ECLI:NL:RBROT:2022:2500

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
10/324704-21 en 10/243398-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel aan een verdachte met een hoog recidiverisico na meerdere misdrijven

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, die zich in korte tijd schuldig heeft gemaakt aan meerdere misdrijven, waaronder diefstal, bedreiging en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die preventief gedetineerd was, een hoog recidiverisico vertoont, mede door eerdere veroordelingen en een hardnekkige verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft de conclusie van de reclassering onderschreven dat oplegging van de ISD-maatregel noodzakelijk is. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het wegnemen van mobiele telefoons, het bedreigen van meerdere personen met geweld en het vernielen van goederen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de veiligheid van de samenleving voorop staat en dat een voorwaardelijke straf niet voldoende zou zijn. Daarom is de verdachte veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar zonder aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan een van de slachtoffers. De rechtbank heeft de vordering van een andere benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat aan de verdachte geen straf of maatregel was opgelegd voor dat feit.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10/324704-21 en 10/243398-21
Datum uitspraak: 29 maart 2022
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het Detentiecentrum Rotterdam,
raadsman mr. J.P.M. Denissen, advocaat te Eersel.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 15 december 2021 (zulks op de voet van artikel 377, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering) en van 15 maart 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Loppé heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder parketnummer 10/243398-21 onder 2 tenlastegelegde;
  • bewezenverklaring van het onder parketnummer 10/324704-21 onder 1, 2, 3 en 4 en het onder parketnummer 10/243398-21 onder 1 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar, zonder aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder parketnummer 10/243398-21 onder 2 tenlastegelegde (verduistering van een fiets) niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder parketnummer 10/324704-21 onder 1 en het onder parketnummer 10/243398-21 onder 1 tenlastegelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewijswaardering bedreiging, tenlastegelegd onder parketnummer 10/324704-21 onder 3
4.3.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de bedreiging. Het mes was niet uitgeklapt en de aan de verdachte tenlastegelegde bewoordingen zijn niet van dien aard dat die in zijn algemeenheid de redelijke vrees bij iemand kunnen bewerkstelligen dat die woorden ook ten uitvoer zouden worden gelegd. Het vasthouden van een ingeklapt zakmes is geen handeling die die woorden kracht bij zou zetten. De aan de verdachte tenlastegelegde bewoordingen en het vasthouden van een ingeklapt zakmes leveren in onderlinge samenhang bezien geen bedreiging overeenkomstig artikel 285 Sr op.
4.3.2.
Beoordeling
Op 8 september 2021 heeft de verdachte in een park in Rotterdam mensen lastig gevallen. De verdachte heeft op die dag ook een groot blik bier en een fles sterke drank bij zich gehad. De aangever [naam slachtoffer 1] was op dat moment ook in het park. Toen de aangever weg wilde gaan, kwam de verdachte op hem af fietsen. De verdachte begon erg vervelend te doen richting de aangever en wilde in aangevers tas kijken, omdat hij dacht dat daar geld van hem in zat. Omdat de aangever niet onmiddellijk op dit verzoek inging, heeft de verdachte een zakmes uit zijn broekzak gepakt en het (ingeklapte) mes aan de aangever laten zien.
Van een bedreiging in strafrechtelijke zin is naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad sprake indien de bedreiging onder zodanige omstandigheden is gedaan dat bij de betrokkene de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook zou worden gepleegd. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verdachte het ingeklapte zakmes heeft getoond om zijn woorden kracht bij te zetten. De combinatie van de uitlatingen tegen de aangever en het vervolgens tonen van het ingeklapte mes aan de aangever, heeft de redelijke vrees laten ontstaan dat het mes ook daadwerkelijk tegen hem zou worden gebruikt en dat hij daardoor zwaar letsel zou kunnen oplopen. Het verweer wordt verworpen.
4.3.3.
