ECLI:NL:RBROT:2022:2307

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
10/111457-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

Op 2 maart 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 23 april 2021 opzettelijk brand heeft gesticht in zijn woning te [plaatsnaam]. De verdachte heeft meerdere flessen met brandbare vloeistof (wasbenzine) in een oven geplaatst en deze aangezet, wat leidde tot een uitslaande brand. Dit veroorzaakte gemeen gevaar voor de woning en de aangrenzende woningen, evenals levensgevaar voor omwonenden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, gezien zijn psychische stoornissen en licht verstandelijke beperking. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, maar de rechtbank heeft een gevangenisstraf van 14 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, en daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zonder behandeling voor zijn stoornissen niet veilig kan terugkeren in de maatschappij. De terbeschikkingstelling is dadelijk uitvoerbaar verklaard, gezien het hoge recidiverisico. De rechtbank heeft ook de voorwaarden voor de terbeschikkingstelling vastgesteld, waaronder medewerking aan reclasseringstoezicht en opname in een forensische kliniek.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/111457-21
Datum uitspraak: 2 maart 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, locatie penitentiair psychiatrisch centrum (PPC),
raadsvrouw mr. H. Asal, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 21 juli 2021, 5 oktober 2021,
8 december 2021 en 16 februari 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 21 juli 2021 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.P.L. van Loon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling, met de voorwaarden zoals deze door de reclassering in het rapport van 10 februari 2022 zijn geadviseerd, met daarbij het bevel dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 23 april 2021 te [plaatsnaam] opzettelijk brand heeft gesticht in nader te noemen woning, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk meerdere flessen met brandbare vloeistof (wasbenzine) in een oven/magnetron gezet, waarna hij de oven/magnetron heeft aangezet , ten gevolge waarvan de woning (aan de [adres] ), althans een deel van de woning, de keuken en een oven, geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemd
ewoning en de aangrenzende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor in aangrenzende woning
enbevindende personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in aangrenzende woningen bevindende personen in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
de eendaadse samenloop van
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft op 23 april 2021 opzettelijk brand gesticht in zijn woning. De verdachte heeft in een mini-oven in de keuken van zijn woning twee flessen wasbenzine geplaatst en vervolgens de oven aangezet. Ook lagen er meer dan tien flessen wasbenzine op het aanrechtblad rondom de mini-oven. Na het aanzetten van de mini-oven heeft de verdachte zijn woning verlaten zonder zich te bekommeren om de zeer gevaarlijke situatie die hij door zijn handelen had doen ontstaan. Niet lang na het verlaten van zijn woning is namelijk een uitslaande brand ontstaan. Vanwege alert optreden van omwonenden is slechts materiële schade opgetreden. Daarentegen was de gevaarzetting groot. De woning van verdachte is een woning die deel uitmaakt van een groot appartementencomplex met meerdere woningen. Op het tijdstip van de brand, begin van de avond, waren veel omwonenden in hun woning aanwezig. Zij moesten geëvacueerd worden. Tevens is een gevaarlijke situatie ontstaan voor het personeel van de brandweer door de enorme steekvlammen en rookontwikkeling in de keuken.
Dergelijke feiten behoren tot de categorie strafbare feiten die een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde en die hevige gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaken. De ervaring leert dat mensen die dergelijke branden van dichtbij hebben meegemaakt, hiervan nog lange tijd de nadelige en traumatische gevolgen kunnen ondervinden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 november 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Psycholoog [naam 1] en psychiater [naam 2]hebben een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 11 januari 2022, naar aanleiding van een zes weken durende opname van de verdachte in het Pieter Baan Centrum. Dit rapport houdt het volgende in.
