ECLI:NL:RBROT:2022:2207

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
C/10/617526 / HA ZA 21-388
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake onrechtmatig handelen en contractsovername in het kader van de CJIB-overeenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [naam eiseres 1], en meerdere gedaagden, waaronder [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2]. De eiseres vorderde schadevergoeding op grond van onrechtmatig handelen door de gedaagden, die volgens eiseres de CJIB-overeenkomst zouden hebben 'gekaapt' door zonder haar medeweten de kwaliteitsrekening van [naam bedrijf 7] over te zetten naar [naam gedaagde 5]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres niet langer partij was bij de CJIB-overeenkomst, omdat deze overeenkomst op grond van artikel 7.9 van de samenwerkingsovereenkomst was overgedragen aan [naam bedrijf 7]. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen door de gedaagden, omdat de vruchten van de overeenkomst niet meer aan eiseres toekwamen. De vorderingen van eiseres zijn afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden. In reconventie heeft de rechtbank geoordeeld dat [naam verweerster] onrechtmatig heeft gehandeld door de toegang tot het Praclox-systeem van [naam eiseres 2] te blokkeren, wat heeft geleid tot schade. De rechtbank heeft [naam verweerster] veroordeeld tot schadevergoeding en tot het opheffen van de gelegde beslagen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/617526 / HA ZA 21-388
Vonnis van 23 maart 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam eiseres 1],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.J. Ubbens te Groningen,
tegen

1..[naam gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats gedaagde] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 2] ,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. H.C. Bijleveld te Amsterdam,

3..[naam gedaagde 3] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 3] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 4],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 4] ,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 5],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 5] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J.D. van Vlastuin te Veenendaal.
Partijen zullen hierna [naam eiseres 1] en [gedaagden 1 en 2] en [gedaagden 3,4 en 5] genoemd worden. Gedaagde 1 wordt aangeduid als [naam gedaagde 1] , gedaagde 2 als [naam gedaagde 2] , gedaagde 3 als [naam gedaagde 3] en gedaagde 5 als [naam gedaagde 5] .

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 april 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, met producties, van [gedaagden 1 en 2] ;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties, van [gedaagden 3,4 en 5] ;
  • de brief van de rechtbank van 20 augustus 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte overlegging producties tevens inhoudende akte wijziging van eis van [naam eiseres 1] ;
  • de conclusie van antwoord in reconventie jegens [gedaagden 1 en 2] ;
  • de conclusie van antwoord in reconventie jegens [gedaagden 3,4 en 5] ;
  • de spreekaantekeningen van partijen voor de mondelinge behandeling op 11 januari 2022, van welke behandeling geen proces-verbaal is opgemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam eiseres 1] heeft met onder meer Direct Pay Services B.V., Webcasso B.V, Direct Pay Credit Management Services B.V. (hierna gezamenlijk: Direct Pay) en het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: het CJIB) overeenkomsten van opdracht gesloten (hierna: de Direct Pay-overeenkomst en de CJIB-overeenkomst). Direct Pay was de grootste opdrachtgever van [naam eiseres 1] .
2.2.
Enig indirect aandeelhouder en bestuurder van [naam eiseres 1] is [naam 1] (hierna: [naam 1] ).
2.3.
Op 15 mei 2017 is door [naam eiseres 1] , [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] en Incasso B.V., [naam bedrijf 3] (hierna: [naam 2] ), [naam bedrijf 4] , [naam bedrijf 5] . (hierna: [naam 3] ) en [naam bedrijf 6] een samenwerkingsovereenkomst getekend (hierna: de samenwerkingsovereenkomst).
2.4.
Het doel van de samenwerkingsovereenkomst was het efficiënter gebruik maken van het personeel en de faciliteiten van de afzonderlijke deurwaarderskantoren.
2.5.
