ECLI:NL:RBROT:2022:2240

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
10/319183-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van heroïne en versnijdingsmiddel

Op 25 maart 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van ruim 15 kilogram heroïne en het voorhanden hebben van versnijdingsmiddel, te weten 25 kilogram paracetamol. De verdachte, geboren in [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], zonder vaste woon- of verblijfplaats, was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam. Tijdens de zitting op 11 maart 2022 is het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de officier van justitie vrijspraak heeft gevorderd voor het eerste feit, maar bewezenverklaring voor de feiten 2 en 3. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het eerste feit, maar heeft de feiten 2 en 3 bewezen verklaard, waarbij de verdachte bekend heeft dat hij de heroïne voorhanden had.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 november 2021 in Rotterdam opzettelijk ongeveer 15.945 gram heroïne aanwezig heeft gehad, en dat hij met de aangetroffen paracetamol voorbereidingshandelingen heeft verricht voor de Opiumwetdelicten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de schadelijke gevolgen van de drugshandel voor de samenleving. De in beslag genomen goederen zijn verbeurd verklaard, en de rechtbank heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften genoemd, waaronder de artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/319183-21
Datum uitspraak: 25 maart 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
zonder vaste woon-of verblijfplaats,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. T.J. Kodrzycki, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 maart 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.P.L. van Loon heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van de onder nummers 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 op de beslaglijst vermelde en in beslag genomen goederen.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering (feit 1)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering (feit 2)
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewijswaardering (feit 3)
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen kan worden en heeft vrijspraak bepleit. Het dossier biedt mede gelet op de wetsgeschiedenis onvoldoende aanknopingspunten voor een bewezenverklaring van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet. Het enkele feit dat bij de verdachte ook paracetamol is aangetroffen, is op zichzelf geen (bewijs van een) voorbereidingshandeling.
4.3.2.
Beoordeling
Vast staat dat op 25 november 2021 door de politie in de kofferbak van de Franse auto van de verdachte twee bigshoppers en verhuisdozen met daarin vuilniszakken zijn aangetroffen. In een van de bigshoppers zat ruim 15 kilogram heroïne. In de vuilniszakken werd een poederachtige substantie van bijna 25 kilogram aangetroffen. Dit bleek later (onder meer) paracetamol te bevatten.
De verdachte heeft op zitting verklaard dat hij het vermoeden had dat de spullen die in zijn kofferbak zijn geladen drugs bevatten, omdat hij eerder drugs voor dezelfde organisatie had vervoerd. De hoeveelheid paracetamol bevond zich in de machtssfeer van de verdachte, omdat hij de beschikking had over de auto. Gegeven de grote hoeveelheid harddrugs die de verdachte eveneens voorhanden had (feit 2) en de toelichting van het NFI in het rapport houdt de rechtbank het ervoor dat de paracetamol diende als versnijdingsmiddel en aldus heeft de verdachte die paracetamol voorhanden gehad ter voorbereiding van een of meer Opiumwetdelicten. Gelet op de eerdergenoemde verklaring van de verdachte had hij minst genomen ook ernstige reden om te vermoeden dat de aangetroffen stoffen bestemd waren tot het plegen van die Opiumwetdelicten.
4.3.3.
Conclusie
4.4.
Het verweer tot vrijspraak wordt verworpen. Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
2
.hij op 25 november 2021 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 15.945 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 25 november 2021 te Rotterdam , om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken van een hoeveelheid heroïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, door een (grote) hoeveelheid versnijdingsmiddel (te weten 24.875g paracetamol) voorhanden te hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 2
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
De verdediging heeft aangevoerd dat bij het voorhanden hebben van de heroïne en de voorbereidingshandelingen sprake is van eendaadse samenloop, omdat de feiten samenhangend zijn en de feiten zich op dezelfde tijd en plaats afspelen.
