ECLI:NL:RBROT:2022:2314

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
C/10/622347 / HA ZA 21-643
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de woning tussen ex-samenwoners en uitleg van het convenant met betrekking tot de toedeling en de redelijkheid en billijkheid

In deze zaak gaat het om de verdeling van een woning tussen ex-samenwoners, de man en de vrouw, na hun relatiebreuk in 2008. De man en de vrouw zijn gezamenlijk eigenaar van de woning, die bij aankoop is gefinancierd met een aflossingsvrije hypotheek en een lening van de moeder van de vrouw. In een scheidingsrapport uit 2008 zijn afspraken gemaakt over de verdeling van de woning en de rechten van de vrouw om het aandeel van de man in de woning over te nemen. De vrouw heeft echter nooit gebruik gemaakt van dit recht, wat leidt tot een geschil over de huidige waarde van de woning en de verdeling van de overwaarde.

De rechtbank behandelt de vorderingen van de man in conventie, die vraagt om de verdeling van de woning door verkoop en de netto-opbrengst te verdelen. De vrouw voert verweer en stelt dat zij recht heeft op toedeling van de woning tegen de marktwaarde in 2010, maar de rechtbank oordeelt dat zij dit recht niet heeft uitgeoefend. De rechtbank overweegt dat de vrouw geen aanspraak kan maken op de waarde van de woning in 2010, omdat de afspraken in het scheidingsrapport niet zo kunnen worden uitgelegd. De vrouw stelt ook dat de man ongerechtvaardigd wordt verrijkt als zijn vordering wordt toegewezen, maar de rechtbank oordeelt dat de verrijking van de man niet ongerechtvaardigd is, omdat deze voortkomt uit de gemaakte afspraken.

De rechtbank draagt de vrouw op te bewijzen dat zij een vordering van € 40.000,- heeft op de gemeenschap als compensatie voor het feit dat zij, als gevolg van de taakverdeling tussen partijen, geen pensioen heeft kunnen opbouwen. De zaak wordt aangehouden voor verdere bewijslevering en uitlating door de vrouw.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/622347 / HA ZA 21-643
Vonnis van 23 maart 2022
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. F. van Schaik te Berkel en Rodenrijs,
tegen

1..[naam gedaagde 1],

wonende te [woonplaats gedaagde 1],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.G.M. Roijers te Rotterdam,
2. [naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2],
gedaagde in conventie,
niet verschenen.
Eiser wordt hierna de man genoemd, gedaagde sub 1 de vrouw en gedaagde sub 2 [naam gedaagde 2].

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 juli 2021 met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie met producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties;
  • de akte overlegging producties van de vrouw;
  • de tweede akte overlegging producties van de vrouw;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 13 januari 2022 en de spreekaantekeningen van beide advocaten.
1.2.
Vervolgens is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2..De feiten

2.1.
De man en de vrouw hebben een relatie gehad en zij hebben samen twee kinderen. Zij zijn op 11 november 2005 gezamenlijk, ieder voor de helft, eigenaar geworden van de woning aan de [adres] (hierna: de woning).
2.2.
De woning is bij de aankoop gefinancierd met een aflossingsvrije hypotheek van € 385.503,- en een lening van € 40.000,- van de moeder van de vrouw.
2.3.
De relatie van de man en de vrouw is in 2008 verbroken. Zij hebben vervolgens onder begeleiding van de zogenaamde “Scheidingsmakelaar” afspraken gemaakt die zijn opgeschreven in een document dat in oktober 2008 door beiden is ondertekend (productie 2 bij de dagvaarding, hierna te noemen: het scheidingsrapport).
2.4.
In het scheidingsrapport is op pagina 13 over de woning afgesproken:
“De gezamenlijke woning blijft [naam gedaagde 1] voor een periode van 2 jaar na ondertekening convenant bewonen. De woning komt pas per 01-06-2010 in de verkoop tenzij partijen een eerdere datum overeen komen. [naam gedaagde 1] draagt de woonlasten en vrijwaart [naam eiser] van alle eventuele vorderingen van de hypotheekverstrekker. Na 2 jaar heeft [naam gedaagde 1] het recht de woning tegen de geldende marktwaarde te kopen.
Bij verkoop wordt de resterende overwaarde als volgt verdeeld: De vrouw bezit de eerste € 40.000 en de resterende overwaarde wordt aan ieder voor 50% toebedeeld. Indien de overwaarde minder bedraagt dan € 40.000 dan krijgt de vrouw zonder verdere verrekening de gehele overwaarde. De vrouw maakt geen aanspraak op aanvulling van het bedrag tot € 40.000 door de man.
De man heeft al een nieuwe woning gekocht welke per 1 augustus 2008 aan hem geleverd zal gaan worden. De financiering wordt door zijn tussenpersoon geregeld. De vrouw ziet af van alle rechten en plichten ten aanzien van die woning.”
2.5.