In het kader van de samenwerkingsovereenkomst is op 15 mei 2017 door [naam bedrijf 1] , [naam 2] en [naam 3] de vennootschap [naam bedrijf 7] (hierna: [naam bedrijf 7] ) opgericht (aanvankelijk onder de naam [naam bedrijf 8] ).
2.6.
De aandeelhouders van [naam bedrijf 7] waren bij oprichting [naam bedrijf 1] , [naam 3] en [naam 2] . Bestuurder van [naam bedrijf 7] bij oprichting was [naam bedrijf 1]
2.7.
Artikel 7.9 van de samenwerkingsovereenkomst luidt, onder meer:
“ [naam eiseres 1] draagt per 1 mei 2017 aan De
Vennootschap [ [naam bedrijf 7] ; rechtbank] over de activa en passiva van de door haar gedreven onderneming (gerechtsdeurwaarderskantoor).”
2.8.
Alle lopende dossiers van partijen werden overgezet naar het automatiseringssysteem Praclox. In deze database werd de dossieradministratie van [naam bedrijf 7] opgeslagen. De derdengeldenrekeningen van [naam bedrijf 7] waren gekoppeld aan dit systeem.
2.9.
De betalingen van debiteuren die voortvloeiden uit door [naam bedrijf 7] verrichte werkzaamheden voor het CJIB kwamen terecht op de kwaliteitsrekening van [naam bedrijf 7] . Op het moment dat het CJIB afloopberichten van geïncasseerde vorderingen naar [naam bedrijf 7] verzond, maakte [naam bedrijf 7] de bedragen vermeld op de afloopberichten vanaf haar kwaliteitsrekening over naar de bankrekening op naam van [naam eiseres 1] , van welke rekening het CJIB deze bedragen incasseerde.
2.10.
Na de uittreding van [naam 3] en [naam 2] is de aandeelhoudersstructuur zodanig gewijzigd dat [naam gedaagde 2] (van welke vennootschap [naam gedaagde 1] enig aandeelhouder en bestuurder is) en [naam bedrijf 4] (van welke vennootschap [naam 1] indirect enig aandeelhouder en bestuurder is) ieder 50% van de aandelen in [naam bedrijf 7] hielden. [naam gedaagde 2] was enig bestuurder van [naam bedrijf 7] .
2.11.
Sinds medio 2018 is ook [naam gedaagde 5] opdrachtnemer van Direct Pay voor het verrichten van incassowerkzaamheden.
2.12.
Per 1 december 2019 heeft [naam 1] zijn ontslag als deurwaarder ingediend.
2.13.
Begin 2020 is tussen partijen overleg gevoerd over een nieuwe structuur voor de incassowerkzaamheden van [naam bedrijf 7] , die onder leiding van Direct Pay werd voorbereid. Het overleg heeft niet geleid tot de beoogde samenwerking tussen [naam bedrijf 7] en Direct Pay.
2.14.
In juni 2020 beëindigde Direct Pay de samenwerking met [naam bedrijf 7] en bracht Direct Pay de incassowerkzaamheden die door [naam bedrijf 7] werden verricht onder bij [naam gedaagde 5] .
2.15.
Bij e-mail van 24 juni 2020 heeft [naam 1] het volgende aan [naam 4] van Credit Exchange geschreven:
“Kan jij voor onderstaande zorg dragen dat [naam 5] [ [naam gedaagde 1] ; rechtbank] het navolgende doet;
1- Dat ze afziet van de openstaande vorderingen zoals deze zijn opgenomen in de cred. Lijst (+/- € 10.000 aan [naam gedaagde 2] )
2- Ik toegang krijg over de ondernemersrekening
3- [naam gedaagde 3] gemachtigd wordt op de kwaliteitsrekeningen
4- Dat ze (nog deze maand via een deurwaardersexploot) de huur opzegt
5- Wanneer ze haar auto inlevert
6- De arbeidsovereenkomst met [naam gedaagde 3] (getekend) en dat ze vanaf 30 juni a.s. weg is uit Rotterdam
7- Overdracht aandelen
8- Voorlopig toestemming voor gebruik van briefpapier en uitingen namens [naam bedrijf 7] ”
2.16.
