ECLI:NL:RBROT:2022:2359

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
9475414
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig salaris en wettelijke verhogingen in arbeidszaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijke vordering van [eiseres] tegen de Stichting Rotterdamse Onderwijs Academie Anne (Stg. ROAA). De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. N. Gierdharie, vorderde betaling van achterstallig salaris, wettelijke verhogingen en vakantiegeld. De gedaagde partij, Stg. ROAA, was aanvankelijk vertegenwoordigd door mr. A. Aksü, maar deze heeft zich per 8 februari 2022 onttrokken aan de zaak, waarna Stg. ROAA zonder gemachtigde procedeerde.

De procedure begon met een dagvaarding op 27 september 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 9 februari 2022, waarbij alleen [eiseres] aanwezig was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiseres] van 1 augustus 2018 tot 15 juli 2020 in dienst was bij Stg. ROAA en dat zij aanspraak maakte op verschillende bedragen aan achterstallig salaris en wettelijke verhogingen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Stg. ROAA niet voldoende heeft gereageerd op de vorderingen van [eiseres] en dat de gevorderde bedragen als onvoldoende weersproken moeten worden toegewezen.

De kantonrechter heeft Stg. ROAA veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag aan [eiseres], inclusief wettelijke verhogingen en rente, en heeft de proceskosten aan de zijde van [eiseres] toegewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en Stg. ROAA is in de kosten van het geding verwezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9475414 \ CV EXPL 21-32633
uitspraak: 25 maart 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres],
woonplaats: [woonplaats] ,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 27 september 2021,
gemachtigde: mr. N. Gierdharie te Voorburg,
tegen
de stichting
Stichting Rotterdamse Onderwijs Academie Anne,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: aanvankelijk mr. A. Aksü, die zich per 8 februari 2022 heeft onttrokken,
thans procederend zonder gemachtigde.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiseres] ” en “Stg. ROAA”.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 27 september 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het vonnis van 6 december 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het bericht d.d. 8 februari 2022 van mr. Aksü, voorheen gemachtigde van Stg. ROAA, waarin hij zich aan de zaak onttrekt.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 februari 2022. [eiseres] is in persoon verschenen, vergezeld van de gemachtigde. Namens Stg. ROAA is niemand verschenen.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[eiseres] is van 1 augustus tot 16 oktober 2018 bij Stg. ROAA in dienst geweest op basis van een detacheringsovereenkomst.
2.2
Van 3 september 2018 tot en met 18 juli 2019 heeft [eiseres] bij Stg. ROAA gewerkt op basis van een tijdelijke arbeidsovereenkomst.
2.3
Daarna heeft [eiseres] van 3 september 2019 tot 15 juli 2020 bij Stg. ROAA gewerkt.

3..Het geschil

3.1
[eiseres] heeft – kort gezegd – gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Stg. ROAA te veroordelen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting: tot betaling van de wettelijke verhoging over het salaris van mei tot en met juli 2019, het achterstallige salaris over de periode mei en juni 2020, te vermeerderen met de wettelijke verhoging alsmede het achterstallige salaris en vakantievergoeding over de periode oktober 2019 tot juni 2020, met veroordeling van Stg. ROAA in de kosten van de procedure.
3.2
Stg. ROAA heeft tegen de vordering verweer gevoerd.
3.3
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4..De beoordeling

