ECLI:NL:RBROT:2022:2516

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
C/10/621689 / HA ZA 21-601
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgemeenschap na echtscheiding met geschil over niet-verdeelde zaken

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 30 maart 2022, betreft het een geschil tussen een man en een vrouw die na hun echtscheiding nog niet alle zaken uit hun huwelijksgemeenschap hebben verdeeld. De man heeft in conventie vorderingen ingesteld met betrekking tot de verdeling van onder andere goud, een lening bij hun zoon, en de uitkering van een polis. De vrouw heeft in reconventie vorderingen ingesteld met betrekking tot de toedeling van een polis en de verdeling van een tuinhuis en aandelen in een besloten vennootschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat de echtscheiding op 27 juni 2016 is uitgesproken en dat het echtscheidingsconvenant op 9 november 2016 is ingeschreven. De rechtbank heeft de vorderingen van de man en de vrouw beoordeeld en heeft geoordeeld dat de man geen regresrecht heeft op de vrouw voor de schuld aan hun zoon, en dat de vrouw recht heeft op de in beslag genomen sieraden. De rechtbank heeft de vorderingen van de man met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap afgewezen, terwijl de vrouw in haar vorderingen deels in het gelijk is gesteld. De zaak is verwezen naar de rolzitting voor verdere behandeling van de resterende geschilpunten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/621689 / HA ZA 21-601
Vonnis van 30 maart 2022
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. B. Özates te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. P.J. de Bruin te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 en 2,
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, met producties 1 t/m 25,
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte eiswijziging in conventie, met producties 3 t/m 17,
  • de oproepingsbrief van deze rechtbank van 27 augustus 2021,
  • de akte/ brief van 17 november 2021 namens de vrouw, houdende de producties 26 t/m 31,
  • de akte/ brief van 1 december 2021 namens de man, houdende de producties 18 en 19.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 december 2021.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn ex-echtgenoten. Partijen zijn met elkaar gehuwd op 1 augustus 1985 te Hatay, Turkije. In [jaartal 1], [jaartal 2] en [jaartal 3] zijn hun drie kinderen geboren. De man heeft op 22 april 2016 een verzoek tot echtscheiding ingediend, met daarbij gevoegd een door partijen ondertekend (door de man op 16 maart 2016, door de vrouw op 7 april 2016) echtscheidingsconvenant. De vrouw heeft zich gerefereerd. Bij beschikking van 27 juni 2016 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het echtscheidingsconvenant maakt deel uit van de echtscheidingsbeschikking. De echtscheidingsbeschikking is op 9 november 2016 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Het echtscheidingsconvenant bevat – voor zover van belang – de navolgende bepalingen.
Artikel 3 Peildatum
3.1
Partijen nemen als peildatum voor de samenstelling en de waardering van de gemeenschap de datum van indiening van het echtscheidingsverzoekschrift bij de rechtbank.
3.2
De waardestijgingen en/of -dalingen komen vanaf de in dit artikel genoemde peildatum volledig ten goede aan/ten laste van degene aan wie de vermogensbestanddelen worden toegedeeld ingevolge het in dit convenant bepaalde.
3.3
Al hetgeen door erfenis, legaat schenking of anderszins vanaf deze peildatum verkregen mocht worden op persoonlijke titel, wordt zonder nadere verrekening toegedeeld aan die partij die begunstigde van het te ontvangen actief is.
Artikel 4 De echtelijke woning
4.1
Tot de huwelijkse gemeenschap van partijen behoort de echtelijke woning, de onroerende zaak staande en gelegen aan de [adres] (…). Op deze woning rust een hypotheek bij Nationale Nederlanden en aan de hypotheek is eveneens een kapitaalverzekeringspolis gekoppeld bij Nationale Nederlanden met polisnummer: [polisnummer 1].
4.2
De echtelijke woning (…) zal worden verkocht. Partijen zullen vanaf 1 augustus 2019 de opdracht geven aan de makelaar om de woning in verkoop aan te bieden en alle medewerking verlenen voor spoedige verkoop van de woning. De 75% van de netto overwaarde gaat naar de vrouw en 25% van de netto overwaarde gaat naar de man.
4.4
De kosten voortvloeiende uit en verband houdende met de verkoop van de echtelijke woning worden door partijen bij helfte gedeeld.
4.5
Alle vaste lasten en onderhoudskosten van de echtelijke woning, waaronder de aanslagen in de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekeringspremie en andere verzekeringspremies, de hypotheekrente- en aflossing en levensverzekeringspremies vervallende na datum peildatum komen volledig voor rekening van de vrouw aan wie het exclusieve gebruiksrecht van de woning wordt toegekend, zulks zonder nadere verrekening.
Artikel 5 Verdeling van de overige vermogensbestanddelen
5.1
Partijen hebben inmiddels de hen gezamenlijk toebehorende (inboedel)goederen in overleg en naar tevredenheid verdeeld. Ieder der partijen blijft eigenaar van de kleding, de lijfsgoederen en de lijfsieraden en de overige persoonlijke bezittingen die in zijn/haar gebruik zijn of tot zijn of haar gebruik bestemd zijn.
5.2
Partijen komen overeen dat ieder de op zijn c.q. haar naam gestelde bankrekeningen inclusief het saldo krijgt toebedeeld, zonder verrekening over en weer. Partijen werken er over en weer op eerste verzoek aan mee dat de tenaamstelling van alle bankrekeningen wordt gewijzigd aldus, dat de rekeningen uitsluitend op naam komen te staan van degene aan wie de betreffende rekening is toegedeeld, terwijl alle machtigingen worden ingetrokken.
5.3
De eenmanszaak [naam eenmanszaak 1] blijft eigendom van de man. De zakelijke schulden van de man, en eveneens overige persoonlijke schulden komen uitdrukkelijk voor zijn rekening en risico.