Op 1 juli 2020 is [naam gedaagde 1] in dienst getreden bij [naam gedaagde 5] en is de tenaamstelling van de kwaliteitsrekening voor zaken van Direct Pay gewijzigd van [naam bedrijf 7] naar [naam gedaagde 5] .
2.17.
[gedaagden 1 en 2] en [gedaagden 3,4 en 5] hebben ook de kwaliteitsrekening voor zaken van het CJIB omgezet naar [naam gedaagde 5] .
2.18.
[naam bedrijf 7] is op verzoek van haar aandeelhouders op 7 juli 2020 in staat van faillissement verklaard.
2.19.
Op 10 juli 2020 heeft het CJIB per brief gericht aan [naam bedrijf 7] de CJIB-overeenkomst ontbonden.
2.20.
Op 16 juli 2020 heeft [naam 1] de toegang tot Praclox geblokkeerd. De curatoren van [naam bedrijf 7] hebben dit direct gemeld aan het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT). Door het blokkeren van de toegang tot Praclox kwam de koppeling te ontbreken tussen de kwaliteitsrekeningen en de financiële- en dossieradministratie van [naam bedrijf 7] . Hierdoor kon door de curatoren en [naam gedaagde 1] niet worden nagegaan bij welk dossier binnenkomende derdengelden hoorden en kon ook niet worden nagegaan wat de status van een dossier was.
2.21.
BFT heeft diezelfde dag een verzoek tot voorlopige schorsing van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 3] ingediend bij de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders. Aan het schorsingsverzoek werd ten grondslag gelegd dat [naam gedaagde 1] niet kon voldoen aan haar verplichtingen uit de Gerechtsdeurwaarderswet.
2.22.
Op 17 juli 2020 heeft [naam 1] weer toegang verleend tot Praclox en per e-mail aan de curatoren bericht:
“De gehele automatisering is operationeel maar ik maak u erop attent dat a.s. woensdag zoals eerder door mij gesteld, de gehele automatisering op slot gaat tenzij betaling van het verschuldigde plaatsvindt.”
2.23.
Op woensdag 22 juli 2020 is de toegang tot Praclox weer geblokkeerd.
2.24.
Op 27 juli 2020 heeft de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders [naam gedaagde 1] voor de duur van zes maanden geschorst en een waarnemer benoemd. Daarbij is, onder meer, geoordeeld:
"Uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is aannemelijk geworden dat de financiële- en dossieradministratie op dit moment niet toegankelijk is via Praclox omdat [naam 1] die toegang blokkeert. Het komt er dus op neer dat [naam gedaagde 1] de interne organisatie van haar deurwaardersbedrijf, haar toegang tot de administratie (die als gerechtsdeurwaarder onder háár verantwoordelijkheid valt) afhankelijk heeft gemaakt van de medewerking van haar vennoot.”
2.25.
Bij brief van 1 september 2020 heeft het CJIB aan de advocaat van [naam eiseres 1] het volgende bericht:
“Het CJIB heeft in 2004 een overeenkomst gesloten met [naam kantoor] . Naar het CJIB begrijpt is deze overeenkomst op enig moment overgegaan op deurwaarderskantoor [naam eiseres 1] Het CJIB begrijpt dat er als gevolg van een brief van 15 augustus 2018 van [naam bedrijf 7] ( [naam bedrijf 7] ) verwarring is ontstaan over de vraag of het CJIB een andere contractspartner heeft gekregen. Het standpunt van uw cliënt is dat dit niet het geval is, en dat [naam eiseres 1] nog steeds contractspartij is van het CJIB.
