ECLI:NL:RBROT:2022:2374

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
10/326491-21 / TUL: 10/299726-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie met gevangenisstraf

Op 30 maart 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 3 december 2021 in Rotterdam een vuurwapen en munitie voorhanden had. De verdachte, die preventief gedetineerd was in het Detentiecentrum Schiphol, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.A.R. Newoor. Tijdens de zitting op 16 maart 2022 werd de tenlastelegging besproken, waarin de verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III, te weten een Glock pistool en 15 kogelpatronen van het kaliber 9mm. De officier van justitie, mr. B. Lijnse, eiste een gevangenisstraf van zes maanden, wat door de rechtbank werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het vuurwapen bewust voorhanden had, ondanks zijn verweer dat het wapen niet van hem was en hem door een medepassagier was aangereikt. De rechtbank concludeerde dat de verdachte voldoende beslismomenten had om het wapen aan de politie te overhandigen, maar dit niet deed. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Tevens werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf bevolen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/326491-21
Parketnummer vordering TUL: 10/299726-20
Datum uitspraak: 30 maart 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
preventief gedetineerd in het Detentiecentrum Schiphol te Badhoevedorp.
Raadsman mr. L.A.R. Newoor, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 maart 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B. Lijnse heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het voorhanden hebben van het vuurwapen niet kan worden bewezen. Het vuurwapen was niet van de verdachte, hij kreeg het kort nadat de politie een stopteken had gegeven in zijn schoot geworpen door iemand die bij hem in de auto zat. Van daadwerkelijke beschikkingsmacht door een bewust voorhanden hebben van het wapen was dus geen sprake.
4.1.2.
Beoordeling
Op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen heeft de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden vastgesteld.
De verdachte zat samen met twee andere personen in een auto toen zij een stopteken kregen van de politie. De verdachte bestuurde op dat moment de auto en de politie zag dat de verdachte voor een rood stoplicht van plaats wisselde met de bijrijder. De auto is vervolgens het terrein van een tankstation opgereden, alwaar de auto door de politie klem is gezet. De verbalisanten zagen toen dat de verdachte continu met zijn handen in zijn broek aan het rommelen was. Vervolgens zijn de bestuurder en de verdachte gesommeerd om uit te stappen en hun handen op de auto te plaatsen en heeft de verbalisant van hen beiden de uitlevering van drugs en/of wapens gevraagd en gevorderd. Terwijl de verbalisant het tasje van de bestuurder onderzocht, is de verdachte weggerend en in een nabij gelegen sloot gesprongen. De achtervolgende verbalisant ziet dat de verdachte in de sloot hard aan zijn linker broekspijp schudt. Nadat de verdachte uit de sloot is geklommen geeft hij toe dat hij een pistool in zijn broek heeft en wordt het betreffende vuurwapen door de verbalisant in de linker broekspijp van de verdachte aangetroffen.
Op grond van deze feiten en omstandigheden kan worden bewezen dat het vuurwapen zich, in ieder geval vanaf het moment van uitstappen door de verdachte uit de auto tot het moment van zijn aanhouding door de politie, in de feitelijke machtssfeer van de verdachte bevond. Dat de verdachte het vuurwapen in de auto in zijn schoot geworpen zou hebben gekregen door de medepassagier, maakt dit niet anders. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat gezien het tijdsverloop er voldoende beslismomenten zijn geweest waarop de verdachte een andere keuze had kunnen maken dan ervoor te kiezen het vuurwapen in zijn broek te stoppen. In het bijzonder had hij de keuze kunnen maken om het vuurwapen meteen aan de politie uit te leveren. De verdachte heeft daar echter niet voor gekozen, maar is met het vuurwapen in zijn broek op de vlucht geslagen. Door zich aldus te gedragen, is onmiskenbaar dat hij het vuurwapen bewust voorhanden gehad.
4.1.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij,
op 3 december 2021 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk Glock, model 19 gen 5, kaliber 9mm
en
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 15 kogelpatronen van het kaliber 9mm, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een pistool met bijbehorende munitie voorhanden gehad. Het grote gevaar is dat het wapen op enig moment ook daadwerkelijk wordt gebruikt met alle mogelijke gevolgen van dien. Het feit is dan ook bijzonder gevaarzettend. Daarnaast zorgt ook het enkele bezit van een vuurwapen in de samenleving niet alleen voor gevoelens van angst en onveiligheid maar wordt dit ook als schokkend ervaren en daardoor ook ten strengste afgekeurd. Reden waarom hiertegen streng en zeer consequent dient te worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 maart 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Dit ging echter niet om aan de Wet wapens en munitie gerelateerde feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland te Haarlem heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 25 januari 2022. Hieruit blijkt dat de reclassering het recidiverisico als gemiddeld inschat, maar geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht dat risico te beperken of het gedrag te veranderen. De verdachte wil zijn problemen zelfstandig aanpakken en vindt, mede vanwege zijn ontkenning, gedragsverandering ook niet nodig.
