ECLI:NL:RBROT:2022:2420

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
C/10/621364 / HA ZA 21-582
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling legitieme portie in erfrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een erfrechtelijk geschil tussen eiseres en gedaagde. Eiseres vorderde de vaststelling van haar legitieme portie uit de nalatenschap van haar moeder, die haar in haar testament onterfd had. Gedaagde, de executeur van de nalatenschap, had de nalatenschap beneficiair aanvaard en was tot enig erfgenaam benoemd. Eiseres had in een eerder vonnis in incident de verplichting gekregen om stukken over te leggen ter berekening van haar legitieme portie, maar had dit niet gedaan. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 februari 2022 heeft eiseres geen nieuwe boedelbeschrijving of berekening van haar legitieme portie overgelegd, waardoor haar stellingen onvoldoende onderbouwd waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de legitieme portie van eiseres gebaseerd moet worden op de boedelbeschrijving die door gedaagde was opgemaakt. De rechtbank heeft de waarde van de inboedel en de sieraden vastgesteld op respectievelijk € 100,- en € 100,-, en de giften op € 500,-. De legitimaire massa werd vastgesteld op € 5.658,28, wat resulteerde in een legitieme portie van € 1.414,57 voor eiseres. Eiseres had ook buitengerechtelijke incassokosten gevorderd, maar deze werden afgewezen omdat zij onvoldoende had onderbouwd dat deze kosten gemaakt waren. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. De rechtbank heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van de legitieme portie aan eiseres.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/621364 / HA ZA 21-582
vonnis van 23 maart 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. S.G.G. Albersen te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. N.T. Vogelaar te ‘s-Gravenzande.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden, omdat hun achternamen niet onderscheidend zijn.

1..Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij vonnis van 8 september 2021 heeft de rechtbank beslist op het incident van [eiseres] . Na dit vonnis zijn door partijen geen nieuwe stukken in het geding gebracht.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 februari 2022 in het gerechtsgebouw te Dordrecht. [eiseres] is verschenen, bijgestaan door mr. C.J.H. Anker en door haar echtgenoot [persoon A] . [gedaagde] is verschenen, bijgestaan door mr. J. Todorov.
1.3.
De datum van het vonnis is bepaald op vandaag.

2..Het geschil

2.1.
In het vonnis in incident is uitgegaan van de volgende feiten, welke hier worden herhaald voor de leesbaarheid van dit vonnis:
  • Op 14 juli 1989 is overleden de heer [persoon B] , vader van partijen (hierna: vader). Op 5 oktober 2020 is overleden mevrouw [persoon C] , moeder van partijen (hierna: moeder);
  • [eiseres] en [gedaagde] waren erfgenaam in de nalatenschap van vader. In het testament van vader is bepaald dat de erfdelen pas opeisbaar zouden zijn bij het overlijden van moeder;
  • Moeder heeft [eiseres] in haar testament onterfd. [gedaagde] is tot enig erfgenaam benoemd. [gedaagde] is executeur in de nalatenschap van moeder.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] verklaard dat hij op 22 februari 2021 de nalatenschap van moeder beneficiair heeft aanvaard.
2.2.
[eiseres] heeft in de hoofdzaak gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de omvang van de nalatenschap van moeder (en vader) vast te stellen op basis van de door [gedaagde] te verstrekken gegevens en in goede justitie door de rechtbank te bepalen en [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van haar legitieme portie, welk bedrag [eiseres] thans inschat op € 5.000,--, maar met betrekking tot welk [eiseres] het recht voorbehoud om haar eis zo nodig te wijzigen/vermeerderen;
II. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 625,-, althans zodanig bedrag als uw rechtbank in goede justitie meent te behoren;
III. met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
2.3.
[eiseres] heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat zij op 7 januari 2021 aanspraak heeft gemaakt op haar legitieme portie, maar dat zij over onvoldoende gegevens beschikt om haar legitieme portie vast te stellen. [gedaagde] is daarnaast op grond van artikel 6:96 lid 2 onder c en lid 5 BW de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd.
2.4.
[gedaagde] heeft tot afwijzing van de vorderingen geconcludeerd. Volgens [gedaagde] resteren er na de betaling van de erfdelen uit de nalatenschap van vader geen gelden meer.
2.5.
Op de standpunten van partijen wordt hierna – voor zover van belang – ingegaan.