Bij e-mail van 22 juli 2020 door [naam 6] is uw cliënt er namens het CJIB op gewezen dat, ervan uitgaande dat het standpunt van uw cliënt het juiste is, uw cliënt nog steeds verantwoordelijk is voor de nakoming van de met het CJIB gesloten overeenkomst. In verband daarmee is uw cliënt gesommeerd om uiterlijk vrijdag 31 juli 2020 om 12.00 uur:
- Het CJIB te informeren over de actuele stand van zaken in de dossiers die uw cliënte voor het CJIB in behandeling heeft, in het bijzonder door inzage te geven in het aantal en de aard van de in die dossiers gelegde beslagen;
- Inzage te verlenen in de bankrekeningen met nummers (…) en (…), uiteraard beperkt tot voor zover het voor het CJIB relevante transacties betreft. Het CJIB wenst een actueel overzicht van de stand van zaken met betrekking tot de verrekening van aan uw kantoor vooruitbetaalde voorschotten alsmede door debiteuren ten gunste van de hoofdsom betaalde bedragen.
Bij e-mail van 17 augustus 2020 heeft u in antwoord op de e-mail van [naam 6] van 22 juli 2020 bericht dat uw cliënt geen toegang heeft tot de server en de kwaliteitsrekening en dat uw cliënt geen antwoorden kan geven op bovenstaande vragen.
Voor zover [naam eiseres 1], nog contractspartij is van het CJIB kan uit het bovenstaande worden afgeleid dat uw cliënt niet heeft voldaan aan de ingebrekestelling terwijl ook anderszins duidelijk is dat uw cliënt tekortschiet en zal tekortschieten in de nakoming van de volgens hem nog bestaande overeenkomst. Voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk moet worden geacht en verzuim een vereiste is voor ontbinding is van dat verzuim sprake. In verband hiermee wordt de overeenkomst, voor zover die dus nog zou bestaan, ontbonden.
Subsidiair, uitsluitend indien de ontbinding, om welke reden dan ook, rechtsgevolg zou missen, wordt de overeenkomst op de voet van artikel 8.3, terstond opgezegd.”
2.26.
Bij brief van 16 februari 2021 heeft de advocaat van het CJIB aan de advocaat van [naam eiseres 1] , onder meer, het volgende geschreven:
“U merkt op dat [naam eiseres 1] de contractpartner is gebleven van het CJIB en dat er tussen het CJIB en [naam bedrijf 7] nooit een (rechtstreekse) contractuele relatie heeft bestaan. Dat laatste is nog maar zeer de vraag gelet op de brief van [naam bedrijf 7] van 15 augustus 2018 en meer in het bijzonder de tweede alinea ervan waarin [naam bedrijf 7] zich presenteert als partij die "voortaan verdere werkzaamheden" uitvoert, waarmee het CJIB stilzwijgend heeft ingestemd.”

3..Het geschil

in conventie
3.1.
[naam eiseres 1] vordert na vermindering van eis – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat [gedaagden 1 en 2] en [gedaagden 3,4 en 5] jegens [naam eiseres 1] onrechtmatig hebben gehandeld door de feiten te plegen zoals omschreven in de dagvaarding en [gedaagden 1 en 2] en [gedaagden 3,4 en 5] hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de schade die [naam eiseres 1] daardoor heeft geleden en nog zal lijden, op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente over elke schadepost vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
II. [gedaagden 1 en 2] en [gedaagden 3,4 en 5] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis tot de dag van volledige betaling.
3.2.
Aan haar vorderingen legt [naam eiseres 1] – samengevat – het volgende ten grondslag.
3.2.1.
