ECLI:NL:RBROT:2022:2469

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
KTN-9233776_24022022
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van energiekosten en toetsing van ontbinding van energieleveringsovereenkomst

In deze zaak heeft DGB Energie B.V. (hierna: DGB) een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die in persoon procedeert, met het verzoek om veroordeling tot betaling van € 663,29 aan energiekosten. De vordering is gebaseerd op een energieleveringsovereenkomst die op 5 november 2019 tot stand is gekomen. De gedaagde heeft deze overeenkomst op 28 december 2019 opgezegd, maar DGB stelt dat de gedaagde gehouden is tot betaling van de geleverde energie. De kantonrechter heeft de procedure gevolgd en diverse processtukken in overweging genomen, waaronder de dagvaarding, de conclusie van antwoord en de mondelinge behandeling die op 2 juli 2021 heeft plaatsgevonden.

De kantonrechter heeft ambtshalve overwogen dat de gedaagde niet correct is geïnformeerd over het wettelijk ontbinding-/herroepingsrecht. Volgens artikel 6:230o, eerste lid, BW heeft een consument het recht om een overeenkomst zonder opgave van redenen te ontbinden binnen veertien dagen na de sluiting van de overeenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde niet op de juiste wijze is gewezen op deze ontbindingstermijn, waardoor deze is verlengd. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de opzegging van de gedaagde op 28 december 2019 moet worden beschouwd als een ontbinding binnen de ontbindingstermijn.

De kantonrechter heeft verder geoordeeld dat de gedaagde geen kosten voor de levering van gas of elektriciteit verschuldigd is, omdat DGB niet aan haar informatieverplichtingen heeft voldaan. De vordering van DGB is afgewezen en DGB is veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op nihil, aangezien de gedaagde in persoon procedeert. De uitspraak is gedaan door mr.dr. P.G.J. van den Berg op 24 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 9233776 \ CV EXPL 21-2211
uitspraak: 24 februari 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DGB ENERGIE B.V.,
gevestigd te Hardenberg,
eiseres,
gemachtigde: mr. T. Waissi,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
die in persoon procedeert.
Partijen worden hierna aangeduid als “DGB” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit het volgende:
  • het exploot van dagvaarding van 11 mei 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 3 juni 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de aantekening dat op 2 juli 2021 de mondelinge behandeling is gehouden;
  • de akte uitlating van [gedaagde] , met producties, en haar mondelinge toelichting ter rolzitting;
  • de antwoordakte van DGB van 19 augustus 2021, met één productie;
  • de rolbeslissing van 4 november 2021;
  • de akte uitlating van DGB van 2 december 2021, met producties;
  • het e-mailbericht van [gedaagde] van 16 december 2021.
De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

2..De vordering, de grondslag en het verweer

2.1
DGB heeft gevorderd om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan DGB van een bedrag van € 663,29, te vermeerderen met wettelijke rente met ingang van de dag van opeisbaarheid, althans vanaf een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum, tot aan de datum van algehele voldoening, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2
DGB heeft aan haar eis het volgende ten grondslag gelegd. Op 5 november 2019 is tussen partijen een overeenkomst tot stand gekomen voor de levering van gas en elektriciteit op het woonadres van [gedaagde] voor de duur van 5 jaar. De overeenkomst is tot stand gekomen via de tussenpersoon Consumenten energiebond. Op 6 november 2019 heeft [gedaagde] een contractbevestiging ontvangen en op 6 december 2019 is DGB gestart met de levering van gas en elektriciteit. Vervolgens heeft [gedaagde] de overeenkomst op 28 december 2019 opgezegd. Als gevolg van de opzegging heeft DGB de levering beëindigd. [gedaagde] is uit hoofde van de overeenkomst tussen partijen gehouden tot betaling van de geleverde energie. DGB heeft haar vordering als volgt gespecificeerd:
factuurnummer datum factuur periode uiterste betaaldatum bedrag
[factuurnummer 1] 22-01-2020 06-12-2019 tot 08-01-2020 12 februari 2020 € 389,12
[factuurnummer 2] 24-01-2020 06-12-2019 tot 08-01-2020 18 februari 2020 € 274,17 +
TOTAAL: € 663,29
2.3
[gedaagde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering. Op hetgeen zij in dit kader heeft aangevoerd, zal – voor zover van belang – bij de beoordeling van het geschil worden ingegaan.

