ECLI:NL:RBROT:2022:2446

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
10/283552-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos rijgedrag met dodelijke afloop op de snelweg

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 24 maart 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 18 augustus 2020 op de A13 te Rotterdam een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed met een snelheid van 168 km/u, terwijl de geldende maximumsnelheid op dat moment 50 km/u was. Dit rijgedrag werd door de rechtbank gekwalificeerd als roekeloos, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wegenverkeerswet (WVW). De verdachte heeft een persoon aangereden die hulp bood na een eerder ongeval, wat resulteerde in de dood van deze persoon. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen de maximumsnelheid in ernstige mate had overschreden, maar ook de verkeerssignalering had genegeerd. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de impact op de nabestaanden en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere verkeersdelicten en de aanbevelingen van de reclassering.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/283552-20
Datum uitspraak: 24 maart 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatum verdachte] op [geboorteplaats verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
raadsman mr. H. Sytema, advocaat te ‘s-Gravenhage.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 maart 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Blanken heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden;
  • ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de door de officier van justitie bewezen geachte roekeloosheid vrijspraak bepleit. Het enkele feit dat de verdachte de maximumsnelheid fors heeft overschreden, maakt zijn rijgedrag zonder bijkomende omstandigheden – die ontbreken – niet roekeloos. Toepassing van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) is niet aan de orde. Er moet namelijk worden gekeken naar het samenstel van gedragingen. Het missen van de matrixborden kan echter niet als een afzonderlijke gedraging worden aangemerkt. Niet kan namelijk worden gezegd dat de verdachte dat opzettelijk heeft gedaan; negeren is iets anders dan niet zien of registreren. Wat de verdediging betreft kan slechts bewezen worden dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld.
Beoordeling
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat in de nacht van 17 op 18 augustus 2020 twee verkeersongevallen op de A13 te Rotterdam hebben plaatsgevonden. Omstreeks 04:03 uur is een Volkswagen Polo op de achterkant van een BMW gebotst, waardoor de Volkswagen achterstevoren tot stilstand is gekomen tussen de meest linker rijstrook en de middelste rijstrook. Kort daarna is [naam slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) vanaf de vluchtstrook gelopen in de richting van de Volkswagen. Op het moment dat de verdachte in een Opel Astra met een zeer hoge snelheid de plaats van het ongeval naderde, stond het slachtoffer tussen de Volkswagen en de middenberm. De verdachte is vervolgens de Volkswagen aan de linkerkant gepasseerd, waarna hij het slachtoffer heeft aangereden. Als gevolg van deze aanrijding is het slachtoffer ter plaatse overleden.
De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke gedragingen van de verdachte de conclusie rechtvaardigen dat hij schuld in de zin van artikel 6 WVW heeft aan het verkeersongeval als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden. De vraag is welke mate van schuld.
Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties, namelijk van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos. Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik in de rechtspraak willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. In artikel 5a WVW is -kort gezegd- strafbaar gesteld, het zich opzettelijk in het verkeer zodanig gedragen dat de verkeersregels in die mate worden geschonden dat daarbij levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen is te duchten. De rechtbank moet beoordelen of de verkeersgedragingen van de verdachte een veroordeling op grond van artikel 5a WVW zouden opleveren.
Uit de gegevens van de beeldstanden van de elektronische verkeerssignalering blijkt dat er na het eerste verkeersongeval – en ruim drie minuten vóór de aanrijding tussen de verdachte en het slachtoffer – een snelheidsbeperking was ingesteld. Op ongeveer 975 meter voor het punt waar het eerste ongeval had plaatsgevonden, gaven de (vier) matrixborden 70 km/uur aan en op 475 meter en 25 meter voor dat punt gaven de matrixborden 50 km/uur aan. De eerste twee borden waren voorzien van knipperende, amberkleurige lampen.
Volgens de verkeersongevallenanalyse staat vast dat de verdachte vijf seconden voor de aanrijding reed met een snelheid van 168 km/uur. Dat is een snelheid die al ruim boven de onder normale omstandigheden geldende maximumsnelheid van 100 km/uur ligt, maar die gelet op de op de matrixborden aangegeven laagste maximumsnelheid een overschrijding van niet minder dan 118 km/uur oplevert. Uit onderzoek is voorts gebleken dat indien de verdachte de volgens de matrixborden maximum toegestane snelheid van 50 km/uur had gereden, hij zijn auto ruim 132 meter voor het punt waar hij het slachtoffer heeft geraakt tot stilstand had kunnen brengen.
