ECLI:NL:RBROT:2022:2512

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
C/10/625554 / HA ZA 21-824
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een gemeenschap en verkoop van de echtelijke woning na ontbinding van de relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 maart 2022 uitspraak gedaan over de verdeling van een gemeenschap tussen twee ex-partners, [naam eiseres] en [naam gedaagde]. De partijen hadden een affectieve relatie en hebben samen een woning gekocht, waarvoor in een eerder convenant was afgesproken dat deze woning verkocht zou worden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de woning moet worden verkocht en dat de netto-opbrengst van de verkoop gelijkelijk verdeeld moet worden tussen de partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man, [naam gedaagde], de woning sinds 1 juni 2013 bewoont en dat hij niet heeft meegewerkt aan de verkoop, ondanks eerdere afspraken. De rechtbank heeft de man gemachtigd om de woning te verkopen en heeft een dwangsom opgelegd voor het geval hij niet meewerkt aan de verkoop. Daarnaast is er een beleggingspolis die ook verdeeld moet worden, waarbij de vrouw recht heeft op de helft van de waarde per januari 2014. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/625554 / HA ZA 21-824
Vonnis van 23 maart 2022
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. S.A. Ray te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.P.V. den Engelsman te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [naam eiseres] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 september 2021, met producties 1 t/m 7;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties 1 t/m 12;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met productie 8;
  • het tussenvonnis (in de vorm van een brief) van 29 november 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de mondelinge behandeling van 27 januari 2022, waarbij [naam gedaagde] productie 13 heeft overgelegd. De griffier heeft aantekening gehouden van het verhandelde.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam eiseres] en [naam gedaagde] hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Tijdens de relatie hebben [naam eiseres] en [naam gedaagde] een woning gekocht aan de [adres] (hierna: de woning).
2.3.
Op 9 juni 1999 hebben [naam eiseres] en [naam gedaagde] een samenlevingsovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst is per 1 januari 2011 ontbonden nadat de affectieve relatie tussen [naam eiseres] en [naam gedaagde] is beëindigd.
2.4.
Op 12 maart 2013 hebben partijen een zogenoemd ‘echtscheidingsconvenant’ ondertekend (hierna: het convenant). Met betrekking tot de woning is in het convenant het volgende opgenomen:
“3. DE ECHTELIJKE WONING
3.1
De waarde van de echtelijke woning, gelegen aan de [adres] is door partijen vastgesteld op € 344.000,-. (WOZ 2012)
De op deze woning rustende hypotheek ad € 257.747,14 ( [nummer] ) wordt maandelijks 100% betaald door de man.
3.1
De echtelijke woning, gelegen aan de [adres] , zal worden verkocht. De netto overwaarde wordt bij helfte gedeeld.
3.2
De kosten voortvloeiende uit en verband houdende met de verkoop van de echtelijke woning worden door partijen bij helfte gedeeld. Tot het moment van verkoop wordt de woning bewoond door de man. Doordat vrouw geen inkomsten geniet anders dan kinderalimentatie en bijstandsuitkering (aanvraag nog in proces) zal zij genoodzaakt zijn een andere woning te betrekken aangezien zij de huidige woning niet kan bekostigen op basis van kinderalimentatie en bijstandsuitkering alleen (…)”
2.5.
Tot 1 juni 2013 heeft [naam eiseres] in de woning gewoond.
2.6.
Sinds 1 juni 2013 woont [naam gedaagde] in de woning.
2.7.
In een brief van 28 januari 2014 van de (voormalige) advocaat van [naam gedaagde] aan [naam eiseres] staat onder meer het volgende:
“(…) Vanaf 1 juni 2013 verblijft cliënt inmiddels weer in deze woning te [plaatsnaam] en bent u het erover eens dat deze verkocht moet worden. U hebt samen al een makelaar ingeschakeld. (…)”
2.8.
In een e-mail van 21 maart 2018 heeft de advocaat van [naam gedaagde] aan de advocaat van [naam eiseres] onder meer het volgende geschreven:
“(…) Volgens cliënt heeft uw cliënte aan de kinderen beloofd dat zij niet hoeven te verhuizen. Indien cliënt zou moeten verhuizen kan deze belofte niet meer worden nagekomen. Dat zou heel vervelend zijn omdat beide partijen het belang van de kinderen toch voorop zouden moeten stellen. Cliënt heeft uw cliënte in het verleden altijd geholpen. Zo heeft cliënt heeft uw cliënte 30 maanden lang voor de volle 100% onderhouden en twee huizen moeten betalen omdat uw cliënte wat tegenwind ondervond. Hij hoopt dat uw cliënte hem nu tegemoet kan komen. Als zij het niet voor hem wil doen dan kan zij het in ieder geval voor de kinderen doen.
