ECLI:NL:RBROT:2022:2376

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
99/001324-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering tot achterwege blijven van voorwaardelijke invrijheidstelling in VI-zaak

In de zaak tegen de veroordeelde, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], die preventief gedetineerd is in de Penitentiaire Inrichting Lelystad, heeft de rechtbank Rotterdam op 16 maart 2022 uitspraak gedaan. De veroordeelde had een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd gekregen, met aftrek van voorarrest, en kwam in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling op 25 maart 2022. Echter, op 22 februari 2022 heeft het openbaar ministerie een vordering ingediend om de voorwaardelijke invrijheidstelling geheel achterwege te laten. Deze vordering was gebaseerd op een adviesrapport van de reclassering en een Detentie & Re-integratieplan, waaruit bleek dat de veroordeelde problemen had met zijn persoonlijkheid en een hoog recidiverisico vertoonde. Tijdens de zitting op 16 maart 2022 was de veroordeelde niet aanwezig, maar had schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn. De reclassering gaf aan dat de veroordeelde niet bereid was om mee te werken aan een hulpverleningsplan en dat er onvoldoende zicht was op zijn psychosociaal functioneren. De rechtbank oordeelde dat de vordering van het openbaar ministerie moest worden toegewezen, gezien de hoge risico's op recidive en de weigerachtige houding van de veroordeelde. De beslissing om de voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege te laten werd unaniem genomen door de rechters.

Uitspraak

Rechtbank ROtterdam
Team straf 1
VI-zaaknummer: 99/001324-21
Datum uitspraak: 16 maart 2022
Beslissingvan de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank in de zaak tegen de veroordeelde:

[naam veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum veroordeelde] te [geboorteplaats veroordeelde] ( [geboorteland veroordeelde] ),
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Lelystad te Lelystad.
Niet gemachtigd raadsman mr. P.R. van de Water, advocaat te Rotterdam.

Opgelegde straffen

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank
Rotterdam van 9 juni 2021 (parketnummer 10/058053-21), is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest.
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 13 november 2020 (parketnummer 10/238239-20), is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest.
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 6 oktober 2020 (parketnummers 10/259742-19 en 10/247587-19), is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 30 dagen, met aftrek van voorarrest.
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 10 december 2019 (parketnummer 96/239026-19), is aan de veroordeelde 4 weken hechtenis opgelegd.
De veroordeelde komt in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling op 25 maart 2022, met een strafrestant van 76 dagen.

Vordering

Op 22 februari 2022 heeft het openbaar ministerie een vordering ingediend tot het geheel achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde.
Bij de vordering zijn overgelegd een adviesrapport van 21 januari 2022 en een Detentie & Re-integratieplan van 13 oktober 2021, beide van Reclassering Nederland te Lelystad (hierna ook: de reclassering) en het advies van de inrichting waar de veroordeelde verblijft van 31 januari 2022 (hierna ook: VI-advies).

Onderzoek van de zaak

Het onderzoek van de zaak heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van 16 maart 2022.
De officier van justitie mr. B. Lijnse is gehoord. De veroordeelde is, hoewel behoorlijk daartoe opgeroepen, niet verschenen. Hij heeft schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting aanwezig te zijn. De deskundige van de reclassering mevrouw [naam persoon] is met voorafgaande toestemming van de rechtbank niet verschenen op de terechtzitting.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot het geheel achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Beoordeling

Uit het Detentie & Re-integratieplan blijkt dat er volgens de reclassering bij de veroordeelde sprake lijkt van persoonlijkheidsproblemen en LVB-problematiek. Verder heeft de veroordeelde in de periode 2016 tot 2018 de ISD-maatregel doorlopen en heeft hij zonder succes meerdere hulpverleningstrajecten doorlopen. Op basis van het uitgebreide strafblad van de veroordeelde, zijn instabiele leefsituatie en de mislukte hulpverleningstrajecten beschouwt de reclassering het recidiverisico als hoog. Daarnaast kan zij problemen op het gebied van middelengebruik en sociaal netwerk niet uitsluiten en heeft zij onvoldoende zicht op het psychosociaal functioneren van de veroordeelde. Het ontbreekt aan diagnostiek waardoor het formuleren van noodzakelijke en haalbare interventies teneinde recidive te reduceren in dit stadium niet haalbaar is. Meer informatie over zijn intelligentievermogen, eventuele aanwezige persoonlijkheidsproblematiek, ernst van zijn gebruik/gokken en welke interventies/condities nodig zijn om recidive voor de toekomst in te perken, acht de reclassering dan ook noodzakelijk.
Uit het adviesrapport blijkt dat de veroordeelde er aanvankelijk mee instemde om met de reclassering in gesprek te gaan, maar dat hij vervolgens daaraan geen behoefte bleek te hebben.
Nu de veroordeelde niet meer bereikbaar was voor de reclassering is de geadviseerde verdiepingsdiagnostiek niet van de grond gekomen tijdens detentie waardoor de reclassering onvoldoende in staat is om een passend hulpverleningsplan te indiceren.
De reclassering heeft van de casemanager van de penitentiaire inrichting het bericht ontvangen dat de veroordeelde voorwaarden voor de duur van de v.i.-proeftijd niet ziet zitten. Een reclasseringstraject acht zij dan ook niet haalbaar. Niet alleen omdat de motivatie ontbreekt bij de veroordeelde maar ook omdat er geen contact mogelijk is met de veroordeelde. Op basis hiervan ziet de reclassering geen andere mogelijkheid dan afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
De reclassering schat het risico op recidive en het risico op onttrekking aan voorwaarden hoog in. Het risico op letselschade schat zij in als gemiddeld.
Uit het VI-advies blijkt dat de casemanager van de penitentiaire inrichting de veroordeelde erop heeft gewezen dat zijn weigerende houding eventueel kan betekenen dat hij het strafrestant van 76 dagen moet gaan uitzitten. Daarbij zou de veroordeelde te kennen hebben gegeven dat hij liever zijn tijd uitzit dan dat hij meewerkt aan reclasseringstoezicht.
Uit het vorenstaande blijkt niet alleen dat de veroordeelde niet wenst te spreken met de reclassering maar ook dat hij niet bereid is om voorwaarden na te leven, die gelet op het door de reclassering als hoog ingeschatte recidiverisico zouden moeten worden gesteld om het recidiverisico voor misdrijven in te perken. De rechtbank is daarom van oordeel dat de VI achterwege dient te blijven en zal daartoe de vordering van de officier van justitie toewijzen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst toe de vordering tot het achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Deze beslissing is genomen door
mr. A. van Luijck, voorzitter,
mr. M. Timmerman en mr. F.J.E. van Rossum, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 maart 2022.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.