De psycholoog en psychiater hebben vastgesteld dat de verdachte lijdende is aan een neurobiologische ontwikkelingsstoornis in de vorm van een verstandelijke beperking, licht van ernst. Er is sprake van hechtingsproblematiek bij een in de kern angstige man die krampachtig geruststelling zoekt. Bovenop deze basale angst verliep zijn verdere persoonlijkheidsontwikkeling problematisch. Deze scheefgroei komt tot uiting in starre persoonlijkheidstrekken en een marginaal functioneren op alle vlakken van het leven. Omdat deze scheefgroei tot duurzame problemen op nagenoeg alle levensterreinen leidt, kan worden gesproken van een persoonlijkheidsstoornis (classificerend een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis). Daarnaast is er bij de verdachte sprake van een gevoeligheid om psychotisch te ontregelen (classificerend ongespecificeerde schizofreniespectrum stoornis of andere psychotische stoornis). Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor pyromanie.
De verdachte verliest door het geheel van bovengenoemde beperkingen en pathologie snel het overzicht. Op die momenten kan hij onderliggende impulsen onvoldoende reguleren of afremmen, waarbij hij emotioneel ontregelt en ook (verbaal) dreigend of met impulsief gedrag reageert. Hij reageert uit frustratie waarbij hij handelt, in plaats van reflecteert op gevoelens of op de ontstane situatie. Negatieve gevoelens loochent, ontkent en bagatelliseert hij. Dit vormt als het ware een copingstijl. De morele ontwikkeling en het geweten van de verdachte zijn beperkt door zijn "onvolwassen" perspectiefname en zijn naïef aandoend gevoelsleven. Hij voelt geen tot weinig verantwoordelijkheid voor zijn eigen handelen.
Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde, waren de licht verstandelijke beperking, de hechtingsproblematiek, de ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis en de ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis aanwezig. De combinatie van de verstandelijke beperking en de psychische stoornissen hebben de verdachte in zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed. In de periode voorafgaand en vlak voor (maar ook na) het ten laste gelegde wordt een geleidelijke ontregeling in zijn gedrag geconstateerd die gepaard ging met psychotische symptomen en agressie. Door de combinatie van psychotische ontregeling bovenop zijn toch al zwakke persoonlijkheidsontwikkeling en beperkte cognitieve vaardigheden was de verdachte verminderd in staat om weloverwogen keuzes te maken, de gevolgen van zijn gedrag te overzien en zijn emoties en gedrag te reguleren. De psycholoog en psychiater kunnen niet onderbouwen dat de verdachte volledig door de pathologie in zijn wilsvrijheid werd beperkt. Het advies is dan ook om de verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Naast de psychotische stoornis bij de persoonlijkheidsproblematiek en de verstandelijke beperking worden als belangrijke risico verhogende factoren voor gewelddadig gedrag als brandstichting en vernieling gezien het feit dat de verdachte geen ziektebesef heeft en beperkte motivatie voor behandeling heeft. Het risico op recidive van brandstichting en fysieke agressie richting spullen wordt, als de verdachte niet behandeld wordt voor zijn problematiek, ingeschat als matig-hoog tot hoog.
Om het risico op recidive te beperken achten de psycholoog en psychiater het nodig dat de verdachte binnen een sterke structuur en het toezicht van een gesloten forensische kliniek, die gespecialiseerd is in mensen met een verstandelijke beperking, behandeld wordt. De behandeling van de psychische symptomen dient verder vorm te worden gegeven door middel van het continueren en zo nodig aanpassen van de medicatie en psycho-educatie met interventies gericht op het vergroten van het ziektebesef en waarbij ook meer zicht komt op de onderliggende spanning en angst. Noodzakelijk binnen deze behandeling is dat ook sprake is van een forensische focus, waardoor er beter zicht gekregen wordt op het delictscenario en er gewerkt kan worden aan recidivepreventie. Een opname in een forensische kliniek, zoals een FPA of FPK is dan ook geïndiceerd. Er wordt geadviseerd de behandeling plaats te laten vinden binnen het kader van een zorgmachtiging met daarnaast bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel, waaronder in elk geval een plaatsing in een FPA/FPK (gespecialiseerd in mensen met een licht verstandelijke beperking).