Conclusie
De uitlatingen van de verdachte in combinatie met het tonen van het ingeklapte zakmes leveren in onderlinge samenhang bezien een bedreiging in de zin van artikel 285 Sr op. Het feit kan wettig en overtuigend worden bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
(parketnummer 10/324704-21)
1
hij op 4 november 2021 te Rotterdam
twee mobiele telefoons merk Samsung, die aan [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander
toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen;
2
hij op 8 september 2021 te Rotterdam
[naam slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
door die [naam slachtoffer 3] dreigend de woorden toe
te voegen "Ik maak jullie allemaal dood";
3
hij op 8 september 2021 te Rotterdam
[naam slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware
mishandeling, door die [naam slachtoffer 1] toe te voegen: "ik wil in jouw tas kijken, daar zit mijn
geld in" en hierbij een mes te tonen;
4
hij op 8 september 2021 te Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk planten, en houten kratten , die aan Stichting TussenTuin, toebehoorden heeft vernield;
(parketnummer 10/243398-21)
1
hij op 9 september 2021 te Rotterdam
[naam slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 4] een kopstoot op zijn
neus te geven;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
(parketnummer 10/324704-21)
diefstal;
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
bedreiging met zware mishandeling;
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
(parketnummer 10/243398-21)
1. mishandeling;
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is strafbaar.

7..Motivering maatregel

7.1.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van twee mobiele telefoons. Het zich toe-eigenen van andermans eigendommen is een ergerlijk feit dat naast financiële schade ook overlast oplevert voor de rechtmatige eigenaar.
Voorts is de verdachte bij het tuinproject Oeverloos van de Stichting TussenTuin in Rotterdam op zoek gegaan naar geld, waarvan de verdachte dacht dat hij het daar begraven zou hebben. Toen hij het geld niet kon vinden heeft hij een buurtbewoner bedreigd door te roepen dat hij haar dood zou maken en een andere buurtbewoner bedreigd door mee te delen dat hij in zijn tas wilde kijken omdat zijn geld daarin zou zitten en hem daarbij een ingeklapt zakmes te tonen. Het handelen van de verdachte is voor alle betrokkenen een beangstigende ervaring geweest, hetgeen onder meer blijkt uit de verklaring van een van de buurtbewoonsters, dat zij sinds dit voorval niet meer alleen het park in durft.
Tijdens zijn zoektocht naar geld heeft de verdachte ook goederen van de Stichting TussenTuin vernield, waardoor deze goederen onbruikbaar zijn geworden.
Bovendien is de verdachte naar zijn ouderlijke woning gegaan om daar op agressieve wijze geld te vragen en heeft hij een kopstoot gegeven aan een oom van hem, die probeerde hem rustig te krijgen. Door dit geweld heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de gezondheid van het slachtoffer.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 februari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor onder meer soortgelijke strafbare feiten zoals vernieling en diefstal.
7.2.2.
Rapportage
Bouman GGZ (Fivoor), afdeling reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 28 februari 2022. Dit rapport houdt het volgende in.
Er is bij de verdachte sprake van een verstandelijke beperking en verslavingsproblematiek. Met name het gebruik van cocaïne, methadon en heroïne staan op de voorgrond en hebben een directe relatie met het delictgedrag. Hij pleegt vermogensdelicten om te kunnen voorzien in zijn drugsgebruik en bij het huidige hem tenlastegelegde vertoont hij ook dreigend, dwingend gedrag. Door de cognitieve beperkingen voelt hij zich onder andere snel overvraagd en heeft hij impulscontroleproblemen.
De verdachte is meermaals opgenomen geweest in een kliniek, zowel binnen de reguliere GGZ, verslavingszorg als in forensische klinieken. De laatste drie opnames heeft hij zelf voortijdig, tegen advies van de behandelaar in, beëindigd. Er was sprake van dreigend en grillig gedrag gedurende zijn laatste opname en de zucht naar middelen bleef groot. Binnen het lopende reclasseringstoezicht was het niet mogelijk om hem nog te motiveren, omdat hij zich onttrok aan contact. Ambulante hulpverlening of toeleiding naar begeleid wonen was hierdoor ook niet mogelijk. Zijn voorwaardelijke straf werd ten uitvoer gelegd. Hij is in de maanden voorafgaand aan het hem tenlastegelegde teruggevallen in overmatig middelengebruik, had geen inkomsten en was voor wonen aangewezen op verblijf bij familie, die hem veelal uit de weg gingen door zijn gedrag.
