordering tot opheffing van de beslagen (zie hiervoor onder 3.3.d) zal in het te wijzen eindvonnis worden toegewezen, in ieder geval voor zover het betreft de beslagen ten laste van [naam eiser 2], [naam eiser 4], [naam eiser 5], [naam eiser 6] en [naam eiser 7]. Dat is het gevolg van de afwijzing van de tegen hen ingestelde vorderingen (vergelijk 4.11). De beslissing over de opheffing van het beslag ten laste van [naam eiser 3] wordt aangehouden.
4.25.
De vordering zoals weergegeven onder 3.3.e zal worden afgewezen omdat [eisers] bij die verklaring voor recht als zodanig geen belang hebben.
4.26.
De vordering van [naam eiser 4] en [naam eiser 5] voor schadevergoeding vanwege de gelegde beslagen (zie hiervoor onder 3.3.f) wordt afgewezen. Er is onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van (extra) advocatenkosten als gevolg van de gelegde beslagen. Voor de gevorderde immateriële schadevergoeding geldt dat een aantasting in de persoon vereist is. Wat [naam eiser 4] en [naam eiser 5] hierover aanvoeren is daarvoor niet toereikend. Er is meer nodig dan gevoelens van onbehagen en stress. De gevorderde wettelijke (handels)rente over de saldi van de bankrekeningen is evenmin toewijsbaar.
Verdere beoordeling in zaak II (conventie en reconventie)
4.27.
De vorderingen over en weer in zaak II lenen zich deels voor een gezamenlijke behandeling.
4.28.
Partijen hebben in zaak II op de mondelinge behandeling een rechtskeuze gemaakt voor de toepasselijkheid van Nederlands recht. In zaak II is geen forumkeuze gemaakt. De bevoegdheid van deze rechtbank ten aanzien van de vordering van [naam eiser 1] op [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] vloeit in deze zaak voort uit artikel 26 van de Brussel I-bis verordening. De bevoegdheid van deze rechtbank ten aanzien van de vordering van [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] op [naam eiser 1] vloeit voort uit artikel 7 lid 2 Rv.
Positie van [naam gedaagde 4] als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie
4.29.
De vorderingen van [naam eiser 1], zoals hiervoor weergegeven onder 3.5., richten zich op [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4]. Deze vorderingen zijn gebaseerd op de stelling dat [naam eiser 1] het bedrag van
€ 350.000,00 als lening heeft verstrekt aan [naam gedaagde 3]. De vorderingen op [naam gedaagde 4] zullen worden afgewezen. De omstandigheid dat [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] in gemeenschap van goederen zijn getrouwd, brengt immers niet met zich dat zij hoofdelijk aansprakelijk is voor verplichtingen die door hem zouden zijn aangegaan.
4.30.
De vorderingen in reconventie zijn door [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] gezamenlijk ingesteld. De vorderingen zien op een vermeende wanprestatie van [naam eiser 1] jegens [naam gedaagde 3] dan wel een schending van een zorgplicht tegen [naam gedaagde 3] en/of [naam gedaagde 4]. Het is in geschil of [naam gedaagde 3] en/of [naam gedaagde 4] deze rechten hebben, maar [naam eiser 1] heeft niet betwist dat deze rechten, indien gegrond, in de huwelijksgoederengemeenschap tussen [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] zouden vallen. Zij zijn daarom beiden vorderingsgerechtigd.
Wat hebben [naam eiser 1] en [naam gedaagde 3] afgesproken over de betaling van € 350.000,00 en over de participatie in de verschillende vennootschappen?
4.31.
[naam eiser 1] stelt enerzijds dat het door hem aan [naam gedaagde 3] betaalde bedrag van € 350.000,00 een lening is van hem aan [naam gedaagde 3] en anderzijds dat hij en [naam gedaagde 3] met elkaar hebben afgesproken dat [naam gedaagde 3] [naam gedaagde 2] voor hem liet oprichten en hij ([naam eiser 1]) alle aandelen in [naam gedaagde 2] zou krijgen. [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] stellen dat [naam eiser 1] en [naam gedaagde 3] hebben afgesproken dat ze over en weer zouden deelnemen in elkaars vennootschappen, in de verhouding 80 ([naam eiser 1]) / 20 ([naam gedaagde 3] / [naam gedaagde 4]). Volgens [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] zouden zij 80% van de aandelen in [naam gedaagde 2] aan [naam eiser 1] leveren en zou [naam eiser 1] 20% van de aandelen in HizliPara overdragen aan [naam gedaagde 3]. [naam gedaagde 3] zou zijn arbeid in brengen en daarom niet hoeven te betalen voor de aandelen in HizliPara, terwijl [naam eiser 1] [naam gedaagde 2] financierde; het bedrag van € 350.000,00 is volgens [naam gedaagde 3] een (deel)betaling op de koopsom van de aandelen in [naam gedaagde 2].