Daarnaast staat in het scheidingsrapport op pagina 16:
“De vrouw ontvangt het door haar gespaarde vermogen dat ze in het huis heeft gestoken en de grotere inbreng aan kapitaal voornamelijk bestaande uit schenkingen van haar familie, gedeeltelijk terug in de vorm van € 40.000 netto van de overwaarde van het huis.”
2.6.
De vrouw is op 8 juni 2009 in gemeenschap van goederen gehuwd met [naam gedaagde 2].
2.7.
Op 16 juni 2010 heeft de vrouw naar de man gemaild:
“Zoals verwacht heeft de hypotheekverstrekker negatief besloten, maar was hij aan de telefoon gelukkig een stuk informatiever dan eerst. Als ik in januari 2011 een beter gemiddeld resultaat over 3 jaar kan laten zien (het parttime-jaar 2007 valt dan niet meer in de berekening), dan kunnen we jou van je hoofdelijke aansprakelijkheid laten ontslaan door 0 tot 40.000 euro af te lossen (afhankelijk van de hoogte van mijn inkomen 2010. (…)
Mijn voorkeur is om dat te doen: we weten dat het sowieso zal lukken en het enige dat we nodig hebben is een iets langere adem. Mijn vraag is of jij erachter staat en of we dus voorlopig geen bezichtigingen zullen doen. (…)”
De man heeft hier bevestigend op gereageerd.
2.8.
In 2011 heeft de vrouw een aanbod van een hypotheekverstrekker gekregen op grond waarvan zij de woning kon overnemen en de hypotheek kon herfinancieren op voorwaarde dat zij € 10.000,- op de schuld zou aflossen. Dit heeft zij - in overleg met de man – toen niet gedaan.
2.9.
In 2015 heeft de vrouw nogmaals geprobeerd de woning en de hypotheek over te nemen. Dit is niet gelukt omdat zij de financiering niet rond kreeg.
2.10.
De vrouw heeft na 2015 uit een erfenis een bedrag van € 89.941,- afgelost op de hypothecaire schuld. Die schuld bedraagt nu nog € 295.580,-. Ook heeft de vrouw de lening van haar moeder van € 40.000,- afgelost.

3..De vorderingen

in conventie

3.1.
De man vordert in conventie, samengevat en na wijziging van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  • de verdeling te gelasten van de tussen hem en de vrouw bestaande eenvoudige gemeenschap van de woning aan de [adres] en te bepalen dat deze verdeling zal plaatsvinden door verkoop van de woning en verdeling van de netto opbrengst;
  • te bepalen dat onder de netto opbrengst wordt verstaan de verkoopopbrengst na aftrek van de hypotheekschuld en de verkoopkosten en na aftrek van een vordering van per saldo € 167.584,41 van de vrouw;
  • een in de gemeente Lansingerland gevestigde NVM-makelaar aan te wijzen als makelaar die de verkoop zal begeleiden en die bij gebreke van overeenstemming tussen partijen de vraag- en de laatprijs bindend zal vaststellen;
  • [naam gedaagde 2] te veroordelen de tegen de vrouw uit te spreken veroordeling te dulden en zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning;
  • de vrouw en [naam gedaagde 2] te veroordelen hun medewerking te verlenen aan alle verkoopwerkzaamheden en de levering van de woning, op straffe van een dwangsom;
  • de vrouw en [naam gedaagde 2] te veroordelen uiterlijk binnen twee maanden na het tot stand komen van een koopovereenkomst, of zoveel later als in die overeenkomst overeen zal zijn gekomen, de woning leeg en vrij van huur of andere gebruiksrechten te leveren aan de koper, op straffe van een dwangsom;
  • de vrouw en [naam gedaagde 2] te veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente en de nakosten.
3.2.
De man legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij recht op en belang bij verdeling van de gemeenschap heeft en dat de peildatum voor de waardering van de woning de datum van de feitelijke verdeling is. De man is voor de helft eigenaar van de woning en heeft dus recht op de helft van het bedrag dat resteert van de (huidige) overwaarde na aftrek van € 89.941,- wegens de aflossing op de hypotheek door de vrouw, € 40,000,- wegens de aflossing door de vrouw van de gemeenschappelijke schuld aan haar moeder, en € 40.000,- wegens door de vrouw in de woning geïnvesteerde eigen middelen en andere verrekenposten, maar na vermeerdering met een vordering van € 2.356,59 van de man.
3.3.
De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Zij betwist dat de man recht heeft op de helft van de huidige overwaarde. Zij voert aan dat zij in 2010 haar in het scheidingsrapport opgenomen recht om het aandeel van de man in de woning over te nemen, heeft ingeroepen en dat dit alleen goederenrechtelijk nog moet worden uitgevoerd. Daarnaast voert zij aan dat zij gelet op het scheidingsrapport alsnog de mogelijkheid heeft om het aandeel van de man in de woning over te nemen tegen de marktwaarde van de woning in 2010 of subsidiair tegen een waarde van € 490.000,-. Verder stelt de vrouw dat het in strijd met de maatstaven van de redelijkheid en billijkheid is als de man aanspraak maakt op de helft van de huidige overwaarde van de woning, dan wel dat de man ongerechtvaardigd wordt verrijkt indien de helft van de huidige overwaarde aan hem toekomt. Tot slot stelt de vrouw dat haar vorderingen op de gemeenschap in totaal € 209.941,- bedragen.
in reconventie
3.4.