3..De beoordeling

3.1.
[eiseres] heeft in deze procedure verzocht om haar legitieme portie vast te stellen. Zij heeft bij incident om diverse stukken verzocht. Bij conclusie van antwoord heeft [gedaagde] al een deel van de stukken overgelegd. In het vonnis in incident van 8 september 2021 is daarnaast een deel van haar incidentele vordering toegewezen en is [gedaagde] veroordeeld om aan [eiseres] te verstrekken:
  • de aangifte Inkomstenbelasting over het jaar 2015 en de aanslagen Inkomstenbelasting over de jaren 2015 t/m 2020;
  • een volledige opgave van alle schenkingen aan [gedaagde] ;
  • een opgave en waardering van de inboedel en achtergebleven sieraden.
3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [eiseres] toegelicht dat hij op 16 september 2021 de in het incident toegewezen stukken van [gedaagde] heeft ontvangen. De rechtbank heeft van deze stukken echter geen kennis genomen, omdat de stukken niet door partijen in het geding zijn gebracht.
3.3.
Omdat in de dagvaarding door [eiseres] is aangegeven dat zij haar legitieme portie nog niet kon berekenen vanwege het ontbreken van stukken, had de rechtbank verwacht dat [eiseres] voor de mondelinge behandeling die op 4 februari 2022 heeft plaatsgevonden een nieuwe/aangepaste boedelbeschrijving zou overgelegen en/of een berekening van haar legitieme portie. [eiseres] heeft echter geen gebruik gemaakt van de bij brief van 21 oktober 2021 (de uitnodigingsbrief voor de mondelinge behandeling) gegeven mogelijkheid om uiterlijk veertien dagen voor de zitting alle stukken over te leggen waarop zij zich ter terechtzitting wenst te beroepen en heeft evenmin binnen de in artikel 87 lid 6 Rv genoemde termijn van tien dagen voor de mondelinge behandeling stukken in het geding gebracht.
3.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] toegelicht dat de door [gedaagde] verstrekte stukken leiden tot een nieuwe boedelbeschrijving. Volgens [eiseres] is sprake van een bedrag van € 85.000,- aan giften in plaats van de € 500,- waar [gedaagde] mee gerekend heeft. Zij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat blijkens de bankafschriften grote contante opnames zijn gedaan van de bankrekening van moeder. Het is volgens [eiseres] gelet op de woonsituatie van moeder, haar uitgavenpatroon en gelet op de pasnummers (008 en 028) waarmee de contante opnames zijn gedaan niet aannemelijk dat deze opnames door moeder gedaan zijn, zodat sprake is van giften. Daarnaast moet de inboedel volgens [eiseres] worden vastgesteld op minimaal € 200,- en de sieraden op minimaal € 500,-. Haar legitieme portie bedraagt volgens [eiseres] ongeveer € 22.600,-.
3.5.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling betwist dat sprake is geweest van de door [eiseres] gestelde giften. Er is slechts sprake geweest van een gift van € 500,-. Ook is de inboedel volgens [gedaagde] € 100,- waard vanwege vier schilderijtjes en heeft hij wat de sieraden betreft alleen een ketting met een hartje ter waarde van ongeveer € 50,-.
3.6.
De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van [eiseres] had gelegen om haar ter zitting ingenomen standpunt met betrekking tot de hoogte van de legitieme portie en met name met betrekking tot de door haar gestelde giften voorafgaand aan de zitting met stukken te onderbouwen. Het is immers niet aan de rechtbank om de door [gedaagde] overgelegde bankafschriften te doorlopen op de eventuele aanwezigheid van giften. [eiseres] heeft echter, ondanks daartoe wel in de gelegenheid te zijn gesteld, geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om haar stelling te onderbouwen met stukken. Door op deze wijze te procederen heeft [eiseres] [gedaagde] ter zitting overvallen, want volgens [gedaagde] zijn nooit eerder vragen gesteld door [eiseres] over de contante opnames. [gedaagde] heeft ter zitting niet ingestemd met een nadere aktewisseling. Gelet op de goede procesorde – wat onder andere erop ziet dat partijen tijdig hun stukken aanleveren en hun standpunten kenbaar maken – ziet de rechtbank evenmin aanleiding voor een nadere aktewisseling. Dit betekent dat [eiseres] haar ter zitting ingenomen stellingen onvoldoende heeft onderbouwd.
3.7.
Bij het vaststellen van de legitieme portie zal derhalve worden uitgegaan van de boedelbeschrijving die is opgemaakt door Westport Notarissen in maart 2021. In deze boedelbeschrijving is opgenomen dat de inboedel niets waard was. [eiseres] heeft niet onderbouwd waarom de inboedel € 200,- waard was. Omdat ter zitting door [gedaagde] is erkend dat de inboedel € 100,- waard was, zal daarvan uit worden gegaan en zal dit bedrag bij de bezittingen worden opgeteld. Wat de sieraden betreft is een bedrag van € 100,- opgenomen in de boedelbeschrijving. [eiseres] heeft haar stelling niet onderbouwd dat dit een bedrag van € 500,- moet zijn en evenmin heeft [gedaagde] toegelicht waarom de sieraden op € 50,- gewaardeerd moeten worden, zodat van een bedrag van € 100,- wordt uitgegaan wat reeds in de boedelbeschrijving is opgenomen. De giften worden vastgesteld op een bedrag van € 500,-, omdat zoals hiervoor is overwogen [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd dat deze € 85.000,- bedragen.
3.8.
[gedaagde] heeft in zijn conclusie van antwoord het standpunt ingenomen dat tot de schulden ook de vaderlijke erfdelen behoren en deze schulden de bezittingen overstijgen. In de boedelbeschrijving zijn de vaderlijke erfdelen als een p.m.-post opgenomen. [gedaagde] heeft in deze procedure niet gesteld wat de vaderlijke erfdelen bedragen en hij heeft toegelicht dat deze niet meer zijn vast te stellen. De rechtbank is daarom van oordeel dat deze schuld op nihil moet worden gesteld en niet in de berekening moet worden meegenomen.
3.9.
De legitimaire massa wordt derhalve vastgesteld als volgt:
Bezittingen € 5.787,00
Schulden €  628,72
Giften € + 500,00
Legitimaire massa € 5.658,28
Gelet op deze legitimaire massa wordt de legitieme portie van [eiseres] in de nalatenschap van erflaatster vastgesteld op € 1.414,57 (¼ x € 5.658,28 = € 1.414,57) en zal [gedaagde] worden veroordeeld om dit bedrag aan [eiseres] te betalen.
3.10.
Ten aanzien van de door [eiseres] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten geldt, dat zij op de voet van artikel 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komen, onder meer als het gaat om redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, tenzij op grond van artikel 241 Rv de regels omtrent proceskosten van toepassing zijn. [eiseres] heeft onvoldoende onderbouwd dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eiseres] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskosten een vergoeding plegen in te houden. De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden daarom afgewezen.
3.11.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4..De beslissing

De rechtbank
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 1.414,57 ter zake haar legitieme portie in de nalatenschap van moeder;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2022.
3120