7.4.
Strafmaatverweren
De raadsman heeft in het kader van de strafmaat betoogd dat er onvoldoende grond was om de auto van de verdachte een stopteken te geven. De informatie die de politie in het proces-verbaal van staandehouding opvoert, namelijk dat de auto op naam van de verdachte stond, is immers onjuist. De auto stond op naam van de vader van de verdachte.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] van 4 december 2021 kan worden afgeleid dat het stopteken in eerste instantie is gegeven teneinde de verdachte te onderwerpen aan een Wegenverkeerswetcontrole. Bij een vordering ex artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994 tot het doen stilhouden van een motorrijtuig gaat het niet om een strafvorderlijk dwangmiddel voor de toepassing waarvan een redelijk vermoeden van schuld dient te bestaan, maar om een controlebevoegdheid, die tegen een bestuurder van een motorrijtuig kan worden aangewend. Er hoeft dus geen bijzondere aanleiding te zijn voor het geven van deze vordering. De enkele stelling dat op grond van onjuiste informatie een stopteken aan de verdachte is gegeven, voor zover hier al sprake van zou zijn, leidt dan ook niet tot enige onrechtmatigheid. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat van enig misbruik van bevoegdheden door de politie niets is gesteld en dit ook niet is gebleken. De rechtbank verwerpt het verweer.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de politie met het plaatsen van bodycam-beelden van de aanhouding van de verdachte op YouTube de privacy van de verdachte geschonden heeft. De verdachte is duidelijk op de beelden te herkennen. Hierdoor heeft hij schade geleden. Dit zou moeten worden verdisconteerd in de strafmaat.
Op de YouTube-beelden is de aanhouding van de verdachte te zien, maar het gezicht van de verdachte is steeds onherkenbaar gemaakt (geblurd). Wat overigens in beeld is gebracht, is niet zodanig kenmerkend dat gezegd kan worden dat de verdachte ‘herkenbaar’ is. Het verweer mist dus feitelijke grondslag en wordt door de rechtbank verworpen.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst en de aard van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten zoals vastgesteld in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) waarbij voor het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III een gevangenisstraf van 8 maanden wordt gehanteerd, in het geval van een first-offender. De rechtbank ziet in de bijzondere omstandigheden van het geval, waarbij zij niet geheel kan uitsluiten dat het vuurwapen niet aan de verdachte maar aan zijn medepassagier toebehoorde, reden om daar enigszins in het voordeel van de verdachte van af te wijken.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van zes maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering aan de orde is.

8..Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 12 mei 2021 van de politierechter in deze rechtbank (parketnummer 10/299726-20) is de verdachte veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 30 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan een gedeelte groot 29 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 27 mei 2021.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
8.3.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft primair gepleit voor verlenging van de proeftijd met een jaar en subsidiair om in plaats van de gevangenisstraf een taakstraf op te leggen.
8.4.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
De verdachte was een gewaarschuwd man. De rechtbank ziet dan ook geen reden om af te wijken van hetgeen is gevorderd door de officier van justitie. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij voornoemd vonnis aan de verdachte opgelegde straf.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot
29 (negenentwintig) dagen,van de bij vonnis van 12 mei 2021 van de politierechter in deze rechtbank onder parketnummer 10/299726-20 aan de veroordeelde opgelegde
gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.J.E. van Rossum, voorzitter,
mr. A. van Luijck en mr. M. Timmerman, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij, op of omstreeks 3 december 2021 te Rotterdam,
(een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens
en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in
de vorm van een pistool van het merk Glock, model 19 gen 5, kaliber 9mm
en/of
munitie van categorie II onder invullen1 van de Wet wapens en munitie, te weten 15 kogelpatronen, soort van het kaliber 9mm
voorhanden heeft gehad.