4.32.
De stelling van [naam eiser 1] dat het om een lening ging, sluit aan bij de omschrijving van de overboeking (‘lening aan [naam gedaagde 3]’) en bij het feit dat [gedaagden] in zaak I bij herhaling hebben gesteld dat het inderdaad ging om een geldlening van [naam eiser 1] aan [naam gedaagde 3]. Echter, op de mondelinge behandeling in zaak II heeft [naam eiser 1] verklaard dat het nooit de bedoeling was dat dit geld aan hem ([naam eiser 1]) zou worden terugbetaald. Het geld zou worden geïnvesteerd in [naam gedaagde 2] en [naam eiser 1] zou de aandelen in deze vennootschap krijgen. De rechtbank kan hier alleen uit afleiden dat het bedrag van € 350.000,00 niet als lening is verstrekt maar als investering waar te leveren aandelen [naam gedaagde 2] tegenover zouden staan, zoals [naam gedaagde 3] ook betoogt in zaak II.
4.33.
Met de vaststelling dat het gaat om een betaling voor aandelen in [naam gedaagde 2] is nog niet gezegd wat partijen hebben afgesproken over de aandelen [naam gedaagde 2], laat staan wie er een verwijt van gemaakt kan worden dat die aandelen niet zijn geleverd. In de lezing van [naam eiser 1] zou hij 100% van de aandelen in [naam gedaagde 2] krijgen en heeft [naam gedaagde 3] die zonder goede reden niet geleverd. In de lezing van [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] gaat het om 80% van de aandelen in [naam gedaagde 2] en zijn die niet geleverd omdat [naam eiser 1] weigerde 20% van de aandelen in HizliPara aan [naam gedaagde 3] te leveren, waarna [naam eiser 1] in de visie van [naam gedaagde 3] ten onrechte de samenwerking beëindigde. Omdat [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] in zaak II aan de door hen gestelde afspraak rechtsgevolgen verbinden (in conventie: dat [naam gedaagde 3] zich op opschorting en/of verrekening kan beroepen en in reconventie: dat [naam eiser 1] schadeplichtig is jegens [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4]), zullen zij tot het bewijs van deze gestelde afspraak worden toegelaten.
Hoe moet er afgerekend worden als [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] niet slagen in het bewijs?
4.34.
Als [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] in het bewijs niet slagen, dan zal de vordering van [naam eiser 1] op [naam gedaagde 3] tot terugbetaling van het bedrag van € 350.000,00 worden toegewezen. Immers, [naam gedaagde 3] is uit hoofde van de door hem geaccepteerde ontbinding van de koopovereenkomst voor de aandelen in [naam gedaagde 2] gehouden tot terugbetaling van deze ontvangen (deel)betaling. Behoudens het beroep op opschorting en verrekening lijkt [naam gedaagde 3] dit ook niet te betwisten. Als niet komt vast te staan dat [naam eiser 1] gehouden was om 20% van de aandelen in HizliPara aan [naam gedaagde 3] te leveren, kan [naam gedaagde 3] zich echter niet beroepen op opschorting en/of verrekening en hebben [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] evenmin recht op schadevergoeding. Dat geldt niet alleen voor het betoog van [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] dat [naam eiser 1] wanprestatie heeft gepleegd door de aandelen niet te leveren, maar ook voor hun betoog dat [naam eiser 1] [naam gedaagde 3] ‘aan het lijntje’ heeft gehouden door hem niet te vertellen dat hij geen aandelen in HizliPara zou krijgen, terwijl hij wel tegen een (volgens [naam gedaagde 3] niet marktconform) salaris werkte voor HizliPara. Het komt echter – als [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] niet in het bewijs slagen - voor [naam gedaagde 3]’s rekening en risico dat hij een bepaald salaris heeft geaccepteerd voor zijn werkzaamheden als CEO van HizliPara zonder voldoende duidelijke afspraken over de levering van aandelen over en weer. Het beroep op de door hem gestelde zorgplicht en het beroep op ongerechtvaardigde verrijking slaagt daarom niet. Het beroep van [naam gedaagde 3] op opschorting van betaling aan [naam eiser 1] totdat de aandelen in [naam gedaagde 2] door [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] aan een derde zijn verkocht, slaagt evenmin, reeds omdat [naam gedaagde 3] stelt dat [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] de koopprijs voor die aandelen van € 150.000,00 inmiddels al hebben ontvangen.