De vrouw vordert in reconventie, samengevat, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  • de man te veroordelen de woning aan de vrouw te leveren en partijen te gelasten medewerking te verlenen aan de levering van de woning aan de vrouw, onder de voorwaarde dat de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld;
  • de vrouw te veroordelen tot betaling van de kosten voor de levering van de woning;
  • de hypotheekschuld aan de vrouw toe te rekenen en de vrouw te gelasten om de man te vrijwaren voor het geval de bank een vordering uit hoofde van de hypotheekschuld
instelt tegen de man;
  • te bepalen dat het vonnis, zo nodig, in de plaats treedt van rechtshandelingen die de man moet verrichten in verband met de levering van de woning aan de vrouw;
  • de man te veroordelen in de proceskosten.
3.5.
De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie worden gezamenlijk behandeld.
Heeft de vrouw het recht om de woning toegedeeld te krijgen, ingeroepen?
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw conform de afspraken in het scheidingsrapport het recht had om het aandeel van de man in de woning in 2010 over te nemen tegen de dan geldende marktwaarde. De vrouw stelt dat zij deze optie met haar e-mail van 16 juni 2010 heeft uitgeoefend maar dat het nog niet tot een levering is gekomen. Volgens haar moet de man daarom nu alsnog zijn aandeel in de woning aan haar overdragen tegen de marktwaarde in 2010. De man betwist dat de vrouw haar recht op toedeling van de woning in 2010 of daarna heeft ingeroepen.
4.3.
De rechtbank volgt de vrouw niet in haar standpunt. De e-mail van 16 juni 2010 kan niet worden gelezen als de uitoefening van het recht op toedeling van de woning door de vrouw. Een gevolg van de uitoefening van dat recht zou immers zijn dat de vrouw verplicht zou zijn de woning over te nemen, en de vrouw schrijft juist dat zij de woning op dat moment
nietwil overnemen omdat ze de overname op dat moment niet kan financieren. De vrouw stelt voor om te wachten tot januari 2011. In 2011 kon de vrouw de overname financieren op voorwaarde dat zij € 10.000,- op de hypotheekschuld zou aflossen. De vrouw heeft toen besloten dat niet te doen omdat zij dan al haar spaargeld in het huis zou moeten stoppen. Ook op dat moment heeft zij het recht op toedeling van de woning dus niet uitgeoefend.
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw verklaard dat zij in 2010 mondeling heeft gecommuniceerd dat zij gebruik wilde maken van de koopoptie en dat zij zich kan voorstellen dat zij daar een e-mail van heeft. Dat de vrouw de wens heeft geuit om de optie uit te oefenen is echter niet relevant. Waar het om gaat is of de vrouw de optie daadwerkelijk heeft uitgeoefend en zich dus verbonden heeft het aandeel van de man in de woning over te nemen. Dat de vrouw dit in 2010 heeft gedaan, is niet aannemelijk gelet op de e-mail van 16 juni 2010 waarin zij aan de man laat weten dat zij de financiering niet rond kan krijgen en het in 2011 opnieuw wil proberen. Voor zover de vrouw desalniettemin bedoelt dat zij de optie in 2010 mondeling heeft uitgeoefend, had het op haar weg gelegen die stelling nader te onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan. De vrouw zegt dat ze zich kan voorstellen dat ze daar een e-mail van heeft, maar zij heeft die e-mail niet overgelegd en ook niet aangeboden die e-mail te overleggen. Dat de optie in 2010 mondeling is uitgeoefend, is dus onvoldoende onderbouwd. De rechtbank gaat daarom aan deze stelling voorbij.
4.5.
De vrouw wijst daarnaast nog op de door haar bij akte ingediende producties 9 tot en met 14. Dit betreft een taxatierapport van de woning van 6 juli 2015,
e-mailcorrespondentie tussen haar en een notariskantoor in augustus 2015, een concept leveringsovereenkomst, alsmede correspondentie met een financieel adviseur uit augustus 2015. Uit deze stukken blijkt dat de vrouw in 2015 opnieuw heeft geprobeerd de overname van de woning gefinancierd te krijgen, dat zij ervan uitging dat dat zou lukken maar dat de financiering uiteindelijk niet rond is gekomen. Uit deze stukken blijkt niet dat de vrouw in 2015 (of eerder) haar recht op toedeling van de woning heeft uitgeoefend, in die zin dat zij zich ertoe heeft verplicht het aandeel van de man in de woning over te nemen. Dat de vrouw zich er niet toe heeft verplicht de woning over te nemen blijkt ook wel uit haar verklaring ter zitting dat zij in 2015 met de man heeft afgesproken de pogingen om de woning over te nemen helemaal stil te leggen omdat het telkens veel tijd en stress kostte.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat niet is gebleken dat de vrouw het recht om de woning toegedeeld te krijgen, zoals vastgelegd in het scheidingsrapport, heeft uitgeoefend.