[gedaagden 1 en 2] en [gedaagden 3,4 en 5] hebben jegens [naam eiseres 1] onrechtmatig gehandeld door het kapen van de CJIB-overeenkomst, door zonder medeweten en/of instemming van [naam eiseres 1] de desbetreffende kwaliteitsrekening van [naam bedrijf 7] over te zetten naar [naam gedaagde 5] en zonder daarbij over de onderliggende rechtsverhouding of administratie te beschikken. Dit heeft onder meer als gevolg gehad het opzeggen, althans ontbinden, door het CJIB van de CJIB-overeenkomst. Daarnaast hebben [gedaagden 1 en 2] en [gedaagden 3,4 en 5] zonder medeweten en/of instemming van [naam eiseres 1] ook andere kwaliteitsrekeningen, zoals die ten behoeve van Direct Pay, van [naam bedrijf 7] naar [naam gedaagde 5] overgezet zonder daarbij op dat moment over de onderliggende rechtsverhouding of administratie te beschikken.
3.2.2.
[gedaagden 3,4 en 5] hebben onrechtmatig gehandeld door de kwaliteitsrekeningen te accepteren zonder over de onderliggende rechtsverhouding of administratie te beschikken, wetende dat dit in strijd is met de bij of krachtens de artikelen 17 en 19 van de Gerechtsdeurwaarderswet gestelde regels.
3.2.3.
[gedaagden 1 en 2] hebben als (indirect) bestuurder van [naam bedrijf 7] onrechtmatig gehandeld jegens [naam eiseres 1] door de hiervoor genoemde overdracht en beschikbaarstelling op verschillende wijzen mogelijk te maken en toe te staan. Daarnaast hebben [gedaagden 1 en 2] een of meer onrechtmatige daden gepleegd door [naam bedrijf 7] in strijd met de samenwerkingsovereenkomst en bijbehorende bijlagen te doen handelen.
3.2.4.
Voor [gedaagden 1 en 2] en [gedaagden 3,4 en 5] in verschillende groepssamenstellingen geldt dat sprake is van hoofdelijke aansprakelijkheid op grond van artikel 6:166 BW. Daarbij geldt op grond van de artikelen 2:9 en 2:11 BW dat [naam gedaagde 3] en [naam gedaagde 1] eveneens aansprakelijk zijn.
3.3.
[gedaagden 1 en 2] concluderen tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, van [naam eiseres 1] in de kosten van het geding inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf twee weken na het vonnis. Zij voeren daartoe als meest verstrekkend verweer – kort weergegeven – het volgende aan.
3.3.1.
[naam gedaagde 1] heeft niet onrechtmatig gehandeld jegens [naam eiseres 1] . Zij heeft geen omzet van [naam eiseres 1] onttrokken of op andere wijze schade aan [naam eiseres 1] berokkend. Er is op grond van artikel 7.9 van de samenwerkingsovereenkomst sprake van contractsovername door [naam bedrijf 7] van de overeenkomsten met (onder meer) Direct Pay en het CJIB, zodat de vruchten uit deze overeenkomsten niet toekwamen aan [naam eiseres 1] maar aan [naam bedrijf 7] . Er is dus geen sprake van het kapen van een tussen [naam eiseres 1] en het CJIB bestaande overeenkomst, naar aanleiding waarvan [naam eiseres 1] schade zou hebben kunnen lijden.
Voor zover [naam eiseres 1] [naam gedaagde 1] tegenwerpt dat zij bepaalde normen van toepassing op gerechtsdeurwaarders heeft geschonden, geldt dat deze normen niet door [naam eiseres 1] kunnen worden ingeroepen, nu deze normen niet strekken tot bescherming tegen de door [naam eiseres 1] gestelde schade.
3.4.
[gedaagden 3,4 en 5] concluderen ook tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [naam eiseres 1] , bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de werkelijke kosten van het geding. Zij voeren als meest verstrekkend verweer – samengevat – het volgende aan.
3.4.1.
Uit artikel 7.9 van de samenwerkingsovereenkomst blijkt dat [naam eiseres 1] per 1 mei 2017 de activa en passiva van het voorheen door haar gedreven gerechtsdeurwaarderskantoor aan [naam bedrijf 7] heeft overgedragen. Uit de samenwerkingsovereenkomst blijkt niet dat de CJIB-overeenkomst is uitgesloten van die overdracht. Daarmee ontvalt de grondslag aan de vorderingen van [naam eiseres 1] .