5.4
De eenmanszaak [naam eenmanszaak 2] blijft eigendom van de vrouw. De zakelijke schulden van de vrouw, komen uitdrukkelijk voor haar rekening en risico.
5.5
De rechten uit de polis kapitaalverzekering, afgesloten met Nationale Nederlanden onder nummer [polisnummer 1] worden bij helfte verdeeld.
5.6
De levensverzekeringspolis bij Ergo Insurance Brussel met polisnummer: [polisnummer 2] wordt zonder verrekening aan de vrouw toebedeeld.
5.7
De borgsomverklaring ad € 30.000 die door partijen moet worden voldaan indien de voorwaarden daartoe zullen optreden, ten behoeve van een zaak van de man, zal worden betaald door de man.
5.8
Partijen verklaren dat behoudens de in dit artikel vermelde vermogensbestanddelen aan hen geen overige tot de gemeenschap behorende vermogensbestanddelen bekend zijn.
5.9
Partijen verklaren voorts uitdrukkelijk tijdens het huwelijk geen schulden te zijn aangegaan of veroorzaakt te hebben die niet aan de andere partij zijn bekend gemaakt en in dit convenant aan de orde gesteld. Voor geval desondanks een schuld bekend zal worden zal deze voor rekening blijven van die partij op wiens/wie naam de schuld staat.
(…)
Artikel 8 Vrijwaring en kwijting
8.1
Partijen verklaren hierbij de tussen hen bestaande huwelijksgemeenschap met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hebben verdeeld en zij verklaren tevens, behoudens met de rechten en verplichtingen genoemd in dit convenant, niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen.
8.2
Alle eventuele risico’s met betrekking tot de waardering van aan de ene dan wel de andere partij toegedeelde goederen, komen voor rekening van de partij aan wie de betreffende goederen zijn toegedeeld. Ieder der partijen heeft de verdeling, zoals voortvloeiend uit dit convenant te zijnen bate of schade aanvaard. Ieder der partijen vrijwaart de ander voor eventuele aanspraken, gebaseerd op de waardering van de aan ieder van hen toegescheiden roerende en onroerende zaken.
8.3
De man vrijwaart de vrouw en de vrouw vrijwaart de man voor aanspraken ter zake van schulden die hij, respectievelijk zij, krachtens dit convenant voor zijn, respectievelijk haar rekening neemt.
(…)
2.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is het navolgende vastgesteld.
  • De man is in december 2013 uit de gezamenlijke woning gegaan en de vrouw is daar met het jongste kind, [naam 1], blijven wonen.
  • In november 2015 heeft de man bij brief van zijn advocaat aan de vrouw te kennen gegeven te willen scheiden.
De vrouw is begin 2016 haar rijbewijs kwijtgeraakt vanwege alcoholmisbruik en is toen opgenomen geweest van eind juli tot september 2016. Daarna is zij weer doorgegaan met het geven van rijlessen. Medio 2017 is zij teruggevallen in alcoholgebruik. In 2018 is ze ernstig ziek geweest en heeft ze tweeëneenhalve week in het ziekenhuis gelegen, terwijl, toen ze weer thuis kwam, zij zorg nodig had, maar de jongste dochter met wie ze in dat huis woonde naar het buitenland zou vertrekken. De kinderen hebben toen erop aangedrongen dat de man weer in de gezamenlijke woning zou gaan wonen. Feitelijk heeft de man van augustus 2018 tot augustus 2019 weer in de gemeenschappelijke woning verbleven.

3..Het geschil

in conventie en in reconventie

3.1.
De man vordert in conventie
na eiswijzigingom bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. Voor recht te verklaren dat het goud waarop thans beslag is gelegd in de gemeenschap valt en bij helfte dient te worden verdeeld tegen een waarde van
€ 21.079,=; en voorts
II. Te bepalen dat het goud aan de vrouw wordt toegedeeld onder verrekening van de helft van de waarde en veroordeling van de vrouw aan de man het bedrag van € 10.539,50 te betalen;
III. Voor recht te verklaren dat de schuld aan [naam 2] door partijen bij helfte dient te worden verdeeld; en voorts
IV. De vrouw te veroordelen uit hoofde van de reeds afgeloste schuld aan de man het bedrag van € 6.500,= te betalen te vermeerderen met de wettelijke rente,
V. vanaf de datum van verschuldigdheid, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen datum, in ieder geval vanaf de datum der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
VI. De vrouw te veroordelen om binnen 14 dagen na de dagtekening van het ten deze te wijzen vonnis aan de man het bedrag van € 1.500,= terug te betalen vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf de datum van verschuldigdheid, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen datum, in ieder geval vanaf de datum der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
VII. Voor recht te verklaren dat de vrouw opzettelijk de polis met kenmerk [kenmerk] bij Nationale Nederlanden buiten de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap heeft gehouden en haar aandeel in de polis heeft verbeurd;
VIII. Voor recht te verklaren dat de onder VI genoemde polis derhalve zonder enige verrekening aan de man toekomt;
IX. De vrouw te veroordelen om binnen zeven dagen na de dagtekening het ten dezen te wijzen vonnis alle medewerking te verlenen aan de levering van haar deel aan de man onder verbeurte van een dwangsom van € 100,= voor iedere dag of een gedeelte van een dag dat de vrouw in gebreke blijft om te voldoen aan deze veroordeling met een maximum van € 10.000,= althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
Subsidiair, voor zover de rechtbank voorbij gaat aan de bovenstaande verzoeken onder VI, VII en VIII
(N.B. De rechtbank begrijpt dat hetgeen subsidiair wordt gevorderd, betrekking heeft op de vorderingen achter VII, VIII, en IX):
X. Voor recht te verklaren dat de polis met kenmerk [kenmerk] bij Nationale Nederlanden bij helfte tussen partijen wordt verdeeld;
XI. Voor recht te verklaren dat de gezamenlijke polis wordt gesplitst na verrekening van de veroordelingen onder I t/m V;
XII. De vrouw te veroordelen om binnen zeven dagen na de dagtekening het ten deze te wijzen vonnis alle medewerking te verlenen aan de splitsing van de polis onder verbeurte van een dwangsom van € 100,= voor iedere dag of een gedeelte van een dag dat de vrouw in gebreke blijft om te voldoen aan deze veroordeling met een maximum van € 10.000,= althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag.
