ECLI:NL:RBROT:2022:2409
Rechtbank Rotterdam
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van een aanvraag om een briefadres
Op 5 maart 2021 heeft de opposante beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar aanvraag om een briefadres. De rechtbank heeft op 5 oktober 2021 dit beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak heeft de opposante verzet ingesteld, dat op 3 maart 2022 op zitting is behandeld. De opposante was vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. N. Talhaoui, terwijl de verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, werd vertegenwoordigd door [persoon A] en [persoon B].
De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. De rechtbank concludeerde dat de beslistermijn ten tijde van het instellen van beroep nog niet was verstreken en dat er geen grond was voor een spoedeisend belang. Opposante betoogde echter dat er wel degelijk sprake was van spoedeisendheid, omdat zij reeds uitgeschreven was uit de basisregistratie personen (brp), wat leidde tot blokkering van haar bijstandsuitkering en dreigende beëindiging van haar zorgverzekering.
De verzetrechter beoordeelde of de eerdere uitspraak terecht was en concludeerde dat er geen omstandigheden waren die een verkorte beslistermijn rechtvaardigden. De enkele stelling van de opposante dat haar bijstandsuitkering was geblokkeerd, was onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. De verzetrechter oordeelde dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 4 april 2022. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.