Hoe moet er afgerekend worden als [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] wel slagen in het bewijs?
4.35.
Als [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] wel slagen in het bewijs van (kort gezegd) de 80/20 afspraak, dan is [naam eiser 1] schadeplichtig. Hij is dan immers tekortgekomen in de nakoming van de gemaakte afspraken. De schade dient in dat geval op de volgende manier te worden begroot.
4.35.1.
De schade van [naam gedaagde 3] bestaat uit het verschil tussen de daadwerkelijke situatie waarin [naam gedaagde 3] verkeert na de opzegging door [naam eiser 1] van de samenwerking en de hypothetische situatie waarin hij verkeerd zou hebben zonder die opzegging.
4.35.2.
Concreet moet de volgende vergelijking gemaakt worden:
Daadwerkelijke situatie na opzegging door [naam eiser 1]
Hypothetische situatie van nakoming gemaakte afspraken
Verschil t.a.v. aandelen HizliPara
[naam gedaagde 3] houdt geen aandelen in HizliPara
[naam gedaagde 3] had 20% van de aandelen in HizliPara gehad
Verschil t.a.v. aandelen [naam gedaagde 2]
[naam gedaagde 3] houdt nog steeds (via (de huwelijksgoederengemeenschap met) [naam gedaagde 4]) 100% van de aandelen in [naam gedaagde 2].
[naam gedaagde 3] had (via [naam gedaagde 4]) 20% van de aandelen in [naam gedaagde 2] gehouden
Verschil voor [naam gedaagde 3] t.a.v. € 350.000,00
[naam gedaagde 3] wordt aangesproken tot terugbetaling van de deelbetaling van € 350.000,00 die hij heeft ontvangen voor aandelen [naam gedaagde 2].
[naam gedaagde 3] zou niet zijn aangesproken tot terugbetaling van het bedrag van € 350.000,00
4.35.3.
De eindafrekening tussen [naam eiser 1] en [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] komt er – als [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] slagen in het bewijs – daarom op neer dat [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] recht hebben op de waarde van 20% van de aandelen HizliPara minus de waarde van 80% van de aandelen in [naam gedaagde 2]. [naam eiser 1] verliest in dit scenario zijn recht op terugbetaling van het bedrag van € 350.000,00, omdat – als [naam eiser 1] niet had opgezegd – bij een juiste uitvoering van de afspraken [naam gedaagde 3] dit niet had hoeven terug te betalen.
4.35.4.
De rechtbank houdt alle beslissingen over de schade aan.
De vorderingen zoals weergegeven onder 3.7 onder (iv), (v) en (vi)
4.36.
De vordering zoals weergegeven onder 3.7.(iv) zal in het te wijzen eindvonnis worden toegewezen, voor zover het ziet op beslagen ten laste van [naam gedaagde 4], [naam gedaagde 6] en [naam gedaagde 5]. De beslagen ten laste van [naam gedaagde 4] moeten worden opgeheven omdat de vordering op haar wordt afgewezen. De beslagen ten laste van [naam gedaagde 6] en [naam gedaagde 5] moeten worden opgeheven omdat op hen in zaak II geen vorderingen zijn ingesteld. De beslissing over de beslagen ten laste van [naam gedaagde 3] wordt aangehouden.
4.37.
Voor de vorderingen zoals weergegeven onder 3.7 (v) en (vi) zijn de overwegingen 4.25 en 4.26 (voor zover het de immateriële schadevergoeding betreft) van overeenkomstige toepassing.
Overige
4.38.
[naam eiser 1] betoogt in punt 16 van zijn conclusie van antwoord in reconventie dat [naam gedaagde 3] zich in Turkije tot HizliPara moet wenden als hij ([naam gedaagde 3]) meent een vordering op HizliPara te hebben omdat hij te weinig is betaald. [naam eiser 1] betoogt verder dat [naam gedaagde 3] geen loonvordering op HizliPara kan verrekenen met de vordering van [naam eiser 1] tot terugbetaling van het bedrag van € 350.000,00. Dit betoog miskent dat [naam gedaagde 3] geen aanspraak maakt op niet of te weinig betaald loon en ook geen loonvordering pretendeert te hebben. [naam gedaagde 3] maakt (terecht of niet) aanspraak op schadevergoeding op de grond dat [naam eiser 1] en hij afspraken hebben gemaakt over een wederzijdse samenwerking en [naam eiser 1] die niet is nagekomen. [naam eiser 1] betoogt verder in punt 24 van zijn conclusie van antwoord in reconventie dat het niet mogelijk is om vorderingen tussen HizliPara en [naam gedaagde 2] te verrekenen met vorderingen tussen [naam eiser 1] en [naam gedaagde 3]. Dit betoog berust op een onjuiste lezing van de stellingen van [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4].