Primair en subsidiair:
XIII. De vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure, waarin begrepen het salaris van gemachtigde en nakosten.
3.2.
De vrouw voert verweer en verzoekt de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van de man af te wijzen althans de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen.
In reconventievordert de vrouw bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Primair: 1. Op grond van een (nadere) verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap voor recht te verklaren dat de polis van Nationale Nederlanden onder polisnummer [kenmerk] zonder enige verrekening aan de vrouw wordt toebedeeld.
2. Op grond van artikel 3:186 BW, de man te bevelen c.q. te gebieden alle medewerking te verlenen aan de levering van zijn deel in deze verzekering.
3. Op grond van artikel 3:187 BW, de man te bevelen c.q. te gebieden alle papieren en bewijzen van eigendom aan de vrouw over te geven.
4. Op grond van een nadere verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap de man te veroordelen de helft van de waarde van het tuinhuis ad € 3.750,00 zonder enige verrekening aan de vrouw te voldoen.
5. Voor recht te verklaren dat de man de verdeling van de aandelen in het kapitaal van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam bedrijf 1] opzettelijk buiten de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap heeft gehouden;
6. Op grond van artikel 3:194 lid 3 zijn aandeel in de waarde van de aandelen in het kapitaal van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam bedrijf 1] verbeurd te verklaren en de man te veroordelen om aan de vrouw een bedrag van € 63.860,00 te betalen.
7. De man (voorheen handelende onder de naam [naam bedrijf 2]) te veroordelen om aan de vrouw (voorheen handelende onder de naam [naam eenmanszaak 2]) een bedrag van € 8.000,00 te voldoen.
8. Voor recht te verklaren op grond van artikel 5.1 van het convenant en/of op basis van de verknochtheid aan haar persoon, dat de lijfsieraden het eigendom zijn van de vrouw, buiten de verdeling blijven en aan haar worden toebedeeld.
9. De man te veroordelen en de gerechtelijk bewaarder [naam 2] te bevelen de in beslag genomen lijfsieraden, onder toezicht en opneming van een gerechtelijk deurwaarder ten kantore van haar raadsman te bezorgen c.q. in te leveren op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of een gedeelte van een dag tot een maximum van € 40.000,00 ingeval de man, binnen 14 dagen na betekening van het door de rechtbank ten deze te wijzen vonnis, weigert aan het vonnis te voldoen.
10. Op grond van een nadere verdeling van de gemeenschap ten aanzien van de echtelijke woning, de man te veroordelen om aan de vrouw een bedrag ad
€ 27.395,08 te betalen.
Subsidiair:
11. Op grond van artikel 3:178 BW jo. 3:185 lid 1 BW voor recht te verklaren dat de polis van Nationale Nederlanden onder polisnummer [kenmerk] zonder enige verrekening aan de vrouw wordt toebedeeld.
12. Op grond van artikel 3:186 BW, de man te bevelen c.q. te gebieden alle medewerking te verlenen aan de levering van zijn deel in deze verzekering.
13. Op grond van artikel 3:187 BW, de man te bevelen c.q. te gebieden alle papieren en bewijzen van eigendom aan de vrouw over te geven.
14. Op grond van artikel 3:185 lid 1 BW, de man te veroordelen om aan de vrouw de helft van de waarde van het tuinhuis ad € 3.750,00 zonder enige verrekening aan de vrouw te voldoen.
15. Voor recht te verklaren dat de man de verdeling van de aandelen in het kapitaal van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam bedrijf 1] opzettelijk buiten de verdeling van de huwelijksgoederen gemeenschap heeft gehouden
16. Op grond van artikel 3:178 BW jo. 3:185 lid I BW, de waarde van de aandelen in het kapitaal in [naam bedrijf 1] vast te stellen op een bedrag ad € 63.860,00 c.q. voor recht te verklaren dat de waarde van voornoemde aandelen € 63.860,00 bedraagt en de man te veroordelen om aan de vrouw een bedrag ad € 31.930,00 te betalen.
17. Voor recht te verklaren dat het goud als door de man in de onderhavige dagvaarding bedoeld de lijfsieraden van de vrouw betreft en geacht wordt haar eigendom te zijn.
18. De man te veroordelen en de gerechtelijk bewaarder [naam 2] te bevelen de lijfsieraden, onder toezicht en opneming van een gerechtelijk deurwaarder, ten kantore van haar raadsman te bezorgen c.q. in te leveren, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of een gedeelte van een dag tot een maximum van € 40.000,00 ingeval de man, binnen 14 dagen na betekening van het door e rechtbank ten deze te wijzen vonnis, weigert aan het vonnis te voldoen.
19. Voor recht te verklaren dat de schade ad € 27.395,08 van de vrouw het gevolg is van een stoornis in het handelen van de notaris ten aanzien van de verdeling van de echtelijke woning en de man te veroordelen de schade die de vrouw lijdt door het onrechtmatig voordeel dat hij terzake geniet, te vergoeden en daartoe de man op grond van artikel 3:188 lid 1 BW, te veroordelen aan de vrouw een bedrag ad € 27.395,08 te voldoen.
Meer subsidiair:
20. De man te bevelen op grond van artikel 843a Rv. openheid van zaken te geven omtrent de aankoopprijs, de aankoopdatum, verkoopprijs en de datum van verkoop van het tuinhuis.
21. Op grond van de door de man op grond van het hiervoor onder 20 gestelde, middels verklaring voor recht, de waarde van het tuinhuis vast te stellen en de man te veroordelen de helft van de vastgestelde waarde op grond van artikel 3:178 BW jo. 3:185 lid 1 BW aan de vrouw zonder enige verrekening te voldoen.