Het probleem is inderdaad dat cliënt financieel heel krap zit. Het is echter niet zo dat er achterstanden op de hypotheek zijn ontstaan. (…)
Cliënt heeft overigens van makelaars in de omgeving vernomen dat de komende twee jaar nog een stijging van de waarde van de woning van 10% wordt verwacht. Dat betekent dat uw cliënte er zeker niet slechter van zal worden indien zij nog even wacht met de verkoop. (…)”
2.9.
Bij beschikking van 19 juli 2018 van deze rechtbank is voor zover hier van belang het volgende overwogen:
“Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt. In de overeenstemming is ook betrokken de voormalige echtelijke woning. De man woont in deze woning, maar de woning dient op termijn te worden verkocht. De vrouw heeft ingestemd met een nihilstelling van de kinderbijdrage per heden. De achterstand in de kinderbijdrage tot nu wordt bepaald op E 2.250,-. Dit bedrag zal door de man worden voldaan uit zijn deel van de te realiseren overwaarde bij de verkoop van de voormalige echtelijke woning die naar de rechtbank begrijpt uiterlijk in 2018 plaatsvindt. (…)”
2.10.
Op 25 mei 2021 heeft [naam 1] namens [naam eiseres] aan [naam gedaagde] een brief gestuurd met de volgende inhoud:
“(…)
Afwikkeling Woning
Wij stellen voor om de makelaar [naam 2] ( [naam makelaar 1] (…) gezamenlijk te benoemen en de makelaar opdracht te geven de woning te verkopen dit mede gezien het feit dat de huidige verkoopmarkt goed is. De verkooprijs kan worden vastgesteld middels taxatie door [naam 3] (…) De kosten van de makelaar/taxateur en notaris worden voldaan uit de verkoopopbrengst. (…)
Afgesproken is dat [naam eiseres] aan U zal voldoen uit de opbrengst € 17.000,- en u de achterstallige alimentatie tot en met 25 november 2015 door de rechtbank vastgesteld op € 2.550,- Netto derhalve € 14.450,- Wij verzoeken U uiterlijk binnen 5 werkdagen na ontvangst van dit schrijven om een schriftelijke reactie dat U instemt met het gedane voorstel. (…)”
2.11.
Op 8 juli 2021 is [naam gedaagde] door (de advocaat van) [naam eiseres] gesommeerd om mee te werken aan de verkoop van de woning.
2.12.
De ten behoeve van de aankoop van de woning afgesloten beleggingsverzekering met polisnummer [polisnummer] van Nationale Nederlanden vertegenwoordigt per 26 januari 2022 een waarde van € 30.769,71.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
[naam eiseres] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

Primair:
I. [naam eiseres] te machtigen tot het te gelde maken van de woning aan de [adres] en [naam eiseres] te machtigen om alles te doen wat redelijkerwijs noodzakelijk is om, met inachtneming van de door [naam eiseres] in te schakelen makelaar redelijk te achten verkooptermijn en verkoopprijs, tot deze verkoop te geraken;
II. te bepalen dat het door U.E. rechtbank te wijzen vonnis in de plaats komt van de noodzakelijk toestemming en/of wilsverklaring van [naam gedaagde] voor het in de verkoop geven van de woning voornoemd bij de makelaardij [naam makelaar 1], althans een andere door [naam eiseres] aan te zoeken makelaar;
III. te bepalen dat het door U.E. rechtbank te wijzen vonnis in plaats komt van de voor eigendomsoverdracht en levering van de woning voornoemd noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring van [naam gedaagde] ;
Subsidiair:
IV. [naam gedaagde] te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het door U.E. rechtbank te wijzen vonnis zijn medewerking te verlenen aan alle verkoophandelingen alsmede leveringshandelingen ter zake de woning aan de [adres] , op straffe van verbeurte van een dwangsom ad. EUR 500,-- per dag dat [naam gedaagde] nalaat om aan deze veroordeling te voldoen;
V. te bepalen dat het door U.E. rechtbank te wijzen vonnis in de plaats komt van de noodzakelijk toestemming en/of wilsverklaring van [naam gedaagde] voor het in de verkoop geven van de woning voornoemd bij een makelaar, indien [naam gedaagde] nalaat aan de veroordeling als gevorderd onder IV van dit petitum te voldoen;
