In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte had ongeveer 7 kilo cocaïne vervoerd in een verborgen ruimte van zijn auto. De rechtbank oordeelde dat er voorwaardelijk opzet op het vervoeren van de cocaïne bewezen was. De officier van justitie had vrijspraak van het primair ten laste gelegde gevorderd, maar de rechtbank volgde dit niet en sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op zijn minst de aanmerkelijke kans had aanvaard dat hij harddrugs vervoerde, gezien zijn eigen verklaringen en de omstandigheden van de zaak.
De rechtbank legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had geen strafblad en was voor het eerst in aanraking met de justitie. De rechtbank benadrukte de schadelijke effecten van harddrugs op de samenleving en de keuze van de verdachte voor financieel gewin, wat de rechtbank als ernstig beschouwde. Daarnaast werd het in beslag genomen voertuig, een Opel Insignia, onttrokken aan het verkeer, omdat het bewezen feit met behulp van dit voertuig was begaan. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken op 16 maart 2022.