Kan de vrouw het optierecht alsnog uitoefenen en heeft zij dan het recht de woning over te nemen tegen de marktwaarde in 2010?
4.7.
De vrouw stelt subsidiair dat uit de afspraak in het scheidingsrapport (weergegeven in 2.4) volgt dat zij het recht op toedeling van de woning nog steeds kan uitoefenen en dat zij dan recht heeft op toedeling van de woning tegen de waarde in 2010. De man betwist dat dit het geval is. De man is ermee akkoord dat de vrouw zijn aandeel in de woning overneemt, maar alleen tegen de huidige marktwaarde.
4.8.
Bij de uitleg van een schriftelijke overeenkomst moet de rechter niet alleen kijken naar de taalkundige betekenis van de tekst, maar ook naar de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die tekst mochten toekennen en wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de zogenaamde Haviltex-maatstaf, HR 13 maart 1981,
NJ1981, 635).
4.9.
In het echtscheidingsrapport is vermeld: “
Na 2 jaar heeft [naam gedaagde 1] het recht de woning tegen de dan geldende marktwaarde te kopen.”.Bij het opstellen van het echtscheidingsrapport in 2008 hebben partijen de waarde waartegen de vrouw de woning zou kunnen overnemen dus laten afhangen van de ontwikkelingen op de markt. Indien de vrouw de woning na twee jaar (in 2010) zou overnemen, dan zou zij dat tegen de marktwaarde van dat moment moeten doen. De marktwaarde zou dus bepalend zijn voor de waarde waartegen de vrouw de woning zou overnemen. In dit licht is het niet voor de hand liggend dat bij een verdeling in 2011 of daarna, de marktwaarde van 2010 bepalend zou zijn voor de waarde waartegen de vrouw de woning zou kunnen overnemen. Meer voor de hand liggend is dat ook na 2010 zou worden afgerekend tegen de waarde op het moment van verdeling. Een redelijke uitleg van de hiervoor geciteerde tekst brengt dan ook met zich dat met ‘de dan geldende marktwaarde’ gedoeld wordt op de waarde ‘op dat moment’, dus op het moment waarop de vrouw het aandeel van de man in de woning overneemt.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat de vrouw geen aanspraak kan maken op toedeling van het aandeel van de man in de woning tegen de marktwaarde in 2010.
Heeft de vrouw het recht om de woning over te nemen tegen een waarde van € 490.000?
4.11.
In het scheidingsrapport hebben partijen een geschatte waarde van de woning van € 490.000,- opgenomen. De vrouw is van mening dat bij toedeling van de woning aan haar maximaal van deze waarde uitgegaan moet worden. Niet valt in te zien wat anders de bedoeling is geweest van het opnemen van dit bedrag, aldus de vrouw. Volgens de man is deze destijds geschatte waarde irrelevant. Het was immers slechts een schatting en in de overeenkomst tussen partijen wordt gesproken over de marktwaarde.
4.12.
Ook hier volgt de rechtbank de vrouw niet. In het rapport staat expliciet dat het hier gaat om een geschatte waarde. Deze geschatte waarde was relevant voor een inschatting van de overwaarde die partijen konden verwachten. Partijen hebben echter niet afgesproken dat de vrouw de woning zou kunnen overnemen tegen deze geschatte waarde. Afgesproken is dat de vrouw de woning zou kunnen overnemen tegen de werkelijke waarde. De vrouw kan dus geen aanspraak maken op toedeling van de woning tegen deze geschatte waarde.
Is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de man een beroep doet op de afspraak in het echtscheidingsrapport?
4.13.