Gelet op het voorgaande wordt vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een aantal van de in de artikel 5a WVW genoemde gedragingen. Hij heeft namelijk niet alleen de geldende maximumsnelheid in zeer ernstige mate overschreden, maar ook over een lengte van bijna een kilometer drie rijen met vier (deels knipperende) matrixborden gemist. Anders dan betoogd, wordt dit laatste wel aangemerkt als een gedraging in de zin van genoemde bepaling. Het opzettelijke karakter van deze gedraging volgt uit de afstand in combinatie met het aantal over die afstand gemiste matrixborden. Door beide gedragingen heeft de verdachte zijn snelheid niet zodanig geregeld dat hij zijn auto tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, waardoor hij het zich op de rijbaan bevindende slachtoffer niet tijdig heeft opgemerkt. Vastgesteld moet dan ook worden dat sprake was van een ernstige mate van overtreding van de in artikel 5a genoemde gedragingen waardoor de veiligheid van het verkeer zeer sterk in gevaar werd gebracht.
Een en ander brengt de rechtbank tot het oordeel dat de concrete verkeersgedragingen van de verdachte die tot het ongeval hebben geleid, zijn aan te merken als een overtreding van artikel 5a WVW en dat deze een veroordeling op grond van dit artikel zonder meer zouden rechtvaardigen indien er geen ongeval had plaatsgevonden. Daarmee is sprake van roekeloosheid, de zwaarste vorm van schuld. De rechtbank acht dan ook het onder 1 primair ten laste gelegde in die vorm wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 18 augustus 2020 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig roekeloos te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A13 N-Z,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar, terwijl
-omstreeks 04.03 uur op bovengenoemde Rijksweg A13 een verkeersongeval had plaatsgevonden tussen twee personenauto's en één beschadigd voertuig zich (nog) deels op rijstrook 1 en deels op rijstrook 2 bevond en zich op rijstrook 1, althans op de rijbaan, nog één of meer personen bevonden, en
-omstreeks 04.06 uur in verband met die aanrijding de elektronische rijstrooksignalering via matrixborden (die knipperden met oranjekleurige lampen) snelheidsbeperkingen aangaf van 70 km/u op 975 meter van die ongevalslocatie en 50 km/u op 475 meter van die ongevalslocatie, en
- naast de vangrail naast rijstrook 1 en/of op de rijbaan zich meerdere personen bevonden, en
-er sprake was van duisternis en de wegverlichting ter plaatse niet in werking was, ondanks bovengenoemde omstandigheden
-met een snelheid van 168 km/u heeft gereden en is blijven rijden op het moment dat de rijstrooksignalering (op portal 14,200) een maximumsnelheid van 50 km/u aangaf en
-(aldus rijdende) zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en
-het op de rijbaan stilstaande ongevalsvoertuig en de zich op de rijbaan bevindende persoon niet (tijdig) heeft opgemerkt en
-omstreeks 04.10 uur in aanrijding is gekomen met een persoon, genaamd [naam slachtoffer], die tussen één van de ongevalsvoertuigen en de vangrail stond, waardoor die [naam slachtoffer] werd gedood.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een zeer ernstig verkeersongeval veroorzaakt door zich roekeloos te gedragen. De verdachte reed vijf seconden voorafgaand aan het ongeval met een zeer hoge snelheid en paste zijn snelheid niet aan in lijn met de ter plaatse geldende snelheidsbeperking die op matrixborden werd aangegeven. Vervolgens heeft hij het slachtoffer, die zich op dat moment als voetganger op de rijbaan bevond nabij een stilstaande auto om hulp te bieden, aangereden. Als gevolg van de aanrijding is het slachtoffer zodanig verwond dat hij ter plaatse is overleden. De rechtbank weegt mee dat door het overlijden van het slachtoffer onherstelbaar leed is veroorzaakt bij de nabestaanden. Op de zitting heeft de echtgenote van het slachtoffer een verklaring afgelegd waarin zij heeft verteld over haar verdriet en rouw om het plotselinge en onherstelbare verlies van haar man.
De rechtbank heeft een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 januari 2022 gezien, waaruit blijkt dat de verdachte in 2018 een strafbeschikking heeft gekregen voor te hard rijden.