Psycholoog [naam 1] en psychiater [naam 2]hebben, op verzoek van en naar aanleiding van vragen van de officier van justitie, een aanvullend rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 10 februari 2022. Dit rapport houdt het volgende in.
Volgens de inschatting van de psycholoog en psychiater dient het zwaartepunt van de behandeling niet te liggen bij de klinische opname, maar vooral op het resocialisatietraject en het bepalen en vinden van een geschikte woonplek voor de verdachte waar hij langer durend externe structuur kan krijgen. De klinische behandeling dient dan ook vooral gezien te worden als een periode van stabiliseren, activeren en structureren van de verdachte, waarna een inschatting gemaakt kan worden welke mate van begeleiding hij nodig heeft. De duur van de klinische behandeling is van tevoren lastig in te schatten, maar de psycholoog en psychiater verwachten dat een klinische opname van maximaal een jaar afdoende is om het risico op recidive te verminderen.
Een klinische behandeling met een daarop volgende resocialisatie zou ook kunnen plaatsvinden binnen het juridische kader van een terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden. Maar de verwachting is dat de klinische fase van de behandeling niet langer dan een jaar noodzakelijk is. Daarnaast wordt vanuit (forensisch) gedragsdeskundig oogpunt en met name vanwege de inschatting van het gevaar geen noodzaak gezien voor een tbs-kader. De verdachte is primair geen agressieve man, eerder een sterk afhankelijke en beperkte man, en heeft niet eerder forensische zorg of verplichte zorg krachtens de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) of de Wet zorg en dwang (Wzd) ontvangen. Naar inschatting van de psycholoog en psychiater kan de benodigde behandeling en begeleiding binnen het kader van bijzondere voorwaarden met een zorgmachtiging op grond van de Wvggz worden geboden.
Reclassering Nederlandheeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 10 februari 2022. Dit rapport houdt het volgende in.
Op basis van het uitgevoerde reclasseringsonderzoek en de bevindingen vanuit het Pieter Baan Centrum komt de reclassering tot de conclusie dat een interventie in de vorm van een klinisch behandeltraject in het juridische kader van een tbs-maatregel met voorwaarden in de rede ligt. Er is sprake van een ernstig delict, een psychiatrische stoornis, van verminderde toerekeningsvatbaarheid, van een ‘gemiddeld tot hoog’ recidiverisico en van de noodzaak tot een (langduriger) klinische behandelinterventie in een forensische kliniek.
Daarmee is er weliswaar sprake van consensus over het interventieadvies met de psycholoog en psychiater, maar niet over het kader waarbinnen dat plaats zou moeten vinden. Het juridische kader van terbeschikkingstelling biedt de mogelijkheid om het noodzakelijk geachte klinische behandeltraject desgewenst langduriger te kunnen continueren, zolang dat noodzakelijk wordt geacht. Daarnaast biedt dit kader meer mogelijkheden om de verdachte, volgend op een klinisch behandeltraject en bij voldoende behandelresultaat, op termijn door te laten stromen naar een nader te indiceren forensische begeleide woonvorm.
Het is de inschatting van de reclassering dat een regulier toezichtkader niet toereikend zal zijn om de verdachte te motiveren tot enige gedragsverandering om zo te werken aan een vermindering van het recidiverisico. Het is duidelijk dat de verdachte een zorgwekkende zorgmijder is die een ernstig delict heeft gepleegd, bij wie sprake is van een complex psychiatrisch ziektebeeld, die het ontbreekt aan ziekte-inzicht en probleembesef, die niet gemotiveerd is voor medicatiegebruik, waarbij het recidiverisico op delictgedrag zonder behandeling hoog is en bij wie er nauwelijks sprake is van beschermende factoren. Daarbij is de verdachte van jongs af aan gewend om zijn eigen koers te varen en daarbij vooral achterover te leunen. Voorts voegt de reclassering daaraan toe dat zij op basis van hun ervaring een combinatie van behandeling in het kader van een zorgmachtiging en een forensisch behandelkader, in de vorm van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel, onwenselijk achten.
