ECLI:NL:RBROT:2022:2241

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
C/10/635270 / KG ZA 22-214
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van afzondering in TBS-kliniek

In deze zaak vordert de eiser, die sinds 2018 in TBS-kliniek De Kijvelanden verblijft, de opheffing van een maatregel van afzondering die hem is opgelegd op 11 maart 2022. De maatregel is opgelegd vanwege vermoedens van betrokkenheid bij drugshandel binnen de kliniek. De eiser stelt dat hij onschuldig is en dat de voorwaarden voor opheffing onterecht zijn. De rechtbank overweegt dat de eiser niet-ontvankelijk is in zijn vordering, omdat er een andere rechtsgang is die met voldoende waarborgen is omkleed. De beklagprocedure bij de Commissie van Toezicht is nog gaande en biedt de eiser de mogelijkheid om zijn klacht inhoudelijk te laten behandelen. De voorzieningenrechter concludeert dat de eiser niet kan worden ontvangen in zijn vordering, omdat de beklagprocedure de aangewezen weg is. De eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij, De Kijvelanden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/635270 / KG ZA 22-214
Vonnis in kort geding van 24 maart 2022
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
advocaat mr. dr. D.J.B. Bosscher te Halfweg Nh,
tegen
de stichting
STICHTING FPC DE KIJVELANDEN,
gevestigd te Poortugaal,
gedaagde,
advocaat mr. A.K.M.T. Rongen te Rotterdam.
Partijen worden hierna [naam eiser] en De Kijvelanden genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 maart 2022;
  • de 8 producties van [naam eiser];
  • de conclusie van antwoord;
  • de 4 producties van De Kijvelanden;
  • de mondelinge behandeling op 23 maart 2022 waarbij [naam eiser] en zijn advocaat via een digitale verbinding vanuit De Kijvelanden aanwezig waren.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam eiser] verblijft sinds 27 september 2018 in De Kijvelanden op basis van de door de
rechter opgelegde maatregel TBS met dwangverpleging. Sinds 4 januari 2021 verblijft hij op de afdeling Smaragd voor personen met een lichte verstandelijke beperking.
2.2.
Op 11 maart 2022 heeft het hoofd van De Kijvelanden op grond van artikel 34 Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BvT) besloten om [naam eiser] af te zonderen. In de schriftelijke mededeling van die beslissing is de volgende toelichting gegeven:
“(…)
Omschrijving reden van de maatregel
De maatregel is noodzakelijk in het belang van:
- De handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting
Toelichting
Op 11 maart 2022 heeft het behandelteam van Smaragd vernomen dat u betrokken bent bij naar binnen brengen van drugs de kliniek in. Bij een controle van uw kamer middels een drugshond later op de dag heeft de drugshond tevens sporen van drugs aangetroffen op uw spullen. In gesprek ontkent u echter hierbij betrokken te zijn.
Gezien de ernst van de situatie, de directe aanwijzingen dat u hierbij betrokken bent en het risico dat drugs binnen de kliniek met zich meebrengt, is besloten u af te zonderen op uw kamer. De maatregel kan worden opgeheven wanneer u aan de volgende voorwaarden voldoet:
- U dient openheid te geven over uw betrokkenheid bij het in de kliniek binnen brengen van drugs
- U dient afspraken te maken over de veiligheid op de afdeling
- Er dienen geen spanningen te zijn tussen u en medepatiënten
- U dient zich begeleidbaar op te stellen.
U bent gehoord door het hoofd behandeling over het aanzeggen van de maatregel. U heeft hier als volgt op gereageerd: “Dat heb ik niet gedaan. Ik heb geen kant van het verhaal. Ik wil mijn advocaat bellen.”
(…)”
In de mededeling staat dat [naam eiser] tegen de beslissing binnen 7 dagen schriftelijk beklag kan instellen bij de beklagcommissie van de Commissie van Toezicht (hierna: de CvT) en dat hij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna: de RSJ) schriftelijk kan verzoeken de beslissing te schorsen.
2.3.
Op 14 maart 2022 heeft [naam eiser] de RSJ verzocht om schorsing van de beslissing. Na ontvangst van de schriftelijke reactie van De Kijvelanden heeft de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ bij uitspraak van 16 maart 2022 het verzoek van [naam eiser] afgewezen. Daarbij is, voor zover relevant, het volgende overwogen:
“(…)
De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval, nu volgens de inlichtingen van het hoofd van de instelling sprake is van sterke aanwijzingen van verzoekers betrokkenheid bij handel in cannabis in de instelling en het niet op voorhand onredelijk is te achten dat verzoeker daarover openheid zal moeten geven.
(…)”
2.4.
Op 14 maart 2022 heeft [naam eiser] tegen de beslissing tot afzondering beklag ingesteld bij de beklagcommissie van de CvT. De beklagprocedure bevindt zich thans in de bemiddelingsfase, zoals geregeld in hoofdstuk 8 van de BvT.

