In deze zaak heeft DGB Energie B.V. (hierna: DGB) een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die in persoon procedeert, met het verzoek om veroordeling tot betaling van € 663,29 aan energiekosten. De vordering is gebaseerd op een energieleveringsovereenkomst die op 5 november 2019 tot stand is gekomen. De gedaagde heeft deze overeenkomst op 28 december 2019 opgezegd, maar DGB stelt dat de gedaagde gehouden is tot betaling van de geleverde energie. De kantonrechter heeft de procedure gevolgd en diverse processtukken in overweging genomen, waaronder de dagvaarding, de conclusie van antwoord en de mondelinge behandeling die op 2 juli 2021 heeft plaatsgevonden.
De kantonrechter heeft ambtshalve overwogen dat de gedaagde niet correct is geïnformeerd over het wettelijk ontbinding-/herroepingsrecht. Volgens artikel 6:230o, eerste lid, BW heeft een consument het recht om een overeenkomst zonder opgave van redenen te ontbinden binnen veertien dagen na de sluiting van de overeenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde niet op de juiste wijze is gewezen op deze ontbindingstermijn, waardoor deze is verlengd. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de opzegging van de gedaagde op 28 december 2019 moet worden beschouwd als een ontbinding binnen de ontbindingstermijn.
De kantonrechter heeft verder geoordeeld dat de gedaagde geen kosten voor de levering van gas of elektriciteit verschuldigd is, omdat DGB niet aan haar informatieverplichtingen heeft voldaan. De vordering van DGB is afgewezen en DGB is veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op nihil, aangezien de gedaagde in persoon procedeert. De uitspraak is gedaan door mr.dr. P.G.J. van den Berg op 24 februari 2022.