De reclassering komt tot het oordeel dat het recidiverisico hoog is. Op diverse leefgebieden worden problemen gezien. De verdachte is weliswaar niet eerder veroordeeld voor een misdrijf, maar vanuit zorgen over veiligheid wel geregeld in contact gekomen met politie en hulpinstellingen. De laatste paar jaar heeft de verdachte zich niet meer met behandeling in willen laten en weigert hij om geïndiceerde medicatie te gebruiken. Volgens zijn omgeving (buren, familie) vertoonde de verdachte al langere tijd verward en risicovol gedrag en maakte men zich zorgen om de veiligheid van de verdachte zelf en zijn omgeving.
Geadviseerd wordt om een behandelinterventie op te leggen in het kader van terbeschikkingstelling met voorwaarden, waarbij de reclassering een groot aantal voorwaarden heeft geformuleerd. De reclassering kan het toezicht hierop uitoefenen.
Ter zitting heeft [naam 3] , reclasseringsmedewerker en opsteller van voornoemd rapport, gepersisteerd bij de conclusies van het rapport. Aanvullend heeft hij onder meer opgemerkt dat de antipsychotische (depot)medicatie sinds augustus 2021 aan de verdachte als dwangmedicatie wordt toegediend.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies, waar het in ieder geval gaat over de geconstateerde stoornissen en toerekeningsvatbaarheid, over en maakt die tot de hare. Op grond van de conclusie van de psycholoog en psychiater dat de verdachte lijdende is aan een licht verstandelijke beperking, hechtingsproblematiek, een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis en een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en dat deze stoornissen deels de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde hebben beïnvloed, acht de rechtbank de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar.
Gezien de ernst van het feit en het gevaar zettend karakter daarvan is een gevangenisstraf passend en geboden. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Tevens heeft de rechtbank bij het bepalen van deze strafduur, die iets lager is dan de eis van de officier van justitie, rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en ook de verwachtte duur van de behandeling en begeleiding van de verdachte na ommekomst van de gevangenisstraf.
De rechtbank acht het, gelet op de hiervoor aangehaalde rapportages van de deskundigen, dan ook onverantwoord dat de verdachte zonder behandeling voor zijn stoornissen zal terugkeren in de maatschappij.
De vraag die aan de rechtbank voorligt is in welk kader de geadviseerde behandeling en begeleiding moet plaatsvinden. Er bestaat tussen de reclassering en de psycholoog en psychiater weliswaar overeenstemming over de te nemen interventies, echter niet over het kader waarbinnen dat plaats zou moeten vinden.
De rechtbank deelt in dit verband de conclusie van de reclassering – met de officier van justitie – dat oplegging van terbeschikkingstelling met voorwaarden de meest passende maatregel is. Hierbij heeft de rechtbank allereerst gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit in combinatie met het bij de verdachte ingeschatte hoge recidiverisico als behandeling niet zou plaatsvinden. Tegen de achtergrond van de complexe problematiek van de verdachte en het afhouden van zorg door hem in het verleden én het feit dat op dit moment dwangbehandeling noodzakelijk is, biedt de maatregel van tbs met voorwaarden een kader dat langer kan voortduren dan het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel. Verder is van belang dat, in het geval de verdachte de voorgeschreven voorwaarden zou overtreden, het tbs kader uit het oogpunt van behandeling en begeleiding voor de verdachte en de veiligheid voor anderen voorts meer zekerheid zou bieden dan het terugvallen op tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf. Het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf, met daarbij een zorgmachtiging, wordt door de rechtbank dan ook niet toereikend geacht. De rechtbank acht, mede gelet op het ontbreken van (voldoende) ziektebesef en - inzicht bij de verdachte, onvoldoende waarborgen aanwezig, binnen het geadviseerde kader van de psycholoog en psychiater, om de verdachte adequaat te behandelen en te begeleiden en daarbij de veiligheid van zichzelf en van anderen voldoende te garanderen.
Vastgesteld wordt dat het bewezen verklaarde feit, ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met voorwaarden zal worden opgelegd, een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2 Wetboek van Strafrecht.