3..De beoordeling van het geschil

3.1
In de rolbeslissing van 4 november 2021 is ambtshalve overwogen dat indien al geoordeeld moet worden dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen – hierna zal er veronderstellenderwijze vanuit worden gegaan dat dit het geval is – op grond van artikel 6:230o, eerste lid, aanhef en onder c, BW heeft te gelden dat een consument een overeenkomst als de onderhavige zonder opgave van redenen kan ontbinden tot een termijn van veertien dagen is verstreken na de dag waarop de overeenkomst is gesloten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat wanneer de consument niet overeenkomstig artikel 6:230m, eerste lid, aanhef en onderdeel h, BW op deze ontbindingstermijn en de wijze waarop het ontbindingsrecht moet worden uitgeoefend is gewezen, de genoemde termijn wordt verlengd met de tijd die is verstreken vanaf het tijdstip bedoeld in het eerste lid tot het moment waarop alle ontbrekende gegevens op de voorgeschreven wijze aan de consument zijn verstrekt, maar ten hoogste met twaalf maanden. Van deze bepalingen kan niet ten nadele van de consument worden afgeweken (artikel 6:230i, eerste lid, BW).
3.2
Voorts heeft de kantonrechter geconstateerd dat op het door DGB overgelegde machtigingsformulier, waarmee volgens haar [gedaagde] de overeenkomst is aangegaan, een vakje is aangevinkt met daarachter de tekst: “Hierbij doe ik uitdrukkelijk afstand van het wettelijk ontbinding-/herroepingsrecht” en dat op een kennelijk met de energieovereenkomst meegestuurde pagina “berekening voorschot” onder het kopje “bedenktijd” is vermeld: “U heeft 14 dagen bedenktijd*. Binnen deze 14 dagen kunt u, zonder extra kosten, telefonisch opzeggen”, met als noot: “* Dit geldt alleen voor kleinverbruikaansluitingen en is niet van toepassing wanneer u afstand heeft gedaan van de bedenktijd.” Op grond hiervan lijkt het erop dat [gedaagde] niet juist is voorgelicht over de ontbindingstermijn, waardoor deze is doorgelopen en nog liep toen [gedaagde] de overeenkomst op 28 december 2019 heeft opgezegd. DGB is in genoemde rolbeslissing vervolgens in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.
3.3
DGB heeft in haar reactie toen gesteld dat bij de totstandkoming van de overeenkomst aan alle (pre)contractuele informatieverplichtingen is voldaan en dat [gedaagde] in het verkoopgesprek erop is gewezen dat de mogelijkheid bestaat om de overeenkomst binnen 14 dagen kosteloos en zonder opgaaf van reden te annuleren. Tegelijkertijd stelt DGB echter dat [gedaagde] overeenkomstig het overgelegde “belscript” ook is gewezen op de mogelijkheid om afstand te doen van de bedenktijd, hetgeen, naar de kantonrechter begrijpt, heeft geleid tot de aangevinkte tekst “Hierbij doe ik uitdrukkelijk afstand van het wettelijk ontbinding-/herroepingsrecht”. Nog daargelaten dat [gedaagde] betwist dat zij per telefoon heeft gesproken met DGB of haar tussenpersoon Consumenten energiebond, voldoet deze door DGB gestelde aan [gedaagde] verstrekte informatie niet aan de eis van artikel 6:230m, eerste lid, aanhef en onder h, BW. [gedaagde] is immers – door de informatie dat zij de mogelijkheid had om afstand te doen van de bedenktijd en het vervolgens in de geciteerde voetnoot vermelden dat de bedenktijd niet van toepassing is wanneer daarvan afstand is gedaan – niet juist geïnformeerd over het feit dat zij de overeenkomst hoe dan ook zonder opgave van redenen kon ontbinden tot veertien dagen na de dag waarop de overeenkomst is gesloten, aangezien van dit recht niet ten nadele van [gedaagde] als consument kan worden afgeweken.
3.4
Wanneer de consument niet overeenkomstig artikel 6:230m, eerste lid, aanhef en onderdeel h, BW op de ontbindingstermijn en de wijze waarop het ontbindingsrecht moet worden uitgeoefend is gewezen, wordt de genoemde termijn overeenkomstig artikel 6:230o lid 2, aanhef en onder c, BW verlengd op de onder 3.1 al vermelde wijze. Nu niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde] op een later moment vóór haar opzegging van 28 december 2019 alsnog op de juiste wijze is geïnformeerd, moet deze opzegging daarom worden opgevat als een ontbinding binnen de ontbindingstermijn.
3.5
Gelet op artikel 6:230s, vijfde lid, aanhef en onder a, ten eerste, BW is de consument geen kosten voor de levering van gas of elektriciteit verschuldigd wanneer deze niet in beperkte volumes of in een bepaalde hoeveelheid gereed voor verkoop zijn gemaakt en de handelaar heeft nagelaten de informatie overeenkomstig artikel 230m, eerste lid, aanhef en onder h, BW te verstrekken. Dit betekent in dit geval dat [gedaagde] geen leveringskosten is verschuldigd, zodat de gevorderde hoofdsom en de daarop gebaseerde nevenvorderingen moeten worden afgewezen.
3.6
DGB zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Aangezien [gedaagde] in persoon procedeert, worden deze kosten – waarvan de vergoeding volgens een vast stelsel is gekoppeld aan proceshandelingen die door een advocaat/gemachtigde zijn verricht – begroot op nihil. De door [gedaagde] overgelegde factuur van een advocaat komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking.

4..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt DGB in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr.dr. P.G.J. van den Berg en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
590