De kans op recidive wordt als hoog ingeschat. Er is sprake van instabiliteit op bijna alle leefgebieden en de steun van familie, alsmede zijn wens voor een abstinent leven is niet voldoende geweest om gedragsverandering te bewerkstelligen. Er is bij de verdachte momenteel opnieuw motivatie voor klinische behandeling. Het verloop van eerdere klinische behandeltrajecten toont echter aan dat behandeling binnen bijzondere voorwaarden niet voldoende externe motivatie is om een behandeltraject vol te houden. De beperkte draagkracht en beperkte bereidheid om mee te werken aan medicamenteuze behandeling bemoeilijken dit. De verdachte zou zelf behandeling binnen een zorgmachtiging willen, maar dergelijke behandeling vindt plaats binnen de reguliere GGZ waarbij er na stabilisatie snel over wordt gegaan tot ontslag uit een kliniek. Tevens is er binnen de reguliere GGZ onvoldoende oog voor de risico's op recidive.
Uitgebreide diagnostiek om te komen tot de best passende behandeling is noodzakelijk voor de hardnekkige verslavingsproblematiek. Indien aan de verdachte de ISD-maatregel wordt opgelegd zal diagnostiek in de eerste maanden onderdeel van het programma kunnen zijn als hij daaraan wil meewerken. Tevens kan in die periode met hem het gebruik van ondersteunende medicatie worden besproken en zijn motivatie worden vergroot. Na ongeveer zes maanden kan hij eventueel alsnog in aanmerking komen voor extramurale behandeling in een kliniek. Voordeel hierbij is dat de verdachte bij stagnatie direct terug naar het detentieadres kan worden gehaald, waarna opnieuw gekeken kan worden naar de mogelijkheden voor hervatting of een ander traject. Ook kan er binnen de ISD-afdeling behandeling of een gedragsinterventie worden ingezet. Ter resocialisatie wordt er ook hulp
geboden bij financiën, dagbesteding en wonen.
De reclassering is van mening dat een behandeltraject binnen een voorwaardelijk kader geen haalbare optie is. De kans op onttrekking aan de voorwaarden is te groot. Het opleggen van de ISD maatregel wordt gezien als een passende afdoening ter bescherming van de maatschappij en biedt de meeste kans om te komen tot gedragsverandering om de hoge kans op recidive te verminderen. Geadviseerd wordt om aan de verdachte de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar op te leggen.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport en is het met de bevindingen en conclusies eens.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De verdachte heeft zich in korte tijd schuldig gemaakt aan meerdere misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De verdachte is blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 februari 2022 in de vijf jaren voorafgaande aan de door hem begane feiten ten minste driemaal tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld. De desbetreffende vonnissen zijn onherroepelijk. De onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan, gelet op de eerdere veroordelingen en het als hoog ingeschatte recidiverisico.
De rechtbank stelt vast dat de tot op heden aan de verdachte opgelegde straffen er niet toe hebben geleid dat het criminele gedrag van de verdachte is beëindigd.
Voorts onderschrijft de rechtbank de conclusie van de reclassering dat oplegging van de ISD-maatregel is aangewezen.
Door de raadsman is primair bepleit te overwegen om aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf of een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen met bijzondere voorwaarden, waaronder plaatsing in een kliniek, en de voorlopige hechtenis van de verdachte bij uitspraak te beëindigen. Subsidiair is bepleit om bij het opleggen van de ISD-maatregel te bepalen dat over een jaar de voortgang van de ISD-maatregel getoetst wordt.