De vrouw stelt meer subsidiair (voor het geval wordt aangenomen dat de afspraak tussen partijen inhoudt dat de vrouw het recht heeft de woning toegedeeld te krijgen tegen de waarde op het moment van de toedeling) dat op grond van de redelijkheid en billijkheid afgeweken moet worden van de afspraak tussen partijen (artikel 6:248 lid 2 BW) en dus afgeweken moet worden van de datum van verdeling als peildatum voor de waardering van de woning. De vrouw legt daaraan de volgende stellingen ten grondslag:
  • De vrouw heeft vrijwel direct na het uiteengaan van partijen nagenoeg de volledige zorg voor de kinderen moeten dragen, terwijl in de overeenkomst een co-ouderschap was afgesproken. Hierdoor heeft zij niet het inkomen kunnen genereren waar partijen van uitgingen bij het maken van de afspraken in 2008. De man heeft ook de financiële afspraken over de kinderen niet nageleefd. De man heeft daardoor (indirect) veroorzaakt dat de vrouw niet in staat is geweest zijn aandeel in de woning over te nemen;
  • De vrouw heeft, met de afspraken die partijen hebben gemaakt omtrent de woning en de partneralimentatie, de man in staat gesteld na het uiteengaan van partijen direct een eigen woning te kopen. Zij maakte namelijk geen aanspraak op partneralimentatie en de woning stond (formeel) in de verkoop. Dit was een voorwaarde om de financiering van de huidige woning van de man rond te krijgen. De woning van de man heeft inmiddels een overwaarde van circa € 150.000,-. De vrouw heeft daar conform de gemaakte afspraken geen aanspraak op;
  • De man heeft tot 2021 nooit kenbaar gemaakt aanspraak op de overwaarde te maken. Zou hij dat wel gedaan hebben dan zou de vrouw niet € 89.941,- op de hypotheek hebben afgelost, maar dan zou zij het ontslag van de man uit de hoofdelijkheid met die aflossing hebben gerealiseerd;
  • In het scheidingsrapport staat dat het de wens van partijen is de vrouw te compenseren voor de periode dat zij minder heeft gewerkt en de zorg voor de kinderen heeft gehad. Die zorg is na het verbreken van de relatie alsnog nagenoeg volledig door de vrouw gedragen. Redelijk is dan ook dat de vrouw daarvoor wordt gecompenseerd.
4.14.
Volgens de man zijn de (afspraken over de) kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen niet relevant voor het onderhavige geschil. De man betwist dat hij niet aan zijn verplichting tot betaling van kinderalimentatie heeft voldaan. Verder betwist hij dat de afspraken over de woning van belang waren voor de (financiering van de) aankoop van zijn nieuwe woning. Dat blijkt volgens de man uit het feit dat hij zijn nieuwe woning al had gekocht vóór de ondertekening van het echtscheidingsrapport. De man stelt dat hij de situatie rond de woning niet eens heeft vermeld in zijn aanvraag voor de hypotheek voor zijn nieuwe woning. Verder voert hij aan dat de vrouw hoe dan ook geen of amper aanspraak zou hebben gehad op partneralimentatie omdat zij kort na de ondertekening van het echtscheidingsrapport is gaan samenwonen met [naam gedaagde 2] en in juni 2009 met [naam gedaagde 2] is getrouwd.
4.15.
De rechtbank stelt voorop dat, zoals in 4.9 overwogen, partijen hebben afgesproken de woning te verdelen tegen de waarde op het moment van verdeling. Deze afspraak kan slechts buiten toepassing worden gesteld indien het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn daaraan uitvoering te geven (artikel 6:248 lid 2 BW).
4.16.
De man betwist dat hij is tekortgeschoten in de nakoming van de afspraken omtrent de kinderalimentatie. Hij erkent dat het co-ouderschap op enig moment feitelijk is geëindigd en dat de vrouw het grootste deel van de zorg voor de kinderen heeft gedragen. De rechtbank volgt de vrouw echter niet in haar stelling dat het tekortschieten van de man in de nakoming van de afspraken omtrent de kosten van, en de zorg voor de kinderen ertoe heeft geleid dat zij de woning niet heeft kunnen overnemen.
In haar e-mail van 16 juni 2010 schrijft de vrouw:
“Als ik in januari 2011 een beter gemiddeld resultaat over 3 jaar kan laten zien (het parttime-jaar 2007 valt dan niet meer in de berekening), dan kunnen we jou van je hoofdelijke aansprakelijkheid laten ontslaan door 0 tot 40.000 euro af te lossen (afhankelijk van de hoogte van mijn inkomen 2010. (…)”
Hieruit blijkt dat de financieringsaanvraag van de vrouw in 2010 is afgewezen vanwege de resultaten van de onderneming van de vrouw in 2007. De vrouw ging ervan uit dat het resultaat over het (toen lopende) jaar 2010 beter zou zijn dan dat over 2007 en dat zij in 2011 op basis van haar gemiddelde resultaat over 2008, 2009 en 2010 de financiering wel rond zou kunnen krijgen. Dit is juist gebleken want in 2011 is de financieringsaanvraag van de vrouw toegewezen onder de voorwaarde dat zij € 10.000,- zou aflossen op de hypothecaire schuld. De resultaten van de onderneming van de vrouw in 2008, 2009 en 2010 waren dus voldoende om de overname van het aandeel van de man in de woning te financieren. Dat de vrouw door de (gestelde) tekortkoming van de man het aandeel van de man in de woning niet heeft kunnen overnemen, blijkt dus niet uit de feiten.
4.17.