De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen de terbeschikkingstelling van de verdachte met voorwaarden. De maatregel wordt opgelegd wegens een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon of meer personen, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet op voorhand gemaximeerd is.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Hierbij heeft de rechtbank acht geslagen op het ingeschatte recidiverisico door de psychiater, psychloog en de reclassering als de verdachte niet behandeld zou worden voor zijn psychische problematiek, zoals hiervoor in het vonnis weergegeven.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering aan de orde is.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 38, 38a, 55 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
stelt daarbij de navolgende voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde:
de ter beschikking gestelde verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan;
de ter beschikking gestelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
de ter beschikking gestelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
de ter beschikking gestelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
de ter beschikking gestelde laat één of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van de ter beschikking gestelde vast te stellen;
de ter beschikking gestelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de ter beschikking gestelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
de ter beschikking gestelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
de ter beschikking gestelde werkt mee aan huisbezoeken;
de ter beschikking gestelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
 de ter beschikking gestelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
de ter beschikking gestelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de ter beschikking gestelde, als dat van belang is voor het toezicht. Hieronder valt ook medewerking aan het convenant tussen reclassering en politie, dat onder meer inhoudt dat de ter beschikking gestelde onaangekondigd door de wijkagent gecontroleerd kan worden binnen zijn huis of omgeving;
de ter beschikking gestelde verschaft de reclassering zicht op de voortgang van zijn resocialisatie en begeleiding en verleent de reclassering toestemming om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk;
de ter beschikking gestelde werkt mee aan Forensisch Psychiatrisch Toezicht (FPT), ook als dit betekent een time-out in een door het NIFP/IFZ nog nader te bepalen Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling, voor maximaal veertien weken per kalenderjaar;
de ter beschikking gestelde zal zich niet buiten de Europese landsgrenzen van Nederland begeven;
de ter beschikking gestelde laat zich opnemen in een forensische kliniek, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing:
de opname start direct aansluitend aan detentie. De opname duurt zolang de behandelaren en de reclassering dat nodig vinden;
de ter beschikking gestelde houdt zich aan de daar geldende huisregels en de afspraken en aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen en de controle daar op kan onderdeel zijn van de behandeling;
als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de ter beschikking gestelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
de ter beschikking gestelde gebruikt geen drugs en alcohol en werkt mee aan controle op dit verbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de ter beschikking gestelde wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn ademonderzoek (blaastest) en urineonderzoek;
aansluitend aan zijn klinische opname zal de ter beschikking gestelde, indien geïndiceerd, verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Het verblijf duurt zolang de reclassering en zorginstelling dat nodig vinden:
de ter beschikking gestelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
aansluitend aan zijn klinische behandeling laat de ter beschikking gestelde zich behandelen door een forensisch ambulante behandelinstelling of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering en/of de zorginstelling dat nodig vindt:
de ter beschikking gestelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen en de controle daar op kan onderdeel zijn van de behandeling;
de ter beschikking gestelde zet zich in voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding;
geeft aan Reclassering Nederland opdracht de ter beschikking gestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
beveelt de onmiddellijke uitvoerbaarheid van de terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en W.S. Korteling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.T.C.J.M. de Jongh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 maart 2022.
De voorzitter, jongste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 23 april 2021 te [plaatsnaam] , in elk geval in Nederland opzettelijk brand heeft gesticht in nader te noemen woning, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk één of meerdere fles(sen) met brandbare vloeistof (wasbenzine) in een oven/magnetron gezet, waarna hij de oven/magnetron heeft aangezet en/of deze brandbare vloeistof (wasbenzine) in aanraking heeft gebracht met open vuur en/of een (andere) ontstekingsbron, ten gevolge waarvan de woning (aan de [adres] ), althans een deel van de woning, de keuken en/of een oven, geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemd
ewoning en/of de aangrenzende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor in aangrenzende woning
enbevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in aangrenzende woningen bevindende perso(o)n(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;