Gelet op de door de verdachte steeds weer veroorzaakte overlast en schade staat op dit moment het belang van de samenleving voorop. De veiligheid van personen of goederen vereist dat niet kan worden volstaan met een voorwaardelijke straf of maatregel met bijzondere voorwaarden, maar dat aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren wordt opgelegd. Daarbij is mede gelet op de ernst van de begane feiten, de veelvuldigheid van de voorafgaande veroordelingen, de voortijdige beëindigingen van zijn eerdere opnames in klinieken en de tenuitvoerleggingen van eerder aan hem voorwaardelijk opgelegde straffen.
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de maatregel er mede toe strekt de maatschappij te beveiligen en de recidive van verdachte te beëindigen.
De rechtbank bepaalt dat er -vanwege de hardnekkige verslavingsproblematiek van de verdachte en de tijd die gemoeid zal zijn om te komen tot gedragsverandering- geen aftrek van de voorlopige hechtenis kan plaatsvinden. Om dezelfde reden zal de rechtbank -anders dan door de raadsman is bepleit- ook niet ambtshalve beslissen dat tussentijds de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel dient te worden beoordeeld.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen maatregel passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij hebben zich in het geding gevoegd [naam slachtoffer 2] terzake van het onder parketnummer 10/324704-21 onder 1 en [naam slachtoffer 6] terzake van het onder parketnummer 10/243398-21 onder 2 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij [naam slachtoffer 2] vordert een vergoeding van € 672,- aan materiële schade en de benadeelde partij [naam slachtoffer 6] vordert een vergoeding van € 1.610,- aan materiële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij [naam slachtoffer 6] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman refereert zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 6] is bepleit om deze niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering indien de verdachte van dit feit wordt vrijgesproken. Subsidiair is bepleit om de vordering van deze benadeelde partij af te wijzen, omdat deze onvoldoende is onderbouwd dan wel deze niet-ontvankelijk te verklaren omdat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partij [naam slachtoffer 6] zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan de verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] door het onder parketnummer 10/324704-21 onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering worden toegewezen.
De benadeelde partij [naam slachtoffer 2] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 4 november 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding van [naam slachtoffer 6] geen inhoudelijke beslissing genomen.
De verdachte moet de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] een schadevergoeding betalen van € 672,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 38m, 57, 285, 310, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder parketnummer 10/243398-21 onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder parketnummer 10/324704-21 onder 1, 2, 3 en 4 en de onder parketnummer 10/243398-21 onder 1 tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
gelast dat de verdachte wordt geplaatst in
een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 6] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van
€ 672,- (zegge: zeshonderdtweeënzeventig euro),bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 4 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer 2] te betalen
€ 672,-(hoofdsom,
zegge:
zeshonderdtweeënzeventig euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 672,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
13 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. R.H. Kroon en W.S. Korteling, rechters,
in tegenwoordigheid van M.M. Cerpentier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 maart 2022.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
(parketnummer 10/324704-21)
1
hij op of omstreeks 4 november 2021 te Rotterdam
twee, althans een of meer, mobiele telefoons (merk Samsung), in elk geval enig
goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander
toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen;
2
hij op of omstreeks 8 september 2021 te Rotterdam
[naam slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door die [naam slachtoffer 3] dreigend de woorden toe
te voegen "Ik maak jullie allemaal dood", althans woorden van gelijke dreigende
aard of strekking;
3
hij op of omstreeks 8 september 2021 te Rotterdam
[naam slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling, door die [naam slachtoffer 1] toe te voegen: "ik wil in jouw tas kijken, daar zit mijn
geld in" en/of (hierbij) een mes te tonen, althans een mes in de hand te houden;
4
hij op of omstreeks 8 september 2021 te Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk planten, en/of (een) (houten) krat(ten) en/of (een
deel van) een kas, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam slachtoffer 5]
en/of Stichting TussenTuin, in elk geval aan een ander toebehoorde(n),
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
(parketnummer 10/243398-21)
1
hij op of omstreeks 9 september 2021 te Rotterdam
[naam slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 4] een kopstoot op/tegen zijn
neus, althans zijn hoofd te geven;
2
hij op of omstreeks 9 september 2021 te Rotterdam
opzettelijk een elektrische fiets, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 6] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.