Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..[naam gedaagde 1],
1..De procedure
- de dagvaarding van 12 juli 2021 met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie met producties;
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties;
- de akte overlegging producties van de vrouw;
- de tweede akte overlegging producties van de vrouw;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 13 januari 2022 en de spreekaantekeningen van beide advocaten.
2..De feiten
3..De vorderingen
in conventie
- de verdeling te gelasten van de tussen hem en de vrouw bestaande eenvoudige gemeenschap van de woning aan de [adres] en te bepalen dat deze verdeling zal plaatsvinden door verkoop van de woning en verdeling van de netto opbrengst;
- te bepalen dat onder de netto opbrengst wordt verstaan de verkoopopbrengst na aftrek van de hypotheekschuld en de verkoopkosten en na aftrek van een vordering van per saldo € 167.584,41 van de vrouw;
- een in de gemeente Lansingerland gevestigde NVM-makelaar aan te wijzen als makelaar die de verkoop zal begeleiden en die bij gebreke van overeenstemming tussen partijen de vraag- en de laatprijs bindend zal vaststellen;
- [naam gedaagde 2] te veroordelen de tegen de vrouw uit te spreken veroordeling te dulden en zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning;
- de vrouw en [naam gedaagde 2] te veroordelen hun medewerking te verlenen aan alle verkoopwerkzaamheden en de levering van de woning, op straffe van een dwangsom;
- de vrouw en [naam gedaagde 2] te veroordelen uiterlijk binnen twee maanden na het tot stand komen van een koopovereenkomst, of zoveel later als in die overeenkomst overeen zal zijn gekomen, de woning leeg en vrij van huur of andere gebruiksrechten te leveren aan de koper, op straffe van een dwangsom;
- de vrouw en [naam gedaagde 2] te veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente en de nakosten.
- de man te veroordelen de woning aan de vrouw te leveren en partijen te gelasten medewerking te verlenen aan de levering van de woning aan de vrouw, onder de voorwaarde dat de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld;
- de vrouw te veroordelen tot betaling van de kosten voor de levering van de woning;
- de hypotheekschuld aan de vrouw toe te rekenen en de vrouw te gelasten om de man te vrijwaren voor het geval de bank een vordering uit hoofde van de hypotheekschuld
- te bepalen dat het vonnis, zo nodig, in de plaats treedt van rechtshandelingen die de man moet verrichten in verband met de levering van de woning aan de vrouw;
- de man te veroordelen in de proceskosten.
4..De beoordeling in conventie en in reconventie
nietwil overnemen omdat ze de overname op dat moment niet kan financieren. De vrouw stelt voor om te wachten tot januari 2011. In 2011 kon de vrouw de overname financieren op voorwaarde dat zij € 10.000,- op de hypotheekschuld zou aflossen. De vrouw heeft toen besloten dat niet te doen omdat zij dan al haar spaargeld in het huis zou moeten stoppen. Ook op dat moment heeft zij het recht op toedeling van de woning dus niet uitgeoefend.
NJ1981, 635).
Na 2 jaar heeft [naam gedaagde 1] het recht de woning tegen de dan geldende marktwaarde te kopen.”.Bij het opstellen van het echtscheidingsrapport in 2008 hebben partijen de waarde waartegen de vrouw de woning zou kunnen overnemen dus laten afhangen van de ontwikkelingen op de markt. Indien de vrouw de woning na twee jaar (in 2010) zou overnemen, dan zou zij dat tegen de marktwaarde van dat moment moeten doen. De marktwaarde zou dus bepalend zijn voor de waarde waartegen de vrouw de woning zou overnemen. In dit licht is het niet voor de hand liggend dat bij een verdeling in 2011 of daarna, de marktwaarde van 2010 bepalend zou zijn voor de waarde waartegen de vrouw de woning zou kunnen overnemen. Meer voor de hand liggend is dat ook na 2010 zou worden afgerekend tegen de waarde op het moment van verdeling. Een redelijke uitleg van de hiervoor geciteerde tekst brengt dan ook met zich dat met ‘de dan geldende marktwaarde’ gedoeld wordt op de waarde ‘op dat moment’, dus op het moment waarop de vrouw het aandeel van de man in de woning overneemt.
- De vrouw heeft vrijwel direct na het uiteengaan van partijen nagenoeg de volledige zorg voor de kinderen moeten dragen, terwijl in de overeenkomst een co-ouderschap was afgesproken. Hierdoor heeft zij niet het inkomen kunnen genereren waar partijen van uitgingen bij het maken van de afspraken in 2008. De man heeft ook de financiële afspraken over de kinderen niet nageleefd. De man heeft daardoor (indirect) veroorzaakt dat de vrouw niet in staat is geweest zijn aandeel in de woning over te nemen;
- De vrouw heeft, met de afspraken die partijen hebben gemaakt omtrent de woning en de partneralimentatie, de man in staat gesteld na het uiteengaan van partijen direct een eigen woning te kopen. Zij maakte namelijk geen aanspraak op partneralimentatie en de woning stond (formeel) in de verkoop. Dit was een voorwaarde om de financiering van de huidige woning van de man rond te krijgen. De woning van de man heeft inmiddels een overwaarde van circa € 150.000,-. De vrouw heeft daar conform de gemaakte afspraken geen aanspraak op;
- De man heeft tot 2021 nooit kenbaar gemaakt aanspraak op de overwaarde te maken. Zou hij dat wel gedaan hebben dan zou de vrouw niet € 89.941,- op de hypotheek hebben afgelost, maar dan zou zij het ontslag van de man uit de hoofdelijkheid met die aflossing hebben gerealiseerd;
- In het scheidingsrapport staat dat het de wens van partijen is de vrouw te compenseren voor de periode dat zij minder heeft gewerkt en de zorg voor de kinderen heeft gehad. Die zorg is na het verbreken van de relatie alsnog nagenoeg volledig door de vrouw gedragen. Redelijk is dan ook dat de vrouw daarvoor wordt gecompenseerd.
5..De beslissing
mr. W.A.M. Schellekens in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan het Wilhelminaplein 100/125;