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
[eiseressen]
3.6.
[eiseressen] vorderen – samengevat – dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [naam verweerster] veroordeelt in de kosten van de waarneming tot en met december 2021 van € 132.383,27 en een bedrag van € 349,31 aan rente, en verklaart voor recht dat [naam verweerster] jegens [eiseressen] aansprakelijk is voor de kosten van waarneming die nog op [eiseressen] zullen worden verhaald, en nog te vervallen rentetermijnen uit hoofde van de door [naam eiseres 2] afgesloten persoonlijke lening;
II. [naam verweerster] veroordeelt om binnen acht dagen na de vonnisdatum de ten laste van [eiseressen] gelegde conservatoire beslagen op te heffen op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat niet aan deze veroordeling wordt voldaan;
met veroordeling van [naam verweerster] in de kosten van het geding in reconventie inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf twee weken na de datum van het vonnis.
3.7.
[eiseressen] leggen aan hun vorderingen – kort weergegeven – het volgende ten grondslag.
3.7.1.
Door het Praclox-account van [naam eiseres 2] te blokkeren heeft [naam verweerster] onrechtmatig gehandeld jegens [naam eiseres 2] . Voor [naam verweerster] was immers voorzienbaar dat [naam eiseres 2] als gevolg van het handelen van [naam verweerster] , dat enkel als oogmerk had het afdwingen van betalingen in het faillissement van [naam bedrijf 7] – met welk faillissement [naam verweerster] zelf had ingestemd – niet langer zou kunnen voldoen aan haar verplichtingen op grond van de Gerechtsdeurwaarderswet. Als gevolg hiervan is [naam eiseres 2] door de tuchtrechter voor de duur van zes maanden geschorst en is een waarnemer benoemd. De kosten die door de waarnemer zijn gemaakt in de periode tot en met december 2021 zijn verhaald op [naam eiseres 2] . Dit handelen van [naam verweerster] is in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid die zij jegens [naam eiseres 2] in acht had te nemen. [naam eiseres 2] heeft hierdoor schade geleden, bestaande uit de kosten van de waarnemer.
3.7.2.
Deze kosten zijn door [naam eiseres 2] betaald na verkoop van haar woning (nadat daarop beslag was gelegd door de waarnemer). Daarnaast heeft [naam eiseres 2] om de kosten van de waarnemer te voldoen een lijfrentepolis moeten afkopen en daarover (tegen een hoog tarief) belasting moeten betalen en een persoonlijke lening moeten afsluiten van € 30.000,00 tegen een rente van 3,6% per jaar. De schade als gevolg van de op 15 februari 2021 afgesloten lening bedraagt tot aan de dag van de conclusie van eis in reconventie € 349,31. Daarnaast heeft [naam eiseres 2] kennis genomen van het feit dat de aanstelling van de waarnemer is verlengd tot 28 januari 2022. De kosten die daarmee gepaard gaan, zullen vermoedelijk nog op [naam eiseres 2] worden verhaald. Ook voor die kosten is [naam verweerster] aansprakelijk, aldus [naam eiseres 2] .
3.8.
[naam verweerster] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseressen] in hun vorderingen, althans tot afwijzing van die vorderingen met hoofdelijke veroordeling, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, van [eiseressen] in de kosten van het geding inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis. Zij voert daartoe – samengevat – het volgende aan.
3.8.1.
