ECLI:NL:RBROT:2022:2389

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
10-043746-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beslissing RC
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing voorlopige hechtenis onder voorwaarden in strafzaak tegen verdachte van opruiing via social media

Op 29 maart 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam een beslissing genomen in de zaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van opruiing via Twitter en Facebook. De verdachte, die gedetineerd is in P.I. Rotterdam, had eerder op 18 maart 2022 een bevel tot bewaring gekregen. De officier van justitie had de gevangenhouding van de verdachte gevorderd, maar de verdediging verzocht om opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft het strafdossier bestudeerd en de betrokken partijen gehoord. De rechter-commissaris had ernstige bezwaren geconstateerd, waarbij de verdachte mensen had opgeroepen om contact op te nemen met personen en instellingen die hij als onjuist beschouwde. Dit leidde tot bedreigende en intimiderende situaties, waaronder een poging tot brandstichting bij de ambtswoning van een burgemeester. Ondanks de ontkenning van de verdachte dat hij de auteur was van sommige uitingen, concludeerde de rechtbank dat de ernstige bezwaren tegen hem blijven bestaan. De rechtbank oordeelde dat het persoonlijk belang van de verdachte zwaarder weegt dan het strafvorderlijk belang, en besloot de voorlopige hechtenis te schorsen onder voorwaarden. De verdachte moet zich onthouden van uitingen op social media en zich houden aan andere voorwaarden, zoals het verschijnen op oproepen van politie en justitie. De gevangenhouding is bevolen voor een termijn van 90 dagen, met ingang van 30 maart 2022, tot aan de einduitspraak in de strafzaak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM-18-

Strafrecht
Zittingsplaats Rotterdam
parketnummer : 10-043746-22

bevel gevangenhouding van de raadkamer d.d. 29 maart 2022

(artikel 65 Wetboek van Strafvordering)

in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
nu gedetineerd in P.I. Rotterdam, locatie Hoogvliet

Procedure

De rechter-commissaris heeft op 18 maart 2022 de bewaring bevolen.
De officier van justitie heeft de gevangenhouding van de verdachte gevorderd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier en heeft de officier van justitie, de verdachte en de raadsman gehoord.
De verdediging heeft de opheffing subsidiair schorsing van de voorlopige hechtenis verzocht.

Beoordeling

De rechter-commissaris heeft de voor voorlopige hechtenis vereiste ‘ernstige bezwaren’ aanwezig geacht en met betrekking tot de vereiste ‘gronden’ het volgende overwogen.
De verdachte heeft kennelijk gedurende een lange periode stelselmatig mensen opgeroepen om zich te begeven naar en/of contact op te nemen met personen en/of instellingen die in zijn ogen onjuist handelen. Verschillende keren heeft dat ertoe geleid dat grote aantallen mensen daadwerkelijk naar die locaties zijn gegaan en/of telefonisch contact hebben opgenomen en (aldaar) die personen en/of instellingen benaderd hebben op een wijze die als bedreigend en intimiderend is ervaren. Zo is vermoedelijk als gevolg van de oproep door verdachte een poging tot brandstichting bij de ambtswoning van een burgemeester gepleegd, waarna de actie vervolgens vermoedelijk door verdachte is geprezen en aangemoedigd. De verdachte was hiervan blijkens andere door hem verstuurde berichten kennelijk op de hoogte, zijn Twitteraccounts zijn naar aanleiding hiervan ook geschorst geweest en hij is eerder aangehouden naar aanleiding van dergelijke berichten. Desondanks, volhardt de verdachte naar het doet voorkomen in zijn gedrag waarbij geldt dat de feiten en omstandigheden thans niet wezenlijk zijn veranderd. Hierdoor is sprake van een situatie waarin er ernstig rekening mee moet worden gehouden, dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan waardoor de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht, dan wel algemeen gevaar voor goederen kan ontstaan.
De rechtbank sluit zich aan bij het oordeel. De omstandigheid dat er in een aantal gevallen sprake is van ‘vermoedelijke’ gevolgen – zoals door de verdediging aangevoerd -doet niet af aan de ernstige bezwaren dat de verdachte zich aan opruiing schuldig heeft gemaakt.
De verdachte heeft tegengesproken dat hij de auteur is van sommige uitingen in social media, en gesteld dat andere uitingen verkeerd zijn uitgelegd, terwijl hij en de zijnen juist hebben proberen te deëscaleren. De rechtbank overweegt dat de afzonderlijke onderdelen van de beschuldiging nader aan de orde kunnen komen bij de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak, maar dat het geheel van feiten en omstandigheden in het dossier in onderlinge samenhang de ernstige bezwaren ten aanzien van die beschuldiging onderbouwen.
Ook de grond van het herhalingsgevaar is nog van toepassing, zij het dat de rechtbank van oordeel is dat dit gevaar – gehoord de toelichting van de verdachte die heeft aangeboden zich te onthouden van uitingen op social media - met het verbinden van voorwaarden aan een schorsing, voldoende kan worden tegengegaan.
De rechtbank is van oordeel dat een situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering op dit moment niet aan de orde is.
Ten aanzien van het verzoek om schorsing van de voorlopige hechtenis is de rechtbank van oordeel dat het persoonlijk belang van de verdachte zwaarder weegt dan het strafvorderlijk belang. Daarbij komt dat de doelen die met voorlopige hechtenis worden nagestreefd door het stellen van voorwaarden aan een schorsing ook kunnen worden bereikt.
De verdachte heeft zich bereid verklaard tot nakoming van de hieronder vermelde schorsingsvoorwaarden.
De rechtbank neemt de artikelen 65, 66, 67, 67a, 78 en 80 van het Wetboek van Strafvordering in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
beveelt de gevangenhouding van de verdachte voor een termijn van
90 (negentig) dagen;
schorst de voorlopige hechtenis
met ingang van 30 maart 2022 te 16.00 uur tot aan de einduitspraak van de rechtbank in deze strafzaak, onder de volgende voorwaarden.
1. De verdachte zal zich niet aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis onttrekken, indien de opheffing van de schorsing mocht worden bevolen.
2. Indien de verdachte wegens het feit waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen tot andere dan vervangende vrijheidsstraf mocht worden veroordeeld, zal de verdachte zich niet onttrekken aan de tenuitvoerlegging daarvan.
3. De verdachte zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of zal een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden.
4. De verdachte zal zich niet aan een strafbaar feit schuldig maken.
5. De verdachte zal zich onthouden van uitingen op
social media.
6. De verdachte zal verschijnen op iedere oproep van politie en justitie.
7. De verdachte zal bij wijziging van zijn adres het nieuwe adres schriftelijk doorgeven aan de officier van justitie.
8. De verdachte zal bij de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak op de terechtzitting aanwezig zijn.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer van deze rechtbank op 29 maart 2022 door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
mr. D. van Putten en mr. F.W.H. van den Emster, rechters,
in tegenwoordigheid van J. Stolle, griffier.