ECLI:NL:RBROT:2022:2308

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
10/301742-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring poging tot doodslag met beroep op noodweer

Op 16 februari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was, had op 5 november 2021 in een daklozenopvang in Rotterdam een mes gepakt en daarmee in de richting van de aangever gestoken, wat resulteerde in verwondingen aan de keel van de aangever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in een situatie van noodweer handelde, aangezien hij werd gewurgd door de aangever en vreesde voor zijn leven. De verdediging voerde aan dat de verdachte geen opzet had op de dood van de aangever, maar enkel handelde uit zelfverdediging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding verkeerde en dat zijn reactie met het mes niet onredelijk was in verhouding tot de ernst van de aanranding. De rechtbank honoreerde het beroep op noodweer en verklaarde het bewezenverklaarde niet strafbaar, waardoor de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar gemaakt op 16 februari 2022.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/301742-21
Datum uitspraak: 16 februari 2022
Tegenspraak (artikel 279 Sv)
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel,
raadsvrouw mr. J.V. van Blitterswijk, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 februari 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Spaans heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde (poging tot doodslag);
  • ontslag van alle rechtsvervolging ter zake van het ten laste gelegde feit.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, omdat hij geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, had op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte niet die intentie had, maar zich slechts heeft willen verdedigen. Ook is gesteld dat de verdachte niet precies heeft gezien wat hij van de tafel pakte waarmee hij aangever geslagen heeft.
4.1.2.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting volgt dat de verdachte liggend op bed een mes van een tafel pakte met zijn linkerhand en dat mes overpakte met zijn rechterhand. Daarna heeft hij met dat mes geslagen/gestoken in de richting van (het gezicht van) aangever, waardoor die aangever gewond raakte bij zijn keel. De politie heeft een wond van 4 cm lang en 0,5 cm breed onder zijn kin geconstateerd waaruit bloed vloeide. De forensisch arts heeft vervolgens bij aangever ook een steekverwonding gezien in de keel.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte met een mes gestoken op een plek in het lichaam van aangever waar vitale delen konden worden geraakt met potentieel dodelijk letsel tot gevolg; hetgeen blijkt uit algemene ervaringsregels. Gelet daarop stelt de rechtbank vast dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn gedragingen de dood van de aangever tot gevolg zouden kunnen hebben gehad. Aldus was bij de verdachte sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever.
4.2.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 5 november 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam aangever] opzettelijk van het leven te beroven meermalen met een mes, in de richting van die [naam aangever] heeft gestoken/geslagen, waarbij die [naam aangever] in (de omgeving van) zijn keel is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5..Strafbaarheid feit

5.1.
Kwalificatie
Het bewezen feit levert op:
poging tot doodslag.
5.2.
Strafbaarheid
5.2.1.
Standpunt van de officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat aan hem een gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt. De raadsvrouw heeft zich bij dit standpunt aangesloten.
5.2.2.
Beoordeling
De verdachte heeft, kort weergegeven, het volgende verklaard over het incident op 5 november 2021 in daklozenopvang ‘[naam opvang]’ te Rotterdam. Hij lag op zijn bed toen zijn kamergenoot, aangever [naam aangever], binnenkwam. Aangever schoof het gordijn, dat het slaapgedeelte van de verdachte scheidt van de rest van de kamer, opzij. De verdachte sprak de aangever daarover aan. De aangever kwam daarop gelijk naar de verdachte toe, die nog steeds op zijn bed lag. De aangever pakte hem bij zijn keel en begon hem met een hand te wurgen. De verdachte kon daardoor geen ademhalen en pakte een mes dat op een tafeltje naast hem lag; hij pakte het mes met zijn linkerhand en pakte het over met zijn rechterhand. De aangever deed zijn andere hand omhoog om de verdachte op dat moment te slaan. De verdachte dacht dat hij dood ging, omdat hij geen adem kon halen. De verdachte sloeg met het mes om los te geraken uit de wurggreep, waarbij hij het gezicht van de aangever heeft geraakt.
De verklaring van de verdachte wordt volgens de rechtbank ondersteund door de medische informatie van een forensisch arts die de verdachte op 6 november 2021 heeft onderzocht. Daarin staat beschreven dat er bij de overgang van de nek naar de schouder van de verdachte huidbeschadigingen te zien zijn en dat de letsels kunnen passen bij de aangegeven toedracht. Voorts vindt de verklaring van de verdachte steun in de verklaringen van getuige [naam getuige], een medewerker van ‘[naam opvang]’. Zij omschrijft de aangever die dag als agressief en de verdachte als rustig. En zij zegt ook dat de aangever voorafgaand aan het incident naar haar toe is gekomen en heeft gezegd dat hij niet meer met de verdachte op een kamer wilde zijn en daarbij opmerkte: “ik maak hem af, ik maak hem af”. Ook verklaart [naam getuige] dat het bloed in de kamer na het incident met name bij het bed van de verdachte lag, de plek waar het incident zich volgens de verdachte heeft afgespeeld.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte, die hij bij de eerste gelegenheid bij de politie over het verloop het incident heeft afgelegd en gelet op het voorgaande, aannemelijk.
Er was naar het oordeel van de rechtbank dan ook sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte. De verdachte werd immers plotseling gewurgd door de aangever en kon daardoor geen adem halen. De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdediging tegen de aanranding noodzakelijk was en of de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding geboden was. Is, met andere woorden, voldaan aan zowel de subsidiariteits- als de proportionaliteitseis?
De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en daartoe wordt het volgende overwogen. De hiervoor omschreven situatie, waarin de verdachte zonder noemenswaardige aanleiding werd gewurgd terwijl hij op zijn bed lag en in doodsangst verkeerde, maakte (zelf)verdediging zonder meer noodzakelijk. De gedragingen van de verdachte, te weten het pakken van een mes (dat toevallig op de tafel naast hem lag) terwijl hij werd gewurgd en daarmee slaan in de richting van aangever, staan als verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding tot de ernst van de hiervoor omschreven aanranding door de aangever. De rechtbank betrekt hierbij ook dat de aangever een fysiek overwicht had op de verdachte. De verdachte is namelijk een bejaarde man met beperkingen, terwijl de aangever veel jonger is. Bovendien is de aangever een stuk groter dan de verdachte.
5.2.3.
Conclusie
De rechtbank honoreert derhalve het beroep op noodweer en acht het bewezenverklaarde niet strafbaar, zodat de verdachte daarvan zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6..Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert en
ontslaat de verdachteten aanzien daarvan
van alle rechtsvervolging;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met onmiddellijke ingang (apart geminuteerd).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en W.S. Korteling, rechters,
in tegenwoordigheid van S.T.C.J.M. de Jongh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 februari 2022.
De voorzitter, jongste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 5 november 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam aangever] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van die [naam aangever] heeft gestoken/geslagen, waarbij die [naam aangever] in (de omgeving van) zijn keel/hals is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;