VI. te bepalen dat het door U.E. rechtbank te wijzen vonnis in de plaats komt van de voor eigendomsoverdracht en levering van de woning voornoemd noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring van [naam gedaagde] , indien [naam gedaagde] geen medewerking verleent aan de eigendomsoverdracht en/of levering van de woning;
Primair en subsidiair:
VII. [naam gedaagde] te veroordelen toegang te verschaffen tot de woning aan de door [naam eiseres] aan te zoeken makelaar voor het verrichten van handelingen die dienen ter voorbereiding van de verkoopprocedure en te bepalen dat [naam gedaagde] dient te gedogen dat, nadat de makelaar dit heeft aangekondigd, de makelaar de woning met potentiële kopers bezoekt, dat [naam gedaagde] de woning dient te hebben verlaten en dat de woning in opgeruimde staat wordt achtergelaten voor de duur dat de kopers met de makelaar in de woning verblijven en dat onder verbeurte van een dwangsom van EUR 500,-- per keer dat [naam gedaagde] nalaat met een maximum van EUR 50.000,-- aan deze veroordeling voldoet;
VIII. te bepalen dat de kosten die gepaard gaan met de taxatie, verkoop en levering bij helfte worden gedeeld;
IX. Voor recht te verklaren dat de netto-opbrengst van de woning na aftrek van de hypotheeklening en de kosten die gepaard gaan met de taxatie, verkoop en levering bij helfte wordt gedeeld en dat de achterstallige kinderalimentatie van [naam gedaagde] ter hoogte van EUR 2.250,-- met de netto-opbrengst dient te worden verrekend;
X. Van den Burg te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen het salaris van de advocaat en de nakosten.”
3.2.
De conclusie van [naam gedaagde] strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [naam eiseres] in haar vorderingen dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [naam eiseres] , met veroordeling van [naam eiseres] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente alsmede de nakosten.
in reconventie
3.3.
[naam eiser] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. door middel van tussenkomst van de rechtbank op grond van artikel 3:185 lid 1 BW tot een oplossing van het geschil te komen;
subsidiair
II. te bepalen dat bij de afwikkeling van de verdeling de woning niet bij helfte van de netto-opbrengst zal worden verdeeld, maar bij helfte van de netto-overwaarde van de woning per 12 maart 2013;
meer subsidiair
III. te bepalen dat bij de afwikkeling van de verdeling van de woning een andere verdeling dient te gelden dan 50/50 van de netto-opbrengst van de woning.
3.4.
De conclusie van [naam verweerster] strekt tot afwijzing van de vorderingen van [naam eiser] , met veroordeling van [naam eiser] , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
in conventie en in reconventie
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Nu de vorderingen in conventie en in reconventie nauw met elkaar samenhangen, worden deze hierna gezamenlijk besproken.
woning
4.2.
Het geschil spitst zich toe op de vraag wat er met de woning moet gebeuren.
4.3.
Indien de deelgenoten in een gemeenschap geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken kan de rechter de verdeling daarvan op de voet van art. 3:185 lid 1 BW vaststellen. Daarbij dient, zoals in dat artikel is bepaald, naar billijkheid rekening te worden gehouden met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechter die de verdeling vaststelt, geniet een mate van vrijheid en is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en hij behoeft niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren. (HR 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2631).
4.4.
Partijen zijn reeds in 2013 in het convenant overeengekomen dat de woning dient te worden verkocht en dat de netto overwaarde bij helfte wordt gedeeld. Dit is tot op heden niet gebeurd. [naam eiseres] heeft recht op nakoming van de afspraak in het convenant en van haar kan niet worden gevergd dat zij (nog langer) in een onverdeelde gemeenschap blijft zitten. De rechtbank zal derhalve de verdeling van de woning gelasten middels verkoop onder de in de beslissing genoemde voorwaarden. Daartoe is het volgende overwogen.
4.5.