22. De man te bevelen op grond van artikel 843a Rv openheid van zaken te geven omtrent het vermogen van de vennootschap middels overlegging van de jaarrekeningen 2015 en 2016 en de over voornoemde jaren onderliggende administratie, waaronder alle Grootboekkaarten, aangiften omzetbelasting en kas- en bankboeken. Voorts te bevelen de man de bewijzen ter zake de volstorting en de notariële akte houdende koop en levering door [naam bedrijf 1] van zeshonderd aandelen in het kapitaal van H.M.S. onroerende goed B.V. in het geding te brengen.
23. Op grond van de door de man op grond van het hiervoor onder 22 gestelde, middels verklaring voor recht, de waarde van de aandelen in het kapitaal van [naam bedrijf 1] vast te stellen en de man te veroordelen de helft van de vastgestelde waarde op grond van artikel 3:178 BW jo. 3:185 lid 1 BW aan de vrouw zonder enige verrekening te voldoen.
24. Op grond van artikel 3:185 lid 1j o. artikel 843a Rv. de man te bevelen de afschriften van de rekening onder nummer [nummer] ten name van de man, vanaf 22 april 2014 tot en met 22 april 2016 (de peildatum) in het geding te brengen
25. Op grond van de door de man op grond van het hiervoor onder 24 gestelde, middels verklaring voor recht, de waarde c.q. het saldo van deze rekening vast te stellen en de man te veroordelen de helft van de vastgestelde waarde op grond van artikel 3:178 BW jo. 3:185 lid 1 BW aan De vrouw zonder enige verrekening te voldoen.
In conventie en in reconventie vordert de vrouw:26. De man te veroordelen in de kosten van deze procedure, waarin begrepen het salaris van haar advocaat en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie
Schuld aan [naam 2]
(Vordering III, IV, V in conventie van de man)
4.1.
De man vordert een verklaring voor recht dat de schuld aan de zoon van partijen, [naam 2], door partijen bij helfte dient te worden verdeeld, en vordert voorts de vrouw te veroordelen uit hoofde van de reeds afgeloste schuld, aan de man het bedrag van
€ 6.500,= te betalen te vermeerderen met de wettelijke rente (vanaf de datum van verschuldigdheid, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen datum, in ieder geval vanaf de datum der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening).
4.2.
Ter onderbouwing heeft de man gesteld dat partijen op de peildatum (22 april 2016) een gezamenlijke schuld aan [naam 2] hadden van € 10.000,=, dat [naam 2] zelf een lening was aangegaan om dit bedrag te kunnen uitlenen aan partijen, dat het bedrag partijen contant ter hand is gesteld, dat uiteindelijk de man dit bedrag met rente (vanwege door [naam 2] aan de bank betaalde rente) aan [naam 2] heeft terugbetaald, in totaal € 13.000,=, zodat de man voor de helft daarvan regres heeft op de vrouw.
4.3.
De vrouw betwist het bestaan van de schuld. Zij wijst erop dat de man heeft nagelaten te vermelden wanneer de schuld zou zijn ontstaan en waarvoor, en wanneer deze zou zijn afgelost, terwijl evenmin verzoeken tot terugbetaling of aanmaningen in het geding zijn gebracht.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Ter zitting heeft de man toegelicht dat hij in 2013 een bakkerij was begonnen en daarvoor geld nodig had, en dat hij dat had geleend bij zijn zoon, die daartoe een kredietovereenkomst bij een bank was aangegaan. De zoon had het geld aan de man contant overhandigd.
In het convenant is onder 5.3 opgenomen:
“De eenmanszaak [naam eenmanszaak 1] blijft eigendom van de man. De zakelijke schulden van de man, en eveneens overige persoonlijke schulden komen uitdrukkelijk voor zijn rekening en risico.”
Gelet op deze bepaling had het op de weg van de man gelegen uit te leggen waarom de schuld uit hoofde van
zijngeldlening bij [naam 2] ten behoeve van zijn bakkerij
geenzakelijke schuld van hem aan [naam 2] zou zijn. Hij heeft dat nagelaten. Daarom houdt de rechtbank het ervoor dat de schuld aan [naam 2] – die kennelijk inmiddels door de man is afbetaald – wèl een zakelijke schuld van de man is, die in de gemeenschap viel, maar waaromtrent partijen in het convenant de afspraak hebben gemaakt dat deze schuld voor rekening van de man is. De man komt daarom geen regresrecht op de vrouw toe. De vordering van de man zal worden afgewezen.
€ 1.500,=?
(Vordering VI in conventie van de man)
4.5.
De man vordert de vrouw te veroordelen om binnen 14 dagen na de dagtekening van het ten deze te wijzen vonnis aan de man het bedrag van € 1.500,= terug te betalen vermeerderd met wettelijke rente.
4.6.
De vordering van de man (aanvankelijk € 10.000,= maar bij akte verminderd naar
€ 1.500,=) heeft volgens hem betrekking op de tijd waarin de vrouw behandelingen onderging en als zzp-er geen inkomsten meer had, en op het jaar dat hij weer in de gezamenlijke woning verbleef met de vrouw (augustus 2018 tot augustus 2019). Volgens de man heeft hij toen vele betalingen verricht door contant geld (waarover hij beschikte vanwege zijn bakkerij) via de rekening van een van de kinderen in te zetten om financiële verplichtingen (die de vrouw had) na te komen en door contant geld direct aan de kosten van de huishouding te besteden. De vrouw heeft, volgens de man, hem toegezegd dit te compenseren.
Volgens de vrouw echter heeft zij de man in huis genomen zonder dat hij iets hoefde mee te betalen en heeft meebetaald.
