ECLI:NL:RBROT:2022:2472

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
KTN-9486080_24032022
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen en proceskosten in een civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de kantonrechter te Dordrecht, heeft eiser, vertegenwoordigd door Rijnland Gerechtsdeurwaarders & Incasso, een vordering ingesteld tegen gedaagde, vertegenwoordigd door mr. J.F. van Drenth. De zaak betreft een vordering tot betaling van openstaande facturen, voortvloeiend uit een overeenkomst van opdracht tussen partijen. Eiser heeft gevorderd dat gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 1.851,71, inclusief rente en buitengerechtelijke kosten. Gedaagde heeft de vordering betwist en geconcludeerd tot afwijzing.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 februari 2022 is gedaagde niet verschenen, maar heeft hij telefonisch contact gehad met de kantonrechter. Hij heeft aangegeven een betaling van € 1.814,64 te hebben verricht, maar heeft erkend dat dit niet het volledige openstaande bedrag betreft. Eiser heeft vervolgens verzocht om vonnis te wijzen, aangezien het bedrag niet is ontvangen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde ervoor heeft gekozen om geen inhoudelijk verweer te voeren en heeft geoordeeld dat het onbetwist openstaande bedrag van € 50,23 aan hoofdsom moet worden toegewezen.

In de beslissing heeft de kantonrechter gedaagde veroordeeld tot betaling van € 50,23, vermeerderd met wettelijke handelsrente, en heeft hij gedaagde ook veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken door mr. P. Joele en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak is gedaan op 24 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 9486080 \ CV EXPL 21-4309
uitspraak: 24 maart 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: Rijnland Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
tegen
[gedaagde], h.o.d.n. [naam bedrijf] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.F. van Drenth.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit het volgende:
  • het exploot van dagvaarding van 5 oktober 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • het tussenvonnis van 16 december 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de aantekening dat op 4 februari 2022 de mondelinge behandeling is gehouden, waarbij mr. Van Drenth met en [gedaagde] zonder bericht van verhindering niet is verschenen, maar wel per telefoon vragen van de kantonrechter heeft beantwoord;
  • de akte uitlating van de zijde van [eiser] .
De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2..De vordering, de grondslag en het verweer

2.1
[eiser] heeft gevorderd om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan hem van in totaal € 1.851,71 – zijnde € 5.217,- aan hoofdsom, € 93,86 aan tot aan de datum van dagvaarding verschenen rente en € 650,85 aan buitengerechtelijke kosten, waarop een betaling van € 4.110,- in mindering is gebracht – te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, een en ander een bedrag van € 25.000,- niet te boven gaand, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] aan zijn eis het volgende ten grondslag gelegd. [eiser] heeft in opdracht en voor rekening van [gedaagde] werkzaamheden verricht, zodat [gedaagde] uit hoofde van de tussen partijen bestaande overeenkomst van opdracht de in dit kader verzonden facturen dient te vergoeden.
2.3
[gedaagde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering. Op hetgeen hij in dit kader heeft aangevoerd, zal – voor zover van belang – bij de beoordeling van het geschil worden ingegaan.

3..De beoordeling van het geschil

3.1
[gedaagde] is tijdens de mondelinge behandeling niet verschenen, maar hij heeft aan de kantonrechter desgevraagd per telefoon meegedeeld dat hij kort voorafgaand aan de zitting een betaling heeft verricht van € 1.814,64 omdat hij van de zaak af wilde zijn en dat hij contact heeft opgenomen met de gemachtigde van [eiser] die hem heeft gezegd dat de mondelinge behandeling geen doorgang hoefde te vinden.
heeft betwist dat aan [gedaagde] zou zijn bericht dat de mondelinge behandeling niet door zou gaan. Hij heeft wel erkend het bedrag van € 1.814,64 te hebben ontvangen, maar stelt dat dit niet het volledige openstaande bedrag betreft en dat ook de kosten niet zijn voldaan.
heeft vervolgens toegezegd om binnen twee weken alsnog het bedrag van € 766,38 – zijnde € 50,23 aan restant hoofdsom, € 240,- aan griffierecht, € 102,15 aan dagvaardingskosten en € 374,- aan gemachtigdensalaris – aan [eiser] te voldoen. Bij akte van 21 februari 2022 heeft [eiser] de kantonrechter bericht dat het bedrag niet is ontvangen en heeft [eiser] de kantonrechter verzocht vonnis te wijzen.
3.2
Uit het niet verschijnen ter zitting en zijn uitlating tijdens het telefoongesprek met de kantonrechter dat hij het volledige openstaande bedrag inclusief kosten van € 766,38 zou voldoen, begrijpt de kantonrechter dat [gedaagde] ervoor heeft gekozen niet langer inhoudelijk verweer te voeren tegen de vordering. Aangezien de betaling niet is verricht, zal het onbetwist thans nog openstaande bedrag van € 50,23 aan hoofdsom worden toegewezen.
3.3
De onweersproken gebleven handelsrente zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen op de wijze als in het dictum weergegeven.
3.4
[gedaagde] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

4..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 50,23, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over een bedrag van € 1.851,71 vanaf de dag van dagvaarding tot 4 februari 2022 en over een bedrag van € 50,23 vanaf 4 februari 2022 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 342,15 aan verschotten en € 374,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
590