ECLI:NL:RBROT:2022:2448

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
10/222869-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en poging tot zware mishandeling van een zus door haar broers

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 24 maart 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met zijn broer zijn zus wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en haar heeft mishandeld. De feiten vonden plaats op 1 september 2020, toen de aangeefster in de woning van de medeverdachte werd aangetroffen. De aangeefster verklaarde dat zij door de verdachte en de medeverdachte was mishandeld en dat zij niet mocht vertrekken. De rechtbank heeft de aanvankelijke verklaringen van de aangeefster, ondanks haar latere terugtrekking, als geloofwaardig beoordeeld, mede op basis van het geconstateerde letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn broer de aangeefster wederrechtelijk hebben vastgehouden en haar hebben mishandeld, maar heeft geen poging tot doodslag bewezen geacht. In plaats daarvan is de verdachte veroordeeld voor poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 143 dagen opgelegd, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had voor soortgelijke feiten en dat de straffen in verhouding stonden tot de ernst van de feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/222869-20
Datum uitspraak: 24 maart 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
raadsman mr. J. el Hannouche, advocaat te Utrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 2 maart 2021 en 10 maart 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 2 maart 2021 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.J. du Croix heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 (medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving) en onder 2 primair impliciet primair (medeplegen van poging doodslag) ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 342 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 300 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) inhoudende een contactverbod met de aangeefster.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
De verdediging heeft voor beide feiten vrijspraak bepleit. Daartoe is ten aanzien van feit 1 betoogd dat de wederrechtelijkheid ontbreekt. Subsidiair is een beroep gedaan op overmacht in de zin van noodtoestand. Bij feit 2 is aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat de verdachte en zijn broer en medeverdachte [naam medeverdachte] (hierna: de medeverdachte) de aangeefster met een ijzeren voorwerp hebben geslagen of bij haar keel hebben gegrepen.
Beoordeling
De rechtbank gaat uit van het volgende. Op 1 september 2020 treffen verbalisanten de aangeefster aan in een slaapkamer in de woning van de medeverdachte. Ook de verdachte en de medeverdachte, hun ouders en jongere zus zijn in de woning aanwezig. De aangeefster vertelt aan de verbalisanten dat zij door de verdachte en de medeverdachte is mishandeld en dat ze de slaapkamer niet mocht verlaten. Ook vertelt zij dat haar telefoon en sleutels zijn afgepakt en dat de voordeur van de woning op slot was gedraaid om te voorkomen dat ze ervan door zou gaan. De verbalisanten zien verkleuringen op de wang van de aangeefster en aan de linkerkant van haar hals onder haar oor. In het ziekenhuis worden bij de aangeefster kneuzingen van hoofd en gelaat geconstateerd en ook verschijnselen van een hersenschudding. Op 3 september 2020 heeft zij aangifte gedaan tegen de verdachte en de medeverdachte. Hoewel de aangeefster op latere momenten is teruggekomen op haar verklaringen, wordt gelet op de weinig concrete en overtuigende wijze waarop dat is gebeurd geen enkele aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van haar verklaringen, waaronder de aangifte.
Feit 1