Ook de overige door de vrouw aangedragen punten rechtvaardigen geen (rechterlijke) inbreuk op de gemaakte afspraak. Of de aankoop van de huidige woning van de man wel of niet mogelijk is gemaakt door de afspraken die partijen destijds hebben gemaakt over de woning en de partneralimentatie, doet niet ter zake. Ook de vrouw had immers voordeel bij de afspraak omtrent de woning omdat zij daarmee tijd kreeg om de woning over te nemen. En de vrouw wilde blijkens het echtscheidingsrapport geen aanspraak maken op partneralimentatie omdat zij financieel onafhankelijk van de man wilde zijn. Dat de man niet eerder kenbaar heeft gemaakt dat hij aanspraak maakt op de overwaarde, brengt evenmin met zich dat de man geen beroep op de gemaakte afspraak kan doen. Het is de keuze van de vrouw geweest om het bedrag van € 89.941,- af te lossen op de hypotheek en niet tegelijkertijd te proberen het aandeel van de man in de woning over te nemen. Mogelijk ging zij ervan uit dat er geen haast was met het overnemen van de woning omdat volgens haar de afspraak was dat zij de woning te allen tijde zou kunnen overnemen tegen de waarde van 2010, maar zoals in 4.9 overwogen, kan het scheidingsrapport redelijkerwijs niet zo worden uitgelegd. Dat de vrouw mogelijk recht heeft op compensatie vanwege het tekortschieten van de man in de nakoming van de afspraak omtrent de zorg voor de kinderen, is ook geen grond voor het terzijde stellen van de afspraak omtrent de verdeling van de woning. Immers, indien de vrouw een recht op schadevergoeding heeft wegens een tekortkoming van de man in de nakoming van de zorgafspraken, dan staat niets eraan in de weg dat zij dat recht geldend maakt.
4.18.
Het heeft er alle schijn van dat partijen er bij het maken van de afspraken in 2008 van zijn uitgegaan dat van overwaarde niet of nauwelijks sprake zou zijn op het moment dat de vrouw het aandeel van de man in de woning zou overnemen. Dat uitgangspunt is in elk geval tot en met 2015 juist gebleken. Maar dat de vrouw de woning in die periode niet heeft overgenomen, is niet, althans niet alleen aan de man toe te rekenen. De vrouw heeft hierin zelf keuzes gemaakt.
4.19.
Uit het voorgaande volgt dat de door de vrouw aangevoerde feiten en omstandigheden noch afzonderlijk, noch in hun onderlinge samenhang bezien met zich brengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is toepassing te geven aan de afspraak tussen partijen omtrent de verdeling van de woning, te weten verdeling tegen de waarde op het moment van verdeling (nu).
Is sprake van ongerechtvaardigde verrijking?
4.20.
Volgens de vrouw wordt de man ongerechtvaardigd verrijkt als zijn vordering wordt toegewezen. Zij stelt daartoe dat zij afstand heeft gedaan van haar recht op partneralimentatie, de hypotheek voor een aanzienlijk deel heeft afgelost, alle rentebetalingen heeft gedaan, de zorg voor het huis heeft gedragen en het onderhoud heeft betaald, de zorg voor de kinderen op zich heeft genomen en de kosten voor de kinderen grotendeels heeft betaald, waardoor zij is verarmd. De man heeft niets gedaan of bijgedragen. De enige grond voor zijn vordering is het feit dat de woning nog op zijn naam staat, aldus de vrouw.
4.21.
De man betwist dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. De verrijking van de man is, zo stelt hij, het gevolg van de autonome waardestijging van de woning waar hij voor de helft eigenaar van is. Bovendien is de man hoofdelijk aansprakelijk voor de hypotheekschuld en heeft hij in box 3 belasting over de woning betaald. Daarnaast is de vrouw volgens de man niet verarmd. Zij profiteert immers ook van de waardestijging.
4.22.
Op grond van artikel 6:212 BW moet iemand die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, de schade vergoeden tot het bedrag van die verrijking, voor zover dat redelijk is. In beginsel niet ongerechtvaardigd is een verrijking die haar grondslag vindt in een rechtshandeling (vgl. HR 30 september 2015, NJ 2007/154 (Koker/Cornelius)). In het onderhavige geval vindt de verrijking van de man (als gevolg van de verdeling van de woning tegen de huidige marktwaarde) haar grondslag in de tussen partijen gemaakte afspraak zoals vastgelegd in het echtscheidingsrapport. Het beroep van de man op deze afspraak is, zoals hiervoor in 4.13 tot en met 4.19 overwogen, niet onaanvaardbaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Indien de man door de nakoming van deze afspraak verrijkt wordt, dan is de verrijking derhalve niet ongerechtvaardigd. De in 4.20 genoemde omstandigheden die de vrouw aanvoert, doen hieraan niet af. Deze omstandigheden kunnen mogelijk de grondslag vormen voor een vordering van de vrouw op de man, maar zij tasten de geldigheid en de toepasselijkheid van de afspraak omtrent de verdeling van de woning niet aan en leiden er dus niet toe dat de verrijking van de man ongerechtvaardigd is.
Welk bedrag heeft de vrouw per saldo te vorderen van de gemeenschap?
4.23.