5..Het verdere procesverloop

5.1.
Partijen dienen de rechtbank te laten weten hoe zij het bewijs willen leveren. Daartoe dienen zij, ieder voor zich, te laten weten welke getuigen gehoord moeten worden. Dat betreft zowel de getuigen die zij willen laten horen in enquête als (voor zover mogelijk) in contra-enquête, zodat op voorhand alle verhoren ingepland kunnen worden.
5.2.
Indien de rechtbank in het volgende vonnis komt tot de vaststelling dat HizliPara en/of [naam eiser 1] aansprakelijk zijn voor door [naam gedaagde 2], [naam gedaagde 3] en/of [naam gedaagde 4] geleden schade, zal de rechtbank, zo nodig, nadere instructies aan partijen geven over het verdere procesverloop ten aanzien van die schade.

6..De beslissing

De rechtbank
in zaak I
a. draagt HizliPara op te bewijzen dat [naam gedaagde 2] in juni 2020 heeft ingestemd met de beëindiging van de tussen HizliPara en [naam gedaagde 2] bestaande duurovereenkomst met ingang van 24 juni 2020;
draagt HizliPara op te bewijzen dat [naam eiser 1] en [naam gedaagde 3] hebben afgesproken dat [naam gedaagde 3] [naam gedaagde 2] voor [naam eiser 1] heeft opgezet en dat [naam gedaagde 3] de aandelen in [naam gedaagde 2] zou laten overdragen aan [naam eiser 1];
draagt [naam gedaagde 2] op te bewijzen dat [naam eiser 1] en [naam gedaagde 3] (al dan niet mede namens [naam gedaagde 4]) op 22 en 25 mei 2017 hebben afgesproken om over en weer deel te nemen in HizliPara en [naam gedaagde 2] in de verhouding 80/20, waarbij [naam eiser 1] [naam gedaagde 2] financierde en [naam gedaagde 3] zijn arbeid, kennis en ervaring in de financiële sector inbracht;
in zaak II
draagt [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 4] op te bewijzen dat [naam eiser 1] en [naam gedaagde 3] (al dan niet mede namens [naam gedaagde 4]) op 22 en 25 mei 2017 hebben afgesproken om over en weer deel te nemen in HizliPara en [naam gedaagde 2] in de verhouding 80/20, waarbij [naam eiser 1] [naam gedaagde 2] financierde en [naam gedaagde 3] zijn arbeid, kennis en ervaring in de financiële sector inbracht;
in beide zaken
bepaalt dat indien een partij voornoemd bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. N. Doorduijn;
bepaalt dat partijen, ieder voor zich,
binnen twee weken na vonnisdatumaan de rechtbank
per e-mail (handelsrol.civiel.rb.rotterdam@rechtspraak.nl)opgave moeten doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen;
bepaalt dat bescheiden die op de zaak betrekking hebben en die nog niet in de procedure zijn overgelegd door de partij die deze ter gelegenheid van eventuele getuigenverhoren ter sprake wil brengen uiterlijk twee weken vóór de zitting aan de rechter en aan de relevante wederpartij(en) dienen te worden toegezonden;
houdt alle overige beslissingen aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2022.
1876/533

Voetnoten

1.Dit is op de mondelinge behandeling in zaak I verklaard door beide partijen.
2.Op de mondelinge behandeling in zaak I heeft [naam gedaagde 2] dit saldo alsnog erkend.
3.Bij de omschrijving van de lening staat dat het een geldlening is die is verstrekt door [naam eiser 1]. HizliPara stelt echter dat de lening door haar is verstrekt (zie haar conclusie van antwoord in reconventie in zaak I) en dat is door [gedaagden] niet betwist.
4.Voor de leesbaarheid van dit vonnis zal in de overweging 4.15 tot en met 4.23 niet steeds het voorbehoud herhaald worden dat die overwegingen alleen relevant zijn indien HizliPara niet kan aantonen dat [naam gedaagde 3] in mei/juni 2020 heeft ingestemd met de beëindiging van de samenwerking. Dat voorbehoud dient wel ingelezen te worden.
5.Vergelijk onder meer Hoge Raad 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:BZ4163.
6.Voor zover aan de opzegging ook ten grondslag zou liggen dat [naam gedaagde 3] HizliPara heeft opgelicht en [naam gedaagde 3] ‘er alles aan doet om HizliPara financieel te benadelen’ (en hiermee iets anders wordt bedoeld dan de hiervoor weergegeven verwijten aan het adres van [naam gedaagde 3]) is dit verwijt onvoldoende onderbouwd.