[naam gedaagde] heeft aangevoerd dat hij op dit moment niet inziet waarom de woning moet worden verkocht, omdat hij in de woning zou willen blijven wonen. [naam gedaagde] heeft verzocht om een termijn om [naam eiseres] te kunnen uitkopen. Op de vraag van de rechtbank of [naam gedaagde] in staat zou zijn de helft van de overwaarde van de woning aan [naam eiseres] te vergoeden, waarbij [naam eiseres] heeft aangegeven dat de woning volgens haar nu ongeveer € 650.000,- zou opbrengen, terwijl de aflossingsvrije hypotheek € 257.747,17 bedraagt, zodat de overwaarde wellicht € 390.000,00 zou kunnen bedragen, heeft [naam gedaagde] echter geantwoord dat hij “geen idee” heeft maar denkt dat dit niet mogelijk is. In aanmerking genomen dat [naam gedaagde] al ruim acht jaar in de woning woont en blijkens de correspondentie tussen partijen (zie 2.7, 2.8, 2.10 en 2.11) niet heeft willen meewerken aan de door [naam eiseres] gewenste taxatie door makelaar [naam makelaar 1] , en het op de weg van [naam gedaagde] had gelegen om juist wel een taxatie te laten verrichten zodat hij wist of hij wel of niet in staat zou zijn om [naam eiseres] uit te kopen, wordt - gelet ook op de tussen partijen geldende afspraak in het convenant - voorbijgegaan aan het verzoek van [naam gedaagde] om hem alsnog een termijn te geven om de woning op zijn naam te zetten.
4.6.
Wat betreft de waarde van de woning wordt als volgt geoordeeld. Ieder van partijen is eigenaar van een helft van de woning. Daarom zijn beide partijen in beginsel gerechtigd tot de helft van de verkoopopbrengst van de woning.
4.7.
[naam gedaagde] voert aan dat dit beginsel uitzondering moet leiden. [naam gedaagde] beroept zich daartoe op de tekst van het convenant. Daarin staat dat partijen de woning destijds hebben begroot op € 344.000,00 (zie 2.4). [naam gedaagde] trekt daaruit de conclusie dat [naam eiseres] slechts de helft van de overwaarde toekomt zoals berekend op basis van een waarde van € 344.000,00 (zijnde een bedrag van € 43.126,42). [naam eiseres] betwist dit standpunt van [naam gedaagde] .
4.8.
Partijen verschillen aldus van mening over hetgeen tussen partijen is overeengekomen. De betekenis van een omstreden beding in een schriftelijke overeenkomst moet door de rechter worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Uit een en ander volgt dat redelijkheid en billijkheid hierbij een rol spelen.
4.9.
Het betoog van [naam gedaagde] faalt. In de tekst van het convenant valt geen steun te vinden voor het standpunt van [naam gedaagde] . In het convenant staat juist dat ieder van partijen gerechtigd is tot de helft van de (volledige) netto overwaarde bij verkoop van de woning. De stelling van [naam gedaagde] dat de waarde van de woning destijds op € 344.000,00 is gesteld, rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat hij als enige gerechtigd is tot de overwaarde boven de € 344.000,00. [naam gedaagde] heeft geen verklaringen en gedragingen gesteld die een andere uitleg rechtvaardigen. Integendeel, de advocaat van [naam gedaagde] heeft later in een e-mail aan de advocaat van [naam eiseres] aangegeven dat ook [naam eiseres] zal profiteren van een waardestijging van de woning indien nog even wordt gewacht met de verkoop van de woning (zie 2.8). Kennelijk meende [naam gedaagde] toen dat [naam eiseres] ook recht had op een positieve waardeverandering.
4.10.
Partijen zijn dus geen andere waardepeildatum overeengekomen. Evenmin rechtvaardigen de redelijkheid en billijkheid dat uitgegaan moet worden van een waardepeildatum op de manier zoals [naam gedaagde] bepleit. Daarvoor is niet voldoende dat [naam gedaagde] als enige in al die jaren de woonlasten heeft gedragen. Daartegenover staat immers dat [naam eiseres] in de tijd dat [naam gedaagde] in de woning heeft gewoond geen gebruiksgenot heeft gehad van de woning. Dat, zoals [naam gedaagde] aanvoert, om die reden een andere verdeling dan 50/50 moet plaatsvinden kan dan ook niet worden aangenomen. Gesteld noch gebleken is dat [naam gedaagde] kosten voor onderhoud aan de woning heeft gemaakt die mede door [naam eiseres] zouden moeten worden gedragen. De conclusie is dat ieder van partijen is gerechtigd tot de helft van de huidige overwaarde van de woning. Als datum ter bepaling van de waarde van de woning geldt het moment van verdeling.
4.11.