3..Het geschil

3.1.
[naam eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. De Kijvelanden te gebieden de Afzondering op te heffen;
2. te bepalen dat De Kijvelanden, bij schending van het bepaalde onder 1., een dwangsom verbeurt van € 1.000,00 per dag (een dagdeel daaronder begrepen) dat die schending voortduurt, met een maximum van € 50.000,00;
3. De Kijvelanden te veroordelen tot betaling van het griffierecht van onvermogenden van € 86,00;
4. bij een afwijzing van 1. t/m 3. de proceskosten over en weer te compenseren.
3.2.
[naam eiser] stelt zich op het standpunt dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan gebruik en handel in drugs. Hij kan daarom niet voldoen aan de door de Kijvelanden gestelde voorwaarde om openheid van zaken te geven en dat hoeft hij ook niet. De Kijvelanden handelt door het stellen van onheuse voorwaarden onrechtmatig jegens hem.
3.3.
De Kijvelanden voert aan dat [naam eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vordering. Voor wat hij wil bereiken – de opheffing van de beslissing tot afzondering – staat hem een andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang ten dienste.

4..De beoordeling

4.1.
Vooropgesteld wordt dat de civiele voorzieningenrechter als restrechter fungeert in alle zaken met een spoedeisend karakter. Indien in een andere rechtsgang is voorzien, zal de civiele voorzieningenrechter de eiser niet-ontvankelijk verklaren in zijn vorderingen, als die andere rechtsgang met voldoende waarborgen is omkleed en de eiser daarin een met het kort geding vergelijkbaar resultaat kan bereiken.
4.2.
Volgens [naam eiser] is er geen sprake van een andere rechtsgang die met voldoende waarborgen is omkleed. De voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ heeft geen hoor en wederhoor toegepast en hij is ten onrechte uitgegaan van de stelling van De Kijvelanden dat er sterke aanwijzingen zijn dat [naam eiser] betrokken is bij handel in cannabis. Er is namelijk geen begin van bewijs dat [naam eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan drugshandel, aldus [naam eiser].
4.3.
Overwogen wordt als volgt.
4.4.
[naam eiser] heeft ingevolge artikel 57 lid 3 BvT tegen de beslissing tot afzondering een beklagprocedure ingesteld bij de beklagcommissie van de CvT. Die procedure loopt nog en daarin zal zijn klacht inhoudelijk worden behandeld. Tegen de uitspraak van de beslagcommissie kan hij op grond van artikel 67 lid 1 BvT beroep instellen bij de beroepscommissie. Deze procedures kunnen weliswaar wat meer tijd in beslag nemen dan een kortgedingprocedure, maar gedurende die procedures heeft [naam eiser] de mogelijkheid om op de voet van artikel 64 lid 1 BvT en artikel 67 lid 6 BvT de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ te verzoeken om de tenuitvoerlegging van de beslissing tot afzondering respectievelijk de uitspraak van de beklagcommissie, zodra die gedaan is, geheel of gedeeltelijk te schorsen. De voorzieningenrechter voegt daar nog aan toe dat artikel 6 EVRM, waarop [naam eiser] tijdens de mondelinge behandeling een beroep heeft gedaan, niet vereist dat alle procedures op dezelfde wijze en met dezelfde snelheid worden gevoerd. Daarmee is sprake van een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang die aan [naam eiser] voldoende rechtsbescherming biedt en waarmee hij, gezien de mogelijkheid voor het treffen van een spoedvoorziening, een met het kort geding vergelijkbaar resultaat kan bereiken. De marginale toetsing die plaatsvindt bij de behandeling van het verzoek tot schorsing is immers dezelfde toets die in kort geding zou worden gehanteerd.
4.5.
Anders dan [naam eiser] meent, levert het niet (nader) horen van [naam eiser] door de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ geen schending van het beginsel van hoor en wederhoor op. De afwijzing van de verzochte schorsing is gebaseerd op het klaagschrift van [naam eiser] en de schriftelijke reactie daarop van De Kijvelanden. [naam eiser] heeft de gelegenheid gehad zijn standpunt schriftelijk toe te lichten en niet gebleken is dat hij door het achterwege laten van een mondelinge behandeling is geschaad in de mogelijkheid om zijn standpunt behoorlijk naar voren te brengen. Van een grond om in dit geval de weg naar de civiele voorzieningenrechter alsnog open te stellen, is dan ook geen sprake.
4.6.
Aldus is de uit de BvT voortvloeiende beklag- en beroepsprocedure tezamen met de mogelijkheid om tussentijds schorsing van de beslissing te verzoeken, de aangewezen weg voor [naam eiser] om te bewandelen. Hij kan daarom niet worden ontvangen in zijn vordering.
4.7.
Het verzoek van [naam eiser] om, wanneer hij in het ongelijk wordt gesteld, de proceskosten te compenseren, wordt afgewezen. De Kijvelanden heeft terecht gesteld dat zij [naam eiser] voorafgaand aan de mondelinge behandeling erop heeft gewezen dat hij (het risico loop dat hij) niet-ontvankelijk is in zijn vordering, en, ter voorkoming van een veroordeling in de proceskosten, heeft aangedrongen op intrekking van de procedure. [naam eiser] is daartoe niet overgegaan en heeft daarmee het risico geaccepteerd dat hij als de verliezende partij ook de proceskosten van De Kijvelanden dient te dragen. Hij wordt dan ook veroordeeld in die proceskosten, die aan de zijde van De Kijvelanden worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
€ 656,00
Totaal € 1.332,00

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verklaart [naam eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
5.2.
veroordeelt [naam eiser] in de proceskosten, aan de zijde van De Kijvelanden tot op heden begroot op € 1.332,00;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op
24 maart 2022.2091 / 2009