de wettelijke verhoging ad € 1.546,42
4.1
[eiseres] heeft gesteld dat zij het salaris over de maanden mei, juni en juli 2019 te laat heeft ontvangen. Pas na herhaaldelijk verzoek is het salaris op 12 oktober 2020 door Stg. ROAA betaald. [eiseres] vordert op grond van artikel 7:625 BW de maximale wettelijke verhoging van 50% over het te laat betaalde salaris. Dit komt neer op een bedrag van € 1.546,42 bruto.
4.2
[eiseres] heeft op de mondelinge behandeling haar vordering nader toegelicht. Stg. ROAA is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Stg. ROAA heeft daarmee de mogelijkheid voorbij laten gaan om te reageren op de nadere toelichting van [eiseres] en daarmee onvoldoende gemotiveerd betwist dat zij het salaris over de maanden mei, juni en juli 2019 te laat aan [eiseres] heeft betaald. Derhalve zal worden uitgegaan van de juistheid van de stelling van [eiseres] dat het salaris over de maanden mei, juni en juli 2019 te laat is betaald. De gevorderde maximale wettelijke verhoging zal derhalve als onvoldoende gemotiveerd weersproken worden toegewezen.
het achterstallige salaris van oktober 2019 tot en met juni 2020
4.3
Door [eiseres] is gesteld dat Stg. ROAA sinds oktober 2019 het salaris eenzijdig heeft verlaagd. Volgens [eiseres] heeft Stg. ROAA te weinig salaris aan [eiseres] betaald. Bij dagvaarding is [eiseres] uitgegaan van een salaris van € 12,50 bruto per uur en vordert zij een bedrag van € 1.656,06 bruto aan te weinig betaalde salaris, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ad € 828,03 bruto.
4.4
Stg. ROAA heeft bij antwoord aangevoerd dat partijen een salaris van € 12,00 bruto per uur zijn overeengekomen.
4.5
Op de mondelinge behandeling heeft [eiseres] haar vordering aangepast en gesteld dat zij ook wenst uit te gaan van een bruto uursalaris van € 12,00. Zij vermindert het gevorderde salaris met een bedrag van € 66,24 bruto, zodat zij een bedrag van € 1.589,82 bruto aan achterstallig salaris en een bedrag aan € 794,91 bruto aan wettelijke verhoging vordert.
4.6
Nu Stg. ROAA heeft erkend dat partijen een salaris van € 12,00 bruto per uur zijn overeengekomen en uit het verweer van Stg. ROAA niet is af te leiden dat zij dit bedrag ook daadwerkelijk aan [eiseres] heeft betaald, zal de verminderde vordering tot betaling van het achterstallige salaris van € 1.589,82 bruto als onvoldoende weersproken worden toegewezen. Dit geldt eveneens voor de gevorderde wettelijke verhoging ad € 794,91 bruto.
4.7
Op de mondelinge behandeling heeft [eiseres] ook aangevoerd dat zij geen vakantiegeld over die periode heeft ontvangen. [eiseres] heeft ter zitting haar vordering vermeerderd met een bedrag van € 127,19 bruto aan vakantiegeld over de periode oktober 2019 tot en met juni 2020 alsmede met de wettelijke verhoging ad € 63,59 bruto.
Ook ten aanzien van dit onderdeel van het geschil heeft Stg. ROAA door, hoewel behoorlijk te zijn opgeroepen, niet ter zitting te verschijnen, de mogelijkheid voorbij laten gaan om verweer te voeren. Dit komt voor haar rekening en risico. Deze gevorderde bedragen zullen als niet weersproken worden toegewezen.
het achterstallige salaris van mei en juni 2020
4.8
[eiseres] heeft gesteld dat zij de loonstroken over de maand mei en juni 2020 wel heeft ontvangen, maar niet de bedragen die erop vermeld staan. Het gaat om een totaalbedrag van € 1.219,68 bruto. Daarnaast vordert zij de wettelijke verhoging van € 609,84 bruto.
4.9
Nu Stg. ROAA niet heeft betwist dat zij deze betalingen niet aan [eiseres] heeft voldaan, zullen ook deze bedragen als onvoldoende weersproken worden toegewezen.
4.1
Als de in het ongelijk gestelde partij dient Stg. ROAA verwezen te worden in de kosten van het geding. Nu [eiseres] procedeert op basis van een toevoeging blijven de verschotten beperkt tot het verschuldigde griffierecht
.De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

5..De beslissing

De kantonrechter:
- veroordeelt Stg. ROAA tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 1.546,42 bruto aan wettelijke verhoging, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf de dag van het intreden van verzuim tot de algehele voldoening;
- veroordeelt Stg. ROAA tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 1.589,82 bruto aan achterstallige salaris over de periode oktober 2019 tot en met juni 2020, alsmede de wettelijke verhoging van € 794,91 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf de dag van het intreden van verzuim tot de algehele voldoening;
- veroordeelt Stg. ROAA tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 127,19 bruto aan vakantiegeld over de periode oktober 2019 tot en met juni 2020, alsmede de wettelijke verhoging van € 63,59 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf de dag van het intreden van verzuim tot de algehele voldoening;
- veroordeelt Stg. ROAA tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 1.219,68 bruto aan achterstallige salaris over mei en juni 2020, alsmede de wettelijke verhoging van € 609,84 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf de dag van het intreden van verzuim tot de algehele voldoening;
veroordeelt Stg. ROAA in proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op:
- € 85,00 aan verschotten;
- € 622,00 aan salaris voor de gemachtigde,
- voornoemde bedragen vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
en indien Stg. ROAA niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 124,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening. Ook is Stg. ROAA de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over al deze bedragen verschuldigd vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
821