De rechtbank is echter van oordeel dat geen sprake is van eendaadse samenloop. De voorbereidingshandelingen, door versnijdingsmiddelen voorhanden te hebben, en het aanwezig hebben van harddrugs zijn zelfstandige gedragingen waarvoor de verdachte – ieder apart – een verwijt kan worden gemaakt. Wel heeft het bezit van de versnijdingsmiddelen gelet op de gelijktijdige aanwezigheid van de hoeveelheid heroïne een relatief beperkte invloed op de straf.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van ruim 15 kilogram heroïne. Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van versnijdingsmiddel, te weten ruim 25 kilogram paracetamol. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid heroïne moet deze wel bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Ook de aangetroffen hoeveelheid versnijdingsmiddelen wijst op een grootschaliger plan voor de verdere verspreiding van en handel in harddrugs.
Harddrugs, zoals onder meer heroïne, bevatten stoffen die schadelijk zijn voor de gezondheid en zijn sterk verslavend. Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast voor de samenleving. De grote winstgevendheid ervan brengt mee dat de georganiseerde handel in cocaïne een ontwrichtende invloed heeft op de samenleving. Zo is een aanzienlijk deel van de vermogensdelicten te relateren aan de behoefte aan verdovende middelen van gebruikers. Verder zijn veel liquidaties die in het criminele circuit worden gepleegd direct of indirect het gevolg van conflicten in de onderwereld met betrekking tot grootschalige drugshandel. Ook brengt de handel in harddrugs mee dat een zwartgeldcircuit ontstaat met alle gevolgen van dien.
7.3.
Strafmaatverweer
De verdediging heeft verzocht om in strafmatigende zin rekening te houden met de volgende omstandigheden. Er is sprake geweest van misbruik door een criminele organisatie. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals zijn armoedige omstandigheden, de ernstige ziekte van zijn vrouw en de zorg voor zijn kinderen. Ook heeft de verdachte zich gedurende het politieonderzoek coöperatief opgesteld door vanaf het begin mee te werken aan het onderzoek en zijn aandeel te bekennen.
7.4.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.4.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 januari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld. Uit de justitiële documentatie van 30 november 2021 blijkt dat de verdachte in Frankrijk eerder is veroordeeld voor Opiumwetdelicten, maar deze zijn relatief lang geleden gepleegd. Het strafblad van de verdachte werkt dus niet strafverhogend.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal daarvan een gedeelte in voorwaardelijke vorm opleggen, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden en om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten.
Bij de bepaling van de hoogte van de gevangenisstraf houdt de rechtbank rekening met de rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en straffen in soortgelijke zaken. In strafmatigende zin wordt rekening gehouden met het misbruik van de verdachte door de criminele organisatie, de eerdergenoemde persoonlijke omstandigheden en de coöperatieve houding van de verdachte.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen goederen verbeurd te verklaren.
8.2.
Beoordeling
De in beslag genomen goederen zoals vermeld op de beslaglijst onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7, te weten het geld, de telefoons en de TomTom zullen worden verbeurd verklaard. De bewezen feiten zijn met behulp van deze voorwerpen begaan.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
-
verklaart verbeurd als bijkomende straf voor beide feiten de goederen zoals opgenomen op de beslaglijst onder nummers
1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.A. Hut, voorzitter,
en mrs. A. Bonder en A. Kortrijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y. Ouarssani, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 21 november 2021 tot en met 25 november 2021 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van zijn verdachte en/of één of meer ander(en) voorgenomen misdrijf om (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, van 15.945 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, immers hebbende verdachte en/of zijn mededader(s):
- met een personenauto naar Nederland, te weten het Hotel Campinile gereden en/of
- een hotelkamer van dat Hotel Campinile genomen en/of (vervolgens) op een of meer tot op heden onbekend gebleven personen gewacht en/of
- (vervolgens) met een tot op heden onbekend gebleven persoon gebeld en/of
- (vervolgens) een of meer dozen en/of tassen met daarin voornoemde heroïne en/of paracetamol in de kofferbak van de auto van hem, verdachte, geladen en/of
- (vervolgens) in afwachting van een telefoontje van een tot op heden onbekend gebleven persoon gewacht om te horen wat hij, verdachte, moest doen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 25 november 2021 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 15.945 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;