Zijn verminderde vordering heeft de man onderbouwd met drie afschriften van overschrijvingen, productie 14, van zijn bankrekening naar die van de vrouw, te weten van 5 november 2016, 5 juni 2017, en 7 november 2018. De vrouw betwist dat het hier om aan haar verstrekte leningen gaat. Van de overschrijving van 5 december 2016 ad € 800,- voert zij aan dat er niet voor niets bij de omschrijving staat: terugstorten. Per abuis was € 800,- overgemaakt naar de man en zij had de man gevraagd om dat naar haar terug te storten, aan welk verzoek hij heeft voldaan. De man heeft ter zitting niet kunnen verklaren waarom het toch om een lening aan de vrouw zou gaan, terwijl de omschrijving terugstorten vermeldt. De man heeft daarom wat dit bedrag betreft zijn vordering onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. De vrouw heeft ter zitting meegedeeld zich niet meer te kunnen herinneren waarom de man op 5 juni 2017 € 400,- naar haar heeft overgemaakt en in november 2018
€ 300,-. Het zou in beginsel aan de man zijn te bewijzen dat deze bedragen zijn overgemaakt ten titel van geldlening aan de vrouw. Echter de man heeft daartoe onvoldoende gesteld. Dat de bedragen zijn verstrekt ten titel van geldlening blijkt niet uit de omschrijving bij de overboeking en de man heeft ook niet toegelicht waarom hij juist toen de betreffende bedragen heeft overgeboekt. De man heeft ook geen gespecificeerd en ter zake doend bewijsaanbod gedaan. Hij beroept zich – ten aanzien van zijn stelling dat sprake is van geldleningen – op een zeer weinig specifieke mededeling van de vrouw, te weten, “de betalingen te zullen compenseren”. Als de man erin zou slagen te bewijzen dat de vrouw dat heeft gezegd, is dat nog niet voldoende om te kunnen concluderen dat (juist) de betreffende bedragen zijn verstrekt ten titel van geldlening. De vordering van de man zal worden afgewezen.
in conventie en in reconventie
De polis bij Nationale Nederlanden met polisnummer [kenmerk]
(Vordering VII, VIII, IX in conventie van de man, alsmede zijn subsidiaire vorderingen X, XI, XII; Vordering 1, 2 en 3 in reconventie van de vrouw, alsmede haar subsidiaire vorderingen 11, 12 en 13)
4.7.
Tussen partijen staat vast dat deze polis in de gemeenschap valt maar destijds niet in de verdeling is betrokken. Beide partijen vorderen toedeling van de polis aan hem/ haar zonder nadere verrekening.
De man onderbouwt zijn vordering tot toedeling aan hem zonder nadere verrekening ten eerste met de stelling dat de vrouw het bestaan van de polis kennelijk
opzettelijkheeft verzwegen ten tijde van het opstellen van het convenant, nu de vrouw steeds de premiebetalingen verrichtte en dus op de hoogte was van het bestaan van de polis. Die omstandigheid kan echter niet zonder meer leiden tot de conclusie dat de vrouw het bestaan van de polis opzettelijk heeft verzwegen. De man heeft dan ook zijn stelling dat de vrouw het bestaan van de polis opzettelijk heeft verzwegen, onvoldoende onderbouwd.
Voorts onderbouwt de man zijn vordering tot toedeling aan hem zonder verrekening van de waarde met de stelling dat partijen dit in 2018 zijn overeengekomen, omdat hij zoveel kosten voor de vrouw in die periode zou hebben voldaan (met contant geld). Deze stelling is door de vrouw uitdrukkelijk betwist, waarbij de vrouw aanvoert dat zij de man van augustus 2018 tot augustus 2019 juist in huis heeft genomen terwijl zij in die periode alle kosten van de huishouding voldeed, zodat er geen sprake van was dat de man van alles voor de vrouw betaalde. De vrouw betwist aldus ook de door de man gestelde reden waarom partijen de beweerde afspraak zouden hebben gemaakt. De man heeft hierop geen uitdrukkelijk en gespecificeerd bewijsaanbod gedaan omtrent de beweerde afspraak en zal daarom niet tot bewijs van de beweerde overeenkomst worden toegelaten.
4.8.
De vrouw onderbouwt haar vordering tot toedeling van de polis aan haar zonder nadere verrekening met de stelling, dat zij vanaf 25 november 2014 tot en met 31 december 2019 de premiebetalingen via haar privérekening heeft verricht, dat de man getracht heeft zich de polis toe te eigenen door de tenaamstelling te wijzigen en de premiebetalingen vanaf 1 januari 2020 aan zich te trekken, terwijl de man voorts gedurende het huwelijk tonnen gemeenschappelijk vermogen vergokt heeft in het casino.
Volgens de man zijn partijen juist overeengekomen dat hij de premiebetalingen zou overnemen, omdat de vrouw wilde dat de polis aan hem zou worden toegedeeld, en heeft niet alleen hij geld vergokt maar ook de vrouw.
Ook de vrouw heeft onvoldoende onderbouwd waarom de polis zonder verrekening van de waarde aan haar zou moeten worden toegedeeld. Het vergokken van gemeenschappelijk vermogen is daarvoor geen reden omdat partijen elkaar algehele en finale kwijting hebben verleend in het convenant. Door wie de meeste premiebetalingen zijn verricht zal worden betrokken bij de beslissing aan wie de polis moet worden toegedeeld en bij de bepaling van de overbedelingsvergoeding aan de ander.
4.9.