De verdachte en de medeverdachte hebben verklaard dat zij de aangeefster tegen haar zin hebben vastgehouden voor haar eigen veiligheid, omdat zij anders zou terugkeren naar een onveilige situatie bij een criminele organisatie. Volgens de verdediging was deze beperking van de bewegingsvrijheid dus niet wederrechtelijk van aard. De rechtbank kan dit betoog niet volgen. Op basis van het dossier is er namelijk geen begin van aannemelijkheid
dat – niet alleen in de opvatting of verbeelding van de verdachte en de medeverdachte, maar daadwerkelijk – sprake was van een zodanig dreigende situatie dat de verdachte en de medeverdachte de aangeefster moesten beschermen.
Een en ander leidt tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit en dat hij, gelet op de bewijsmiddelen, de aangeefster wederrechtelijk van haar vrijheid beroofd heeft en dat hij dit in een zodanige nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte heeft gedaan zodat tevens sprake is van medeplegen.
Feit 2
De in de tenlastelegging opgenomen geweldshandelingen, zoals tegen het hoofd slaan met de vuisten en met een stalen stang en het dichtknijpen van de keel, worden door de aangeefster beschreven in haar verklaringen. Het letsel dat bij haar is vastgesteld past bij deze geweldshandelingen. De medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de aangeefster met zijn vuisten heeft geslagen en dat de verdachte haar met “iets van metaal” tegen het hoofd heeft geslagen en haar heeft gewurgd. Dit laatste heeft de verdachte ook verklaard tegenover de politie. Dat die verklaringen niet zouden kloppen, zoals de verdachte en de medeverdachte op zitting hebben beweerd, wordt als onaannemelijk aan de kant geschoven. De verklaringen worden dus meegenomen in de beoordeling. Mede op basis daarvan komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de aan de verdachte verweten geweldshandelingen. Omdat hij deze gelet op de bewijsmiddelen in een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte heeft uitgevoerd, wordt hij voor alle geweldshandelingen veroordeeld als medepleger.
De vraag die resteert is of het toegepaste geweld kan worden aangemerkt als een poging doodslag. Het slaan met een metalen stang op een hoofd zou dat kunnen opleveren, maar niet zonder meer. Daarvoor moet wel kunnen worden vastgesteld met welke intensiteit is geslagen, op welke plek van het hoofd en welke risico’s daaraan verbonden zijn. Uit het dossier kan deze combinatie van factoren echter onvoldoende worden opgemaakt. Voor het geven van vuistslagen op het hoofd geldt hetzelfde. Niet voldoende duidelijk is hoe hard, waar en met welke mogelijke gevolgen die hebben plaatsgevonden. Ook het dichtknijpen van de keel kan op basis van de beschikbare informatie niet kwalificeren als een poging doodslag. Zo heeft de verdachte verklaard dat hij niet langer dan twee tot drie seconden de keel heeft dicht geknepen. Een en ander betekent dat de geweldshandelingen van de verdachte en de medeverdachte, ook in onderling verband en samenhang bezien, geen poging doodslag opleveren.
De rechtbank komt wel tot een bewezenverklaring van een poging zware mishandeling. De handelingen zijn namelijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangeefster.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 1 september 2020 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander ,
opzettelijk [naam slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door die
[naam slachtoffer]tegen
haarwil vast te houden, die
[naam slachtoffer]bij
haarmiddel en bij
haararm vast te pakken en vast te houden en de voordeur van de woning waarin die slaapkamer was gelegen op slot te doen ende telefoon en sleutels van die
[naam slachtoffer]af te pakken en die
[naam slachtoffer]daarbij te zeggen dat ze moest blijven;
2.
hij op 1 september 2020 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [naam slachtoffer] meermalen met kracht met diens vuisten tegen
haarhoofd te slaan en stompen en die [naam slachtoffer] (met kracht) de keel te knijpen en/ dichtgeknepen te houden en die [naam slachtoffer] (met kracht) met een (stalen) (halter en/of dumbell)stang op
haarhoofd heeft geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden

2..primair, impliciet subsidiair

medeplegen van poging tot zware mishandeling

Door de verdediging is ten aanzien van feit 1 een beroep gedaan op overmacht in de zin van noodtoestand. Voor honorering van een dergelijk beroep is vereist dat sprake is van een gedraging die voortvloeit uit een actuele, concrete nood, een gedraging die is geëigend om aan die nood (het belangenconflict) een einde te maken en die voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Van de verdachte mag worden verwacht dat hij in dat verband een navolgbare verklaring geeft. Daarin is hij niet geslaagd. Zoals hiervoor al overwogen, is er op basis van het dossier geen begin van aannemelijkheid dat - niet alleen in de opvatting of verbeelding van de verdachten, maar daadwerkelijk - sprake was van een zodanig dreigende situatie dat de verdachte en de medeverdachte de aangeefster moesten beschermen. Het beroep wordt dus verworpen.
Er zijn geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn broer schuldig gemaakt aan opzettelijke vrijheidsberoving en poging tot zware mishandeling van hun zus. Zij is vastgehouden in de woning van de medeverdachte en door de verdachte en de medeverdachte tegen haar hoofd geslagen met vuisten en een metalen stang. Ook is haar keel dichtgeknepen. Dit agressieve en onaanvaardbare gedrag, ook nog door haar eigen broers, moet voor de aangeefster zeer verwarrend en beangstigend zijn geweest. De verdachte en de medeverdachte hebben door hun handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. Zorgelijk is dat zij in de veronderstelling lijken te verkeren dat zij hun zus een dienst hebben bewezen en dat zij op zitting geen enkele blijk hebben gegeven van enig besef van (de impact van) hun handelen. Een en ander wordt de verdachte stevig aangerekend.
De rechtbank heeft een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 februari 2021 gezien, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten ligt het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur in beginsel voor de hand. Omdat echter de officier van justitie haar eis heeft beperkt tot een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de constatering dat de feiten anderhalf jaar geleden hebben plaatsgevonden, ziet de rechtbank in dit geval geen doorslaggevende redenen om een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Wel wordt in de aard en ernst van de feiten aanleiding gezien de maximale taakstraf op te leggen en een flinke voorwaardelijke gevangenisstraf. Dat voorwaardelijke deel is bedoeld om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Anders dan gevorderd, zal de rechtbank geen contactverbod opleggen. Daarbij is meegenomen dat de verdachte zich tijdens zijn schorsing aan het contactverbod heeft gehouden. Ook speelt het tijdsverloop een rol en de onbekendheid met de wensen van de aangeefster op dit punt.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 47, 57, 282, 302 Sr.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 (primair impliciet subsidiair) ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 143 dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
100 dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren,waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.F. Milders, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en H.J. de Kraker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Dere, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 1 september 2020 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [naam slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door die [naam slachtoffer] tegen diens wil vast te houden die [naam slachtoffer] bij diens middel en/of bij diens arm, althans lichaam, vast te pakken en/of vast te houden en/of die [naam slachtoffer] op te sluiten in een (slaap)kamer en/of de voordeur van de woning waarin die (slaap)kamer was gelegen op slot te doen en/of de telefoon en/of sleutels van die [naam slachtoffer] af te pakken en/of die [naam slachtoffer] (daarbij) te zeggen dat ze moest blijven;
( art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2 primair
hij op of omstreeks 1 september 2020 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met diens vuist(en) en/of met (vlakke) hand(en) tegen diens hoofd, althans lichaam, te slaan en/of stompen en/of die [naam slachtoffer] (met kracht) (op/tegen) de keel en/of hals (dicht) te knijpen en/of duwen en/of diens keel dichtgeknepen te houden en/of die [naam slachtoffer] bij diens keel in een wurggreep te houden en/of die [naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een (stalen) (halter en/of dumbell)stang en/of staaf, al dan niet met gewichten eraan, althans met een hard en/of zwaar voorwerp, op diens hoofd, althans lichaam, heeft geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair
hij op of omstreeks 1 september 2020 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
een persoon genaamd [naam slachtoffer] opzettelijk heeft/hebben mishandeld door die [naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, tegen diens hoofd, althans lichaam, te slaan en/of stompen en/of die [naam slachtoffer] (met kracht) (op/tegen) de keel en/of hals (dicht) te knijpen en/of duwen en/of diens keel dichtgeknepen te houden en/of die [naam slachtoffer] bij diens keel in een wurggreep te houden en/of die [naam slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een (stalen) (halter en/of dumbell) stang en/of staaf, al dan niet met gewichten eraan, althans met een hard en/of zwaar voorwerp, op diens hoofd, althans lichaam, te slaan.
( art 300 Wetboek van Strafrecht, art 47 Wetboek van Strafrecht )