Ter bevordering van een efficiënte en spoedige verkoop zal de rechtbank bepalen dat onderhavig vonnis, zo nodig, in de plaats zal treden van de rechtshandelingen die [naam gedaagde] moet verrichten om tot verkoop en levering van de woning aan een derde te komen (zoals: opdracht aan de makelaar, tekenen verkoopovereenkomst en medewerking verlenen aan notariële levering). Een dwangsom is op dit onderdeel niet nodig.
4.12.
De rechtbank acht wel een dwangsom geboden voor de feitelijke handelingen die [naam gedaagde] moet verrichten om tot verkoop en levering van de woning te komen, zoals het maken van foto’s door de makelaar en het maken van een waarde schatting door de makelaar ter zake de vraagprijs waartegen de vraagprijs te koop moet worden gezet en het opendoen van de deur als de makelaar met gegadigden op de stoep staat. De dwangsom zal worden toegewezen zoals gevorderd, te weten € 500,00 per keer dat [naam gedaagde] nalaat mee te werken, met een maximum van € 50.000,00.
4.13.
Als extra stok achter de deur zal de rechtbank bepalen dat [naam gedaagde] de woning dient te ontruimen en te verlaten uiterlijk binnen 12 maanden na de datum van betekening van onderhavig vonnis, ongeacht of de woning dan al is verkocht of niet. Slechts met instemming van [naam eiseres] zal [naam gedaagde] langer dan 12 maanden mogen blijven in de woning, als die dan nog niet verkocht is. Het ruime tijdsverloop sinds het uiteengaan van partijen rechtvaardigt deze maatregel. Zo nodig kan [naam eiseres] de deurwaarder inschakelen voor ontruiming, die daartoe volgens de wet de sterke arm van de politie kan (en moet) inschakelen.
4.14.
[naam gedaagde] heeft desgevraagd aangegeven [naam makelaar 2] te [vestigingsplaats] te willen inschakelen voor de taxatie van de woning. [naam eiseres] heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. Indien [naam gedaagde] niet meewerkt aan het aanzoeken van [naam makelaar 2] , dan zal de makelaar die [naam eiseres] heeft genoemd, te weten [naam makelaar 1] makelaardij, worden benoemd.
4.15.
De door [naam eiseres] gevorderde verklaring voor recht ter zake de door [naam gedaagde] nog verschuldigde alimentatie (€ 2.250,00) zal als niet betwist worden toegewezen en ook zal de rechtbank bevelen dat dit bedrag uit de aan [naam gedaagde] uit te keren helft van de netto overwaarde van de woning aan [naam eiseres] moet worden voldaan.
beleggingspolis
4.16.
Ter zitting is komen vast te staan dat er een beleggingspolis bij Nationale Nederlanden bestaat op naam van beide partijen met nummer [polisnummer] (hierna: de polis), met een waarde van € 30.769,71 op 26 januari 2022. Uit de stellingname van partijen kan worden geconcludeerd dat partijen bij het opstellen van het convenant geen rekening hebben gehouden met de verdeling van de polis. De rechter heeft ter zitting ambtshalve de vraag gesteld of de polis nog verdeeld moet worden. Het antwoord van partijen kwam erop neer dat dit alsnog moet gebeuren.
4.17.
Volgens [naam gedaagde] was de waarde van deze polis per januari 2014 € 13.173,00. De maandpremie van de verzekering bedraagt volgens de opgave van 26 januari 2022 € 136 per maand. [naam gedaagde] heeft aangegeven dat dit een woekerpolis is die zeer weinig rendeert. [naam eiseres] heeft aangeboden om, mits de polis wordt afgekocht en de opbrengst bij helfte wordt verdeeld, aan [naam gedaagde] te vergoeden de helft van de maandelijkse premiebetalingen die [naam gedaagde] sinds 1 juli 2013 heeft verricht, onder de voorwaarde dat [naam gedaagde] meewerkt aan een vlotte verkoop van de woning zodat de polis snel wordt afgekocht.
4.18.