Verder is het rapport van Reclassering Nederland over de verdachte van 2 december 2021 gelezen. Daarin staat onder meer dat de reclassering gelet op de aanwezige emotie regulatieproblematiek risico’s ziet in eventueel toekomstig delictgedrag indien het stressniveau van de verdachte opnieuw toeneemt en dat het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Geadviseerd wordt dan ook om bij een veroordeling bijzondere voorwaarden op te leggen.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een langdurige ontzegging van de rijbevoegdheid. Bij de bepaling van de duur daarvan is gekeken naar straffen die in min of meer soortgelijke zaken zijn opgelegd. De rechtbank heeft bij de uiteindelijke bepaling van de straffen rekening gehouden met de oriëntatiepunten voor straftoemeting inzake artikel 6 WVW, zoals geformuleerd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. In die oriëntatiepunten is roekeloos niet als schuldgradatie opgenomen, omdat de juridische betekenis daarvan vóór de wetswijziging in de rechtspraak duidelijk beperkter was dan nu. Deze zaak zou naar het oordeel van de rechtbank voor de wetswijziging niet zijn gekwalificeerd als “roekeloos”, maar als een aan roekeloosheid grenzende “zeer hoge mate van schuld”. Bij het bepalen van de straf is dan ook aansluiting gezocht bij de daarbij behorende oriëntatiepunten.
Omdat de reclassering bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 (vier) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met de veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak;
2. de veroordeelde zal zich laten behandelen door GGZ Delfland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde werkt mee aan diagnostiek waarna een plan van aanpak kan worden opgesteld. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
3 (drie) jaar;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.F. Milders, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en H.J. de Kraker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Dere, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 18 augustus 2020 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A13 N-Z,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar, terwijl
-omstreeks 04.03 uur op bovengenoemde Rijksweg A13 een verkeersongeval had plaatsgevonden tussen twee personenauto's en één beschadigd voertuig zich (nog) deels op rijstrook 1 en deels op rijstrook 2 bevond en/of zich op rijstrook 1, althans op de rijbaan, nog één of meer personen bevonden, en/of
-omstreeks 04.06 uur in verband met die aanrijding de elektronische rijstrooksignalering via matrixborden (die knipperden met oranjekleurige lampen) snelheidsbeperkingen aangaf van 70 km/u op 975 meter van die ongevalslocatie en 50 km/u op 475 meter van die ongevalslocatie, en/of
-achter en/of naast de vangrail naast rijstrook 1 en/of op de rijbaan zich meerdere personen bevonden, en/of
-er sprake was van duisternis en de wegverlichting ter plaatse niet in werking was, ondanks bovengenoemde omstandigheden
-met een snelheid van 168 km/u heeft gereden en/of is blijven rijden op het moment dat de rijstrooksignalering (op portal 14,200) een maximumsnelheid van 50 km/u aangaf en/of
-(aldus rijdende) zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
-het op de rijbaan stilstaande ongevalsvoertuig en/of de zich op de rijbaan bevindende perso(o)n(en) niet (tijdig) heeft opgemerkt en/of
-(omstreeks 04.10 uur) in botsing of aanrijding is gekomen met een persoon, genaamd [naam slachtoffer], die tussen één van de ongevalsvoertuigen en de vangrail stond, waardoor die [naam slachtoffer] werd gedood;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 augustus 2020 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A13 N-Z, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd,
welk genoemd gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar, terwijl
-omstreeks 04.03 uur op bovengenoemde Rijksweg A13 een verkeersongeval had plaatsgevonden tussen twee personenauto's en één beschadigd voertuig zich (nog) deels op rijstrook 1 en deels op rijstrook 2 bevond en/of zich op rijstrook 1, althans op de rijbaan, nog één of meer personen bevonden, en/of
-omstreeks 04.06 uur in verband met die aanrijding de elektronische rijstrooksignalering via matrixborden (die knipperden met oranjekleurige lampen) snelheidsbeperkingen aangaf van 70 km/u op 975 meter van die ongevalslocatie en 50 km/u op 475 meter van die ongevalslocatie, en/of
-achter en/of naast de vangrail naast rijstrook 1 en/of op de rijbaan zich meerdere personen bevonden, en/of
-er sprake was van duisternis en de wegverlichting ter plaatse niet in werking was, ondanks bovengenoemde omstandigheden
-met een snelheid van 168 km/u heeft gereden en/of is blijven rijden op het moment dat de rijstrooksignalering (op portal 14,200) een maximumsnelheid van 50 km/u aangaf en/of
-(aldus rijdende) zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
-het op de rijbaan stilstaande ongevalsvoertuig en/of de zich op de rijbaan bevindende perso(o)n(en) niet (tijdig) heeft opgemerkt en/of
-(omstreeks 04.10 uur) in botsing of aanrijding is gekomen met een persoon, genaamd [naam slachtoffer], die tussen één van de ongevalsvoertuigen en de vangrail stond;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )