ECLI:NL:RBROT:2022:2327

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
633200 / HA TK 22-152
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 februari 2022 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoekster tegen mr. A.M. van Kalmthout, rechter in de rechtbank Rotterdam. Verzoekster had het wrakingsverzoek ingediend naar aanleiding van de beslissing van de rechter om uitstel te verlenen aan de wederpartij in een civiele procedure. Verzoekster stelde dat de rechter partijdig was en dat er ernstige gebreken waren in de door haar gehuurde woning, wat haar belang bij een snelle behandeling van de zaak vergrootte. De rechter heeft echter betoogd dat het uitstel op basis van een eenstemmig verzoek van beide partijen was verleend en dat er geen reden was om aan de juistheid van de informatie van de advocaat van de wederpartij te twijfelen. De wrakingskamer oordeelde dat de gronden voor wraking niet voldoende waren en dat de procesbeslissingen van de rechter niet onbegrijpelijk waren. De wrakingskamer concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter en dat het verzoek tot wraking ongegrond was. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen en de beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 633200 / HA RK 22-152
Beslissing van 17 februari 2022
op het verzoek van
[naam verzoekster],
wonende te [adres] ,
verzoekster,
strekkende tot wraking van:
mr. A.M. van Kalmthout, rechter in de rechtbank Rotterdam, team kanton 1 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1.
Bij exploot van 27 september 2021 heeft verzoekster als eiseres de besloten vennootschap met rechtspersoonlijkheid [naam vennootschap] B.V. als gedaagde gedagvaard om te verschijnen ter zitting van de kantonrechter in deze rechtbank op 14 oktober 2021 ter zake van de in die dagvaarding verwoorde vorderingen. Die procedure heeft als kenmerk 9488900 \ CV EXPL 21-33670.
1.2.
Bij brief van 13 oktober 2021 heeft mr. G.J.M. de Jager zich gesteld als advocaat van gedaagde en heeft hij uitstel verzocht voor het indienen van een conclusie van antwoord. Bij brieven van de griffier van 14 oktober 2021 is aan de gemachtigden van de procespartijen meegedeeld dat de rechter uitstel heeft verleend tot de terechtzitting van 11 november 2021.
1.3.
Bij brief van 9 november 2021 heeft mr. De Jager verzocht een nader uitstel van vier weken te verlenen. Bij brieven van de griffier van 12 november 2021 is aan verzoekster – die op dat moment niet werd bijgestaan door een gemachtigde – en mr. De Jager onder meer meegedeeld dat de rechter op de zitting van 11 november 2021 aan gedaagde een laatste uitstel verleent tot uiterlijk de rolzitting van 9 december 2021 en dat deze termijn in beginsel niet kan worden verlengd, tenzij sprake is van een van de uitzonderingen als bedoeld in artikel 2.9 van het “Landelijk procesreglement voor rolzaken kanton”.
1.4.
Bij brief van 8 december 2021 heeft mr. De Jager aan de kantonrechter onder meer het volgende meegedeeld: “Hierbij verzoek ik u mij - op éénstemmig verzoek - een uitstel van twee weken te verlenen voor het nemen van de conclusie van antwoord.” Bij brieven van de griffier van 10 december 2021 is aan de gemachtigden van partijen onder meer meegedeeld dat de rechter op de zitting van 9 december 2021 aan gedaagde een laatste uitstel verleent tot uiterlijk de rolzitting van 6 januari 2022 en dat deze termijn in beginsel niet kan worden verlengd, tenzij sprake is van een van de uitzonderingen als bedoeld in artikel 2.9 van het genoemde procesreglement.
1.5.
Ter zitting van 6 januari 2022 heeft gedaagde een conclusie van antwoord genomen.
1.6.
Bij vonnis van 31 januari 2022 heeft de rechter onder meer bepaald dat een mondelinge behandeling zal plaatsvinden op 4 april 2022.
1.7.
Per e-mailbericht van 2 februari 2022 heeft verzoekster wraking van de rechter verzocht.
1.8.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevinden alle hiervoor genoemde processtukken.
1.9.
Verzoekster en de rechter zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld. Aan de gemachtigde van [naam vennootschap] B.V. is een kennisgeving gezonden ter zake van de indiening van het wrakingsverzoek en de zitting van de wrakingskamer.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij e-mailbericht van 7 februari 2022.
1.10.
Ter zitting van 14 februari 2022, alwaar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen: verzoekster en de rechter. Zij hebben ieder hun standpunt nader toegelicht.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1.
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1.
Verzoekster verkeert in een benarde situatie vanwege ernstige gebreken aan de door haar gehuurde woning, terwijl zij die bovendien dreigt te verliezen omdat er een voornemen ligt tot sloop. Ze heeft daarom groot belang bij snelle toewijzing van haar vorderingen.
2.1.2.
De rechter is partijdig. Op 12 november 2021 heeft de rechter bepaald dat er na 9 december 2021 geen uitstel meer zou worden verleend. Dat is toch gebeurd; op 11 december 2021 is door de rechter toch weer uitstel verleend en dat deed zij nog eens op 31 januari 2022.
2.1.3.
Verzoekster weet niets van de tot nu toe gehouden zittingen. Er wordt informatie achtergehouden voor verzoekster. De rechter weet dat verzoekster inmiddels tweemaal van advocaat is gewisseld en nu geen advocaat meer heeft. De door verzoekster zelf aan de rechtbank toegezonden e-mailberichten met stukken worden geretourneerd.
2.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1.
Op de rolzitting van 11 november 2021 is aan de gemachtigde van de wederpartij een laatste uitstel voor het indienen van de conclusie van antwoord verleend tot 9 december 2021. In de brief aan mr De Jager waarin dit staat, is opgenomen dat deze termijn in beginsel niet kan worden verlengd, tenzij sprake is van een van de uitzonderingen als bedoeld in artikel 2.9 van het “Landelijk procesreglement voor rolzaken Kanton”. Eén van deze uitzonderingen betreft een eenstemmig verzoek van partijen, tenzij dit zou leiden tot een onredelijke vertraging van het geding.
Per brief van 8 december 2021 heeft mr. De Jager verzocht om een nader uitstel van twee weken. In deze brief staat dat sprake is van een “eenstemmig verzoek”. Tevens staat in deze brief dat een kopie daarvan aan de (toenmalige) advocaat-gemachtigde van mevrouw [naam verzoekster] is gestuurd.
Gelet op voormeld artikel van het procesreglement en nu niet gebleken was van onredelijke vertraging van het geding is uitstel verleend tot 6 januari 2022.
2.2.2.
Tegen deze achtergrond is de rechter in de eerste plaats van mening dat het wrakingsverzoek niet tijdig is gedaan, zoals vereist in artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. In de tweede plaats ziet de rechter niet in hoe het geven van uitstel ter rolzitting van 9 december 2021 in de gegeven omstandigheden een aanwijzing oplevert dat zij jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de vrees daarvoor door objectieve factoren gerechtvaardigd is. Er was immers sprake van een eenstemmig (dus mede namens de gemachtigde van mevrouw [naam verzoekster] ) ingediend verzoek voor een nader uitstel. De rechter had – en heeft – geen reden om daar aan te twijfelen, temeer niet nu ook na de bevestiging van het uitstel aan beide partijen niet is geprotesteerd van de zijde van verzoekster.
2.2.3.
Verzoekster verwijst ook naar het tussenvonnis van 31 januari 2022. In dit (standaard) tussenvonnis is, zoals gebruikelijk na het indienen van een conclusie van antwoord, bepaald dat een mondelinge behandeling zal worden gehouden en wel op 4 april 2022. Een eerdere zitting was niet mogelijk.