De rechtbank zal bevelen dat de polis wordt afgekocht ten tijde van de verkoop van de woning. Volgens beide partijen is het een ongunstige polis en heeft het geen zin om de polis voort te laten zetten door een van partijen zodat toedeling van de polis aan een van beide partijen niet in de rede ligt. De redelijkheid en billijkheid rechtvaardigen om als waardepeildatum van de polis te hanteren 1 januari 2014, nu [naam gedaagde] als enige de waardevermeerdering van de polis sindsdien heeft bewerkstelligd (de vrouw heeft sindsdien niet meebetaald aan de premies). Partijen hebben in een eerder stadium met elkaar afgesproken dat [naam eiseres] aan [naam gedaagde] een bedrag ad € 17.000,00 zal betalen voor de woonlasten die [naam gedaagde] heeft voldaan toen [naam eiseres] van 1 januari 2011 tot 1 juni 2013 in de woning verbleef. In dit bedrag zat inbegrepen een vergoeding voor de door [naam gedaagde] betaalde premies. Om die reden acht de rechtbank het redelijk en billijk om van de datum van 1 januari 2014 uit te gaan, te meer nu de waarde van de polis per 1 juni 2013 (de datum waarop [naam gedaagde] de woning ging bewonen) niet door partijen in het geding is gebracht.
4.19.
Aan [naam eiseres] komt derhalve toe de helft van de waarde van de polis per januari 2014, te weten een bedrag van € 6.586,50. Het meerdere komt toe aan [naam gedaagde] .
4.20.
De rechtbank gaat voorbij aan het betoog van [naam gedaagde] dat bij de verdeling van de polis ook moeten worden meegenomen de door [naam gedaagde] sinds 1998 betaalde premies en dat [naam eiseres] derhalve aan [naam gedaagde] de helft van de sindsdien betaalde premies moet voldoen. In dit verband heeft [naam eiseres] zich (terecht) beroepen op het convenant, waarin is bepaald dat partijen elkaar over en weer kwijting verlenen en verklaren uit hoofde van de verdeling van de tussen hen bestaande “huwelijks”gemeenschap (de rechtbank leest dit als eenvoudige gemeenschap) niets meer van elkaar te vorderen hebben. [naam gedaagde] heeft ter zake ook geen vordering ingesteld maar heeft dit pas ter zitting aan de orde gesteld, zodat het betoog van [naam gedaagde] ook om die reden faalt.
4.21.
Gelet op de relatie tussen partijen, partijen zijn ex-partners, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
gelast de navolgende wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap:
- gelast partijen de woning aan de [adres] te verkopen en te leveren aan de koper, waartoe partijen gezamenlijk een opdracht tot verkoop dienen te verstrekken aan [naam makelaar 2] , binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis, en indien [naam gedaagde] niet binnen veertien dagen na dit vonnis heeft meegewerkt aan het aanzoeken van deze makelaar, aan [naam makelaar 1] makelaardij;
- partijen dienen het advies van de verkoopmakelaar te volgen, met betrekking tot de te hanteren vraagprijs en laatprijs;
- de hypothecaire geldlening van partijen dient te worden afgelost uit de verkoopopbrengst;
- bepaalt dat van de overwaarde (na aftrek van verkoopkosten) elke partij de helft toekomt;
- bepaalt, en verklaart voor recht, dat de achterstallige kinderalimentatie die [naam gedaagde] aan [naam eiseres] is verschuldigd ad € 2.250,00 aan [naam eiseres] wordt voldaan uit de aan [naam gedaagde] toekomende helft van de overwaarde;
- partijen dienen elk de helft van de kosten, verbonden aan de uitvoering van deze verdeling, te voldoen;
- gelast [naam gedaagde] de woning te verlaten en te ontruimen uiterlijk binnen twaalf maanden na de datum van dit vonnis dan wel zoveel later als [naam eiseres] toestaat, en bepaalt dat [naam eiseres] het recht heeft om alsdan de deurwaarder in te schakelen teneinde met behulp van de sterke arm van politie deze beslissing te effectueren;
- bepaalt dat dit vonnis, zo [naam eiseres] dit nodig acht, in de plaats treedt van alle rechtshandelingen die [naam gedaagde] moet verrichten ter zake van deze verkoop en levering aan een derde;
- gelast [naam gedaagde] medewerking te verlenen aan alle feitelijke handelingen die nodig zijn om tot verkoop en levering van de woning aan een derde te komen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag, met een maximum van
€ 50.000,00, welke dwangsom pas kan worden verbeurd nadat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden;
- gelast partijen de polis bij Nationale Nederlanden met nummer [polisnummer] af te kopen;
- bepaalt dat van de opbrengst van de afkoop van de polis een bedrag ad € 6.586,50 aan [naam eiseres] toekomt en het meerdere aan [naam gedaagde] ;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten in conventie en in reconventie in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is door de rolrechter ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2022.
3085/638