Tussen partijen staat vast dat de vrouw een vorderingsrecht heeft op de gemeenschap gelijk aan haar aflossing op de hypotheek (€ 89.941,-), haar aflossing op de gemeenschappelijke schuld aan haar moeder (€ 40.000,-) en het op bladzijde 13 van het echtscheidingsrapport genoemde bedrag van € 40.000,- (zie 2.4), derhalve een vordering van in totaal € 169.941,-. Voorts staat vast dat de man, uit hoofde van de ter zitting bereikte schikking met betrekking tot de in 3.2 genoemde vordering van € 2.356,59 van de man, een bedrag van € 1.500,- van de vrouw te vorderen heeft. Partijen zijn verdeeld over de vraag waar het op bladzijde 13 van het echtscheidingsrapport genoemde (maar niet nader omschreven) bedrag van € 40.000,- betrekking op heeft, en of de vrouw, naast dat bedrag en het bedrag van € 40.000,- dat zij heeft afgelost op de schuld aan haar moeder, nog een derde bedrag van € 40.000,- van de gemeenschap te vorderen heeft.
4.24.
Volgens de vrouw is het op bladzijde 13 van het echtscheidingsrapport genoemde bedrag van € 40.000,- een afkoopsom voor het feit dat zij als gevolg van de taakverdeling tussen partijen geen pensioen heeft kunnen opbouwen en voor haar recht op een deel van het
door de man opgebouwde pensioen. De vrouw stelt dat zij, naast die afkoopsom en het bedrag van € 40.000,- dat zij heeft afgelost op de schuld aan haar moeder, nòg een bedrag van € 40.000,- van de gemeenschap te vorderen heeft. Die derde vordering van € 40.000,- heeft betrekking op investeringen die zij gedurende de relatie in de woning heeft gedaan en staat vermeld op bladzijde 16 van het echtscheidingsrapport (zie 2.5). Volgens de vrouw bedraagt haar totale vordering op de gemeenschap dus (€ 169.941,- + € 40.000,- =)
€ 209.941,-.
4.25.
De man is wisselend en tegenstrijdig in zijn verweer. In de conclusie van antwoord in reconventie voert hij aan dat het op bladzijde 13 van het echtscheidingsrapport genoemde bedrag van € 40.000,- hetzelfde is als het op bladzijde 16 genoemde bedrag van € 40.000,- en dus betrekking heeft op geld dat de vrouw in de woning heeft geïnvesteerd. De man betwist daarmee dat de vrouw een pensioenvordering heeft. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man in eerste instantie verklaard dat de vrouw geen vordering heeft wegens geld dat zij in de woning heeft geïnvesteerd en dat het op bladzijde 13 genoemde bedrag betrekking heeft op de pensioenvordering van de vrouw. Vervolgens heeft hij zijn standpunt gewijzigd en verklaard dat het op bladzijde 13 genoemde bedrag van € 40.000,- zowel betrekking heeft op de pensioenvordering van de vrouw, als op het eigen geld dat de vrouw in het huis heeft gestopt. Hoe dan ook zijn er volgens de man maar twee vorderingen van € 40.000,- en bedraagt de totale vordering van de vrouw op de gemeenschap € 169.941,-.
4.26.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de vrouw een vordering van € 40.000,- op de gemeenschap heeft wegens geld dat zij in de woning heeft geïnvesteerd. Deze vordering staat immers met zoveel woorden vermeld op bladzijde 16 van het echtscheidingsrapport. Er zijn derhalve twee mogelijkheden: hetzij is met het op bladzijde 13 van het echtscheidingsrapport genoemde bedrag van € 40.000,- déze vordering bedoeld, hetzij is daarmee een andere vordering bedoeld. In het eerste geval heeft de man gelijk en heeft de vrouw slechts twee vorderingen van € 40.000,-. In het tweede geval heeft de vrouw gelijk en heeft zij drie vorderingen van € 40.000,-. Het scheidingsrapport biedt geen duidelijkheid. Het bedrag van € 40.000,- genoemd op bladzijde 13 is namelijk niet gespecificeerd en er wordt niet verwezen naar de vordering genoemd op bladzijde 16, terwijl op bladzijde 16 evenmin wordt verwezen naar het bedrag genoemd op bladzijde 13. Uit het echtscheidingsrapport kan dus niet worden afgeleid dat de vrouw een derde vordering van € 40.000,- heeft. Ook de door de vrouw als productie 1 in het geding gebrachte notitie, waarin wordt berekend wat een redelijk pensioenbedrag voor de vrouw zou kunnen zijn, biedt geen uitsluitsel nu de man heeft aangevoerd dat deze notitie hem eerder niet bekend was.
4.27.
Gelet op het voorgaande, moet de vrouw op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv bewijs leveren van haar stelling dat zij nog een derde vordering van € 40.000,- heeft op de gemeenschap, als compensatie voor het feit dat zij als gevolg van de taakverdeling tussen partijen geen pensioen heeft kunnen opbouwen en als afkoopsom van haar recht op een deel van het door de man opgebouwde pensioen.