De conclusie is dat de polis aan een van beide partijen dient te worden toegedeeld tegen de waarde die de polis had per 22 april 2016 (waardepeildatum) en dat verrekening moet plaatsvinden aldus dat de helft van die waarde aan de ander moet worden vergoed door degene die de polis op zijn naam mag zetten, alsmede dat diegene de premiebetalingen moet vergoeden die sedert de peildatum zijn betaald door die ander. De polis zal aan de vrouw worden toegedeeld. De man zal worden gelast op het eerste verzoek daartoe van de vouw mee te werken aan de wijziging van de tenaamstelling van de polis op naam van de vrouw. De vrouw zal worden gelast om de helft van de waarde van de polis per 22 april 2016 te vergoeden, alsmede aan de man te vergoeden alle bedragen die de man heeft betaald aan premie in de periode vanaf de peildatum (22 april 2016) totdat de wijziging van de tenaamstelling van de polis op naam van de vrouw heeft plaatsgevonden. Nu de zaak in verband met het hierna onder 4.14 overwogene naar de rol zal worden verwezen voor het nemen van een akte door de man, waarna de vrouw nog een antwoordakte zal kunnen nemen, dienen beide partijen in die te nemen aktes zich tevens uit te laten (met bewijsstukken onderbouwd) over de feitelijke bedragen waar bovenstaande op neer komt.
De gouden sieraden
(De vorderingen I en II in conventie van de man; de primaire vorderingen 8 en 9 in reconventie van de vrouw, alsmede haar subsidiaire vorderingen 17 en 18)
4.10.
De man heeft conservatoir beslag laten leggen op de sieraden waar de vorderingen betrekking op hebben, en zoon [naam 2] van partijen is door de deurwaarder als gerechtelijk bewaarder aangesteld. De man wenst, kort gezegd, dat de in beslag genomen sieraden worden toegedeeld aan de vrouw tegen een waarde van € 21.079,= onder veroordeling van de vrouw om aan de man de helft van dat bedrag, dus € 10.539,50, te betalen. Dit impliceert dat de sieraden volgens de man niet bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap in het convenant zijn betrokken.
Volgens de vrouw gaat het om sieraden die zij naar Turks gebruik op haar huwelijksdag heeft gekregen en om sieraden die zij naderhand zelf heeft gekocht, en betreft het haar lijfsieraden.
4.11.
Artikel 5.1. van het convenant luidt:
Partijen hebben inmiddels de hen gezamenlijk toebehorende (inboedel)goederen in overleg en naar tevredenheid verdeeld. Ieder der partijen blijft eigenaar van de kleding, de lijfgoederen en de lijfsieraden en de overige persoonlijke bezittingen die in zijn/haar gebruik zijn of tot zijn of haar gebruik bestemd zijn.”Zonder nadere onderbouwing - die ontbreekt - valt niet in te zien dat in deze bepaling partijen
niethet oog hebben gehad op de Turkse gouden sieraden. Blijkens de foto’s van de in beslag genomen sieraden in het dossier betreft het steeds vrouwensieraden. Voorts staat tussen partijen vast dat de man deze sieraden in 2014 uit het gezamenlijke huis heeft gehaald waar de vrouw toen al geruime tijd alleen woonde, maar ze ook eind 2014, onder het stellen van een aantal voorwaarden (dat de vrouw zou zweren dat zij niet meer over het casino zou praten, dat zij het contact met “[naam 3]” zou verbreken, dat de vrouw niet meer met andere mannen zou knuffelen en zoenen) weer aan de vrouw heeft teruggegeven. Verder worden in het convenant voor het overige geen sieraden of Turks goud genoemd. Nu reeds vanwege voormelde voorgeschiedenis de sieraden partijen zeer wel bekend waren én deze een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen, is zeer onwaarschijnlijk dat partijen de Turkse gouden sieraden zijn vergeten bij de verdeling te betrekken en met de afspraak 5.1 in het convenant omtrent de lijfsieraden, het oog zouden hebben gehad op
anderesieraden. De stelling van de man dat de sieraden nog in de verdeling moeten worden betrokken is dus door de man onvoldoende onderbouwd, zodat de vordering van de man zal worden afgewezen. Vordering 8 van de vrouw zal worden toegewezen aldus, dat voor recht zal worden verklaard dat de in beslag genomen sieraden eigendom van de vrouw zijn. Niet zal worden verklaard dat ze worden toegedeeld aan de vrouw nu de sieraden immers reeds haar eigendom zijn. Als dit vonnis in kracht van gewijsde zal zijn gegaan komt met de afwijzing van de vordering van de man en de verklaring voor recht dat de in beslag genomen sieraden eigendom van de vrouw zijn, het door de man gelegde conservatoir beslag van rechtswege te vervallen (art. 704 lid 2 Rv). Door het vervallen van het beslag zal ook de gerechtelijke bewaring ten einde komen. Dit impliceert dat de gerechtelijk bewaarder (zoon [naam 2]) alsdan de juwelen zal moeten afgeven aan de vrouw (art. 861lid 2 Rv)
.
in reconventie
De rekening onder nummer [nummer] ten name van de man
4.12.
Volgens de vrouw wist zij niet van deze rekening en heeft de man deze rekening en het zich daarop bevindende saldo destijds buiten de verdeling gehouden, reden waarom zij vindt dat de man afschriften van deze rekening in het geding zou moeten brengen. De vrouw heeft echter verzuimd dienaangaande een vordering in te stellen. Volgens de man is de rekening al opgeheven in 2015 zodat er ten tijde van het opstellen van het convenant niets meer te verdelen was. Verder zijn partijen in 5.2. van het convenant overeengekomen dat ieder zijn/haar bankrekening inclusief saldo toegedeeld krijgt. De rechtbank overweegt dat nu de vrouw geen vordering heeft ingesteld er niets over te beslissen is.
Het tuinhuis van de volkstuinvereniging (vtv) De Beukhoeve.
(Primaire vordering 4 van de vrouw, en meer subsidiaire vordering 21 van de vrouw)
4.13.
Volgens de vrouw is het tuinhuis reeds aangeschaft voorafgaand aan de echtscheiding van partijen en heeft de man het tuinhuis na de echtscheiding achter haar rug om verkocht en als opbrengst € 7.500,- getoucheerd. De vrouw vordert de helft daarvan.