[eiseressen] en [eisers] hebben door het overzetten van de kwaliteitsrekeningen zelf de koppeling tussen de dossieradministratie en de financiële administratie verbroken. Er is geen overeenkomst op grond waarvan [naam verweerster] was gehouden data over te dragen aan [eiseressen] en [eisers] Dat [naam verweerster] op 16 juli 2020 de toegang tot Praclox voor de curatoren blokkeerde, speelt in de verhouding tussen [naam verweerster] en [naam eiseres 2] geen rol. Voor zover [naam verweerster] zich kan herinneren, heeft zij de toegang tot het systeem niet nog een keer geblokkeerd. Voor zover [naam verweerster] bekend, heeft de IT-leverancier wegens non-betaling de toegang op 22 juli 2020 geblokkeerd. Causaal verband tussen het defungeren van [naam 1] als gerechtsdeurwaarder en het overzetten van de derdengeldenrekeningen ontbreekt, nu [naam 1] is gedefungeerd in december 2019, meer dan een half jaar voor het faillissement. [naam eiseres 2] kon al geen handelingen meer verrichten vanaf het moment dat zij haar managementovereenkomst had opgezegd. Ook blijkt uit rechtsoverweging 5.5 van de onder 2.24 bedoelde uitspraak dat de tuchtrechter om meerdere redenen, die losstaan van de ‘toegang tot het systeem’, tot schorsing van [naam eiseres 2] en het benoemen van een waarnemer is overgegaan.
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
[eisers]
3.10.
[eisers] vorderen – samengevat – dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. de namens [naam verweerster] in deze zaak ten laste van [eisers] gelegde beslagen opheft;
II. [naam verweerster] veroordeelt om het op de woning van [naam eiser 1] gelegde beslag binnen twee dagen na dit vonnis door te halen op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat [naam verweerster] daarmee in gebreke blijft;
III. voor recht verklaart dat [naam verweerster] aansprakelijk is voor de schade die [eisers] hebben geleden door de conservatoire beslagleggingen en [naam verweerster] veroordeelt om aan [eisers] de daardoor geleden schade (nader op te maken bij staat) te vergoeden;
IV. [naam verweerster] veroordeelt om aan [eisers] als voorschot op de hiervoor genoemde schade een bedrag van € 25.000,00 of een door de rechtbank vast te stellen bedrag te betalen;
met veroordeling van [naam verweerster] in de kosten van het geding in reconventie.
3.11.
[eisers] leggen aan hun vorderingen – samengevat – het volgende ten grondslag.
3.11.1.
[eisers] worden voortdurend gehinderd door de beslagen die [naam verweerster] ten laste van hen heeft gelegd. Het beslag op de woning van [naam eiser 1] is ingeschreven in het kadaster. Opheffing van dat beslag leidt niet automatisch tot doorhaling van het beslag. Daarom vordert [naam eiser 1] dat [naam verweerster] zal worden veroordeeld om dat beslag door te halen op straffe van een dwangsom. De schadevergoeding die door [eisers] wordt gevorderd ziet op het feit dat [naam eiser 2] het tegoed op haar kantoorrekening van ongeveer € 130.000,00 niet heeft kunnen gebruiken voor betaling van de huur, salarissen en leasekosten over de maand februari 2021 (en daarna), waardoor zij onmiddellijk in liquiditeitsproblemen is geraakt. Daarnaast hebben [eisers] aanmerkelijke juridische kosten moeten maken om te bewerkstelligen dat de banken de kwaliteitsrekeningen weer vrij zouden geven. Door de beslaglegging, gevolgd door de intimiderende correspondentie van de advocaat van [naam verweerster] , hebben de banken die rekeningen ook enige tijd geblokkeerd. Dat heeft voor aanzienlijke kosten en reputatieschade gezorgd.
3.12.
[naam verweerster] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eisers] in hun vorderingen, althans tot afwijzing van die vorderingen, met hoofdelijke veroordeling, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, van [eisers] in de kosten van het geding in reconventie en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis. Zij voert daartoe het volgende aan.
3.12.1.
[naam verweerster] heeft niet onrechtmatig jegens [eisers] gehandeld. [eisers] hebben de door hen gestelde schade niet onderbouwd. Het feit dat [eisers] als gevolg van de beslagen niet hebben kunnen beschikken over een bedrag van € 130.000,00, betekent niet dat zij niet aan hun betalingsverplichtingen hebben kunnen voldoen.