Wat gaat er gebeuren wanneer de rechtbank heeft geoordeeld over de bewijslevering?
4.28.
De vrouw heeft ter zitting te kennen gegeven dat zij, ook indien de woning tegen de huidige marktwaarde verdeeld moet worden, wil proberen het aandeel van de man in de woning over te nemen. De man heeft hier geen bezwaar tegen gemaakt. De rechtbank zal de vrouw daarom in de gelegenheid stellen het aandeel van de man in de woning over te nemen tegen de waarde die door een onafhankelijke makelaar/taxateur zal worden vastgesteld. De vrouw moet er dan, uiterlijk op het moment van levering van het aandeel van de man in de woning, voor zorgen dat de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld, dan wel de gehele hypothecaire schuld wordt afgelost. Ook moet de vrouw op het moment van levering een bedrag aan de man betalen gelijk aan de helft van de overwaarde, waarbij onder overwaarde wordt verstaan de getaxeerde vrije verkoopwaarde van de woning verminderd met het bedrag van de hypothecaire schuld en verminderd met hetzij (i) een bedrag van € 209.941,-, indien de vrouw in de bewijsopdracht slaagt, hetzij (ii) een bedrag van € 169.941,-, indien zij niet in de bewijsopdracht slaagt. Voorts moet de vrouw bij de levering het in 4.23 genoemde bedrag van € 1.500,- aan de man betalen. Partijen moeten ieder de helft van de taxatiekosten dragen. De notariskosten moeten door de vrouw (als verkrijger) worden gedragen.
4.29.
Indien de vrouw het aandeel van de man in de woning niet binnen redelijke termijn op de hiervoor genoemde wijze kan of wil overnemen, moet de woning worden verkocht aan een derde. De makelaar die de taxatie van de woning heeft verricht, zal dan als verkoopmakelaar optreden. Over alle kwesties in verband met de verkoop waarover zij het niet eens kunnen worden, moeten de man en de vrouw de adviezen van de makelaar volgen. Uit de verkoopopbrengst moeten partijen de hypothecaire schuld aflossen en de kosten van de makelaar en eventuele andere kosten in verband met de verkoop en de levering betalen. Uit de resterende verkoopopbrengst komt de vrouw voor zover mogelijk toe (i) indien zij slaagt in de bewijsopdracht, een bedrag van (€ 209.941,- -/- € 1.500,- =) € 208.441,-, of (ii) indien zij niet in de bewijsopdracht slaagt, een bedrag van (€ 169.941,- -/- € 1.500,- =)
€ 168.441,-. Het eventueel daarna resterende bedrag komt voor de helft aan de man toe en voor de helft aan de vrouw en [naam gedaagde 2]. Omdat [naam gedaagde 2] thans mede-eigenaar van de woning is, zal [naam gedaagde 2] worden veroordeeld om zo nodig mee te werken aan de verkoop van de woning.
4.30.
De rechtbank wijst partijen erop dat niets eraan in de weg staat dat zij voorafgaand aan het eindvonnis in onderling overleg tot verdeling overgaan op de hiervoor geschetste wijze. Eventueel kan een bedrag van € 40.000,- dan aan de notaris in bewaring worden gegeven in afwachting van het eindvonnis. Indien partijen aldus tot overeenstemming komen vóórdat een datum voor het eindvonnis is bepaald, ligt het voor de hand dat de man zijn eis in conventie intrekt en dat de vrouw haar eis in reconventie wijzigt in een vordering tot verklaring voor recht dat zij een vordering van € 40.000,- heeft op de gemeenschap als compensatie voor het feit dat zij, als gevolg van de taakverdeling tussen partijen, geen pensioen heeft kunnen opbouwen, en als afkoopsom van haar recht op een deel van het door de man opgebouwde pensioen.
4.31.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt de vrouw op te bewijzen dat zij een vordering van € 40.000,- heeft op de gemeenschap als compensatie voor het feit dat zij, als gevolg van de taakverdeling tussen partijen, geen pensioen heeft kunnen opbouwen, en als afkoopsom van haar recht op een deel van het door de man opgebouwde pensioen.
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 6 april 2022 voor uitlating door de vrouw of zij het bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
5.3.
bepaalt dat de vrouw, als zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen;
5.4.
bepaalt dat de vrouw, als zij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de man en de vrouw en hun advocaten op de maandagen, dinsdagen, woensdagen en donderdagen in de maanden mei tot en met augustus 2022 direct moet opgeven, waarna dag en uur van de getuigenverhoren zullen worden bepaald;
5.5.
bepaalt dat de getuigenverhoren zullen plaatsvinden op de terechtzitting van
mr. W.A.M. Schellekens in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan het Wilhelminaplein 100/125;
5.6.
bepaalt dat de man en de vrouw uiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen;
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.M. Schellekens. Het is getekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2022.
638/3310