De man heeft aangevoerd dat hij het tuinhuis heeft gekocht in mei 2016, dus na de peildatum voor de omvang en waarde van de huwelijksgemeenschap (22 april 2016), zodat er niets met de vrouw te verdelen is. De man betwist dat hij het tuinhuis heeft verkocht voor € 7.500,-. Ter onderbouwing van de datum van aankoop heeft de man productie 6 in het geding gebracht. Uit deze productie blijkt een tuinovername van vtv De Beukhoeve door de man van de verkoper [naam 4], voor een bedrag van € 850,55. De man heeft dit ter zitting toegelicht, ook vanwege het op het formulier vermelde “schenking” (tussen haakjes) onder de naam van de verkoper. [naam 4] is een kennis/vriend van de man die terug ging naar Turkije en die van de kosten van de vtv af wilde. Omdat de man geen woonruimte had bood [naam 4] hem aan dat hij het tuinhuis kon gebruiken mits hij officieel zou tekenen voor de tuinovername en de kosten aan de vtv voor zijn rekening zou nemen. Volgens de man heeft hij naderhand zelf onder dezelfde condities weer een tuinovername door een vriend van hem geregeld en dus ook het tuinhuis op de koop toe geleverd zodat hij van de lasten jegens de vtv af zou zijn.
De vrouw heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit zou kunnen blijken dat het tuinhuis toch al vóór de peildatum is aangeschaft en (dus) in de gemeenschap viel en na de peildatum bij verkoop door de man € 7.500,- heeft opgebracht. Zij heeft aldus haar vordering onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd tegenover het gemotiveerde en onderbouwde verweer van de man. De vrouw heeft ook geen gespecificeerd bewijsaanbod gedaan. De vordering van de vrouw aangaande het tuinhuis (zowel de primaire als de meer subsidiaire) zal dan ook worden afgewezen.
Aandelen in [naam bedrijf 1]
(Primaire vorderingen 5 en 6 van de vrouw, subsidiaire vorderingen 15 en 16 van de vrouw)
4.14.
Vaststaat dat partijen in het convenant niets uitdrukkelijk zijn overeengekomen met betrekking tot de aandelen van [naam bedrijf 1] Volgens de man is deze holding nog voor de echtscheiding ontbonden met een schuld van € 100.000,-. De man heeft echter geen uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel in het geding gebracht waaruit dit zou kunnen blijken. De man heeft wel een productie 7 overgelegd met een verklaring van de boekhouder en een productie 8, met de boekhouding. Volgens de boekhouder is de holding pas in 2017 ontbonden wegens gebrek aan baten en bestond het eigen vermogen van [naam bedrijf 1] uitsluitend uit de rekening-courantvordering op de man en de vrouw, ontstaan door opnames van allebei, door overboekingen naar de gezamenlijke rekening.
De rechtbank overweegt dat de vraag of per peildatum 22 april 2016 de aandelen iets waard waren of niets waard waren, nog niet is beantwoord en dat vaststaat dat de aandelen niet zijn verdeeld. De rechtbank wil nader geïnformeerd worden over de (eventuele) waarde van de aandelen op 22 april 2016. De rechtbank zal daartoe de zaak naar de rol verwijzen teneinde de man in staat te stellen om een verklaring van zijn boekhouder in het geding te brengen om diens visie te geven van de waarde van de BV op 22 april 2016, met onderbouwing van die visie. Ook dient de man bij die akte een uittreksel te overleggen uit het Handelsregister waaruit de ontbinding van de BV blijkt. De vrouw zal vervolgens bij antwoordakte kunnen reageren. De rechtbank zal daarna beoordelen of benoeming van een deskundige nodig is ter taxatie van de aandelenwaarde op 22 april 2016. Partijen dienen er rekening mee te houden dat dat aanzienlijke kosten met zich kan brengen. Partijen kunnen zich desgewenst in hun eerstvolgende processtuk ook alvast uitlaten over de persoon van deze deskundige en de aan hem/haar te stellen vragen. Het oordeel of sprake is van opzettelijke verzwijging van de aandelen door de man zal in afwachting van meer duidelijkheid over de waarde van de aandelen worden aangehouden.
Afrekening schuld eenmanszaak man ([naam eenmanszaak 1]) aan [naam eenmanszaak 2] (eenmanszaak vrouw) ter grootte van € 8.000,-.
(Vordering 7 van de vrouw)
4.15.
Volgens de vrouw blijkt uit de balans in de jaarrekening over 2016 van de [naam eenmanszaak 2] van een vordering van haar verkeersschool van € 8.000,= op de
bakkerijvan de man. De vrouw heeft als productie 17 de kennelijk door haar bedoelde balans in het geding gebracht, waarin staat vermeld onder vlottende activa, vorderingen: “lening u/g
[naam bedrijf 2]€ 8.000”. De schuld van de bakkerij is niet teniet gegaan, aldus de vrouw, ook niet als de eenmanszaak van de man mogelijk is uitgeschreven uit het Handelsregister.
4.16.
De man heeft de vordering betwist. Hij beroept zich erop dat [naam bedrijf 2] reeds op 17 juli 2009 met ingang van 6 juli 2009 uit de Kamer van Koophandel is uitgeschreven, waartoe hij een (internet)uittreksel in het geding heeft gebracht waaruit dat blijkt. Ook voert de man aan dat de vrouw geen stukken heeft overgelegd waaruit de lening aan [naam bedrijf 2] blijkt, en dat de vrouw niet heeft voldaan aan haar stelplicht omdat ze haar vordering niet nader heeft toegelicht.
4.17.