3.13.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie

4.1.
De vorderingen van [naam eiseres 1] zijn overwegend gebaseerd op de stelling dat [naam eiseres 1] partij is (gebleven) bij de CJIB-overeenkomst.
4.2.
In artikel 7.9 van de samenwerkingsovereenkomst is bepaald dat [naam eiseres 1] alle activa en passiva inbrengt in [naam bedrijf 7] . Dat de CJIB-overeenkomst bij het aangaan van de samenwerkingsovereenkomst tot de activa van [naam eiseres 1] behoorde, is tussen partijen niet in geschil. [naam eiseres 1] stelt dat in augustus 2017 een ‘Aanvulling bij de samenwerkingsovereenkomst’ (hierna: de aanvullende overeenkomst) is overeengekomen, waarin [naam bedrijf 7] ermee akkoord is gegaan dat [naam eiseres 1] houder is en blijft van de op dat moment bestaande contracten. Dat geen uitvoering aan artikel 7.9 van de samenwerkingsovereenkomst is gegeven, blijkt volgens [naam eiseres 1] ook uit het feit dat [naam bedrijf 7] de op haar kwaliteitsrekeningen ontvangen betalingen afdroeg aan [naam eiseres 1] en dat het CJIB bedragen van die rekening van [naam eiseres 1] (automatisch) incasseerde.
4.3.
[gedaagden 1 en 2] voeren hiertegen aan dat zij de aanvullende overeenkomst niet kennen en dat zij deze pas voor het eerst hebben gezien na het faillissement van [naam bedrijf 7] , toen de curatoren deze aan [naam gedaagde 1] voorhielden. [gedaagden 1 en 2] wijzen erop dat de andere partijen bij de samenwerkingsovereenkomst, met wie de samenwerking in augustus 2017 nog niet was beëindigd, niet als contractspartij zijn genoemd bij de aanvullende overeenkomst en dat de toestemming van alle oorspronkelijke partijen nodig is om een overeenkomst rechtsgeldig te kunnen wijzigen. Ook wijzen [gedaagden 1 en 2] erop dat het document geen dagtekening bevat en betwist [naam gedaagde 1] dat zij dit document heeft ondertekend. Ten aanzien van de praktische uitvoering hebben [gedaagden 1 en 2] aangevoerd dat [naam bedrijf 7] van Direct Pay en het CJIB een vergoeding voor de behandeling van de incassozaken ontving. Dat [naam eiseres 1] aan het CJIB factureerde en de nota's door het CJIB op de rekening van [naam eiseres 1] werden voldaan, was slechts een administratieve handeling.
4.4.
[gedaagden 3,4 en 5] achten het onwaarschijnlijk dat [naam bedrijf 7] drie maanden na het overeenkomen van artikel 7.9 van de samenwerkingsovereenkomst de rechten op de door [naam eiseres 1] ingebrachte contracten (zonder instemming van de andere samenwerkingspartners) om niet zou hebben terug geleverd. Daarbij wijzen [gedaagden 3,4 en 5] erop dat [naam eiseres 1] de originele aanvullende overeenkomst niet in het geding heeft gebracht, zodat die akte niet als bewijs kan dienen.
4.5.
Vooropgesteld wordt dat het aan [naam eiseres 1] is om voldoende feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat [gedaagden 1 en 2] en [gedaagden 3,4 en 5] onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld door het ‘kapen van de CJIB-overeenkomst’ met als gevolg de ontbinding, althans opzegging door het CJIB van de CJIB-overeenkomst. De rechtbank is van oordeel dat [naam eiseres 1] – mede gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagden 1 en 2] en [gedaagden 3,4 en 5] – onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat zij partij is gebleven bij de CJIB-overeenkomst.
4.5.1.
De stelling dat aan artikel 7.9 van de samenwerkingsovereenkomst geen uitvoering is gegeven, zoals tijdens de mondelinge behandeling door [naam eiseres 1] aangevoerd