3.De ontvankelijkheid van het verzoek

3.1.
Verzoekster heeft haar verzoek tot wraking gebaseerd op het door de rechter bij herhaling verlenen van uitstel aan de wederpartij, waarbij verzoekster het bij vonnis van 31 januari 2022 bepalen van een mondelinge behandeling op 4 april 2022 ook beschouwt als een nieuw uitstel van de behandeling van de zaak. Die laatste beslissing van de rechter was voor verzoekster aanleiding het verzoek te doen op 2 februari 2022. Gelet op die omstandigheden is de wrakingskamer van oordeel dat het verzoek is gedaan zodra de feiten en omstandigheden, waarop de wraking is gegrond, aan verzoekster bekend zijn geworden. Verzoekster is ontvankelijk in het wrakingsverzoek.

4.De inhoudelijke beoordeling van het verzoek

4.1.
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoekster geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
4.2.
Aan de door verzoekster aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is. Onderzocht dient te worden of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekster geuite vrees dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoekster van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
4.3.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
4.4.
De wrakingskamer stelt vast dat de gronden die tegen de rechter zijn aangevoerd, zien op door de rechter genomen procesbeslissingen. Tegen een procesbeslissing kan niet worden opgekomen met een wrakingsverzoek. De vraag of een procesbeslissing onjuist is, kan ook ter zitting aan de orde worden gesteld en kan worden betrokken in een eventueel hoger beroep tegen de einduitspraak.
4.5.
Dat kan anders liggen als de procesbeslissing zozeer onbegrijpelijk is dat daarvoor geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
De wrakingskamer is van oordeel dat van een dergelijke situatie geen sprake is.
Gelet op de door de rechter gegeven uitleg in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek en nader toegelicht ter zitting van de wrakingskamer, was er voor de rechter op 9 december 2021 geen reden om het nadere verzoek tot uitstel af te wijzen, omdat dit aan haar is voorgelegd als gemeenschappelijk verzoek van beide partijen.–– Zij mocht er daarbij van uitgaan dat hetgeen mr. De Jager daarover schreef juist was.
Dat bij vonnis vervolgens een datum voor de mondelinge behandeling is bepaald, betreft een niet ongebruikelijke procesbeslissing, waarbij de rechter heeft gesteld – en er geen aanleiding is daaraan te twijfelen – dat een eerdere zittingsdatum niet mogelijk was.
De omstandigheid dat e-mailberichten met stukken die verzoekster aan de rechtbank stuurde aan haar zijn teruggestuurd, lijkt te zijn veroorzaakt door het feit dat die berichten zijn ingezonden op momenten waarop dit volgens de procedure niet aan verzoekster was toegestaan. Daar heeft de rechter geen bemoeienis mee gehad.
Al deze procesbeslissingen waren daarom niet onbegrijpelijk en zeker niet zo onbegrijpelijk dat deze een schijn van partijdigheid oproepen.
4.6.
Het verzoek is daarom ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. A.M. van Kalmthout.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. M.C. Franken en
mr. W.P.M. Jurgens, rechters en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op
17 februari 2022 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.