De geldlening stamt kennelijk uit de tijd dat de man (tot 6 juli 2009) zijn eenmanszaak [naam bedrijf 2] dreef. Voor zover de stelling van de vrouw juist zou zijn dat de schuld van de man aan de vrouw uit hoofde van geldlening niet teniet is gegaan en op de peildatum nog bestond, viel de schuld van de man in de huwelijksgemeenschap, evenals de daartegenover staande vordering van de vrouw, zodat er per saldo tussen partijen niets te verdelen viel. Wel hadden partijen kunnen vaststellen wat (per saldo) de één nog aan de ander verschuldigd was, en konden zij dienaangaande afspraken maken. Zij hebben dat met betrekking tot de onderhavige geldlening kennelijk niet specifiek gedaan, maar daarentegen elkaar over en weer finale kwijting verleend in het convenant (artikel 8.1 convenant: “Partijen verklaren hierbij de tussen hen bestaande huwelijksgemeenschap met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hebben verdeeld en zij verklaren tevens, behoudens met de rechten en verplichtingen genoemd in dit convenant, niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen.”).
Gelet op de algehele en finale kwijting moet worden aangenomen dat de vrouw geen vordering meer heeft uit hoofde van geldlening op de man, en zal de vordering van de vrouw worden afgewezen. Hetgeen partijen in artikel 5.3 en 5.4 van het convenant zijn overeengekomen (“De eenmanszaak [naam eenmanszaak 1] blijft eigendom van de man. De zakelijke schulden van de man, en eveneens overige persoonlijke schulden komen uitdrukkelijk voor zijn rekening en risico. De eenmanszaak [naam eenmanszaak 2] blijft eigendom van de vrouw. De zakelijke schulden van de vrouw, komen uitdrukkelijk voor haar rekening en risico.”) doet niet aan voormeld oordeel af. Deze afspraken betreffen de toerekening (draagplicht) van de diverse schulden die de beide huwelijkspartners aan derden hadden.
Opbrengst woning
(Vordering 10 van de vrouw)
4.18.
Volgens de vrouw heeft de notaris € 27.395,08 te veel uitgekeerd aan de man van de netto-verkoopopbrengst van de woning. Zij vordert dat bedrag van de man, naar de rechtbank begrijpt op de grondslag van ongerechtvaardigde verrijking.
De man heeft als productie 13 een e-mail van de notaris in het geding gebracht waaruit blijkt dat de notaris van mening is het uitgekeerde bedrag niet verkeerd te hebben berekend.
De vrouw beroept zich ten eerste op de waarde die de woning volgens de taxatie had op de peildatum (dat was € 236.000,=, aldus de vrouw) en stelt zich op het standpunt dat de notaris bij de afrekening ten onrechte van de verkoopopbrengst van de woning is uitgegaan (koopsom € 273.000,=). De rechtbank kan de vrouw in dit standpunt niet volgen. In het convenant zijn namelijk geen aanknopingspunten voor het (kennelijke) standpunt van de vrouw dat de woning aan haar is toegedeeld tegen de taxatiewaarde op de peildatum zodat de meeropbrengst bij verkoop uitsluitend (of voor driekwart – het standpunt van de vrouw is niet goed te destilleren uit haar betoog) aan haar zou toekomen.
Voorts verwijst de vrouw ter onderbouwing van haar vordering naar haar producties 20, 21 en 22. Uit die producties blijkt dat na aflossing van de
resterendehypothecaire schuld van
€ 65.636,05 en aftrek van kosten, een netto-verkoopopbrengst resteerde van € 201.735,74. De hypothecaire schuld was echter verminderd, omdat de polis was uitgekeerd (verpande polis). Voordat de polis werd uitgekeerd was de hypothecaire schuld € 122.002,78. De notaris moest bij de uitkering aan de man en de vrouw rekening houden met het in artikel 4.2 van het convenant bepaalde (“75% van de netto-overwaarde gaat naar de vrouw en 25% van netto-overwaarde gaat naar de man”), maar eveneens met het in artikel 5.5 bepaalde (“de rechten uit de poliskapitaalverzekering, afgesloten met Nationale Nederlanden onder nummer [polisnummer 1], worden bij helfte verdeeld.”) De notaris heeft blijkens de twee verschillende nota’s van afrekening pas naderhand ingezien dat hij ook rekening moest houden met artikel 5.5 van het echtscheidingsconvenant. In de ene nota van afrekening, die niet is uitgevoerd, is het bedrag ad € 201.735,74 verdeeld als volgt: € 151.286,68 naar de vrouw en € 50.449,06 naar de man. In de nota van afrekening die wel is uitgevoerd en waarbij de notaris tevens rekening heeft gehouden met artikel 5.5 van het echtscheidingsconvenant, is het bedrag ad € 201.735,74 zo verdeeld dat € 137.195,- naar de vrouw gaat en € 64.540,74 naar de man.
De rechtbank constateert dat de notaris conform de bepalingen in het convenant heeft uitgekeerd aan de man en de vrouw, zij het dat de rechtbank uitkomt op een tientje minder voor de man (€ 64.530,28). Dat bedrag voor de man betreft de optelsom van de helft van de opbrengst van de polis (1/2 x € 56.366,73 = € 28.183,37) en één-vierde deel (= € 36.346,91) van de netto opbrengst van de woning. Bij de berekening van de netto opbrengst van de woning is de poliswaarde dus buiten beschouwing gelaten, en dan komt de netto opbrengst van de woning uit op € 145.387,62.
De vrouw heeft niet uitgelegd waarom zij mag menen dat partijen, anders dan letterlijk in het convenant staat, hebben bedoeld overeen te komen dat ook de poliswaarde voor 75% aan de vrouw zou toekomen en voor 25% aan de man. De vrouw heeft dan ook haar vordering onvoldoende onderbouwd. De vordering zal worden afgewezen.
Proceskosten
4.19.
De beslissing omtrent de proceskosten wordt aangehouden nu nog geen eindvonnis kan worden gewezen.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 27 april 2022 voor het nemen van een
akte na tussenvonnisdoor de man teneinde zoals hiervoor is aangeduid onder 4.14 en 4.9, op welke akte de vrouw naderhand bij
antwoordakte na tussenvonniszal kunnen reageren;
5.2.
houdt iedere nadere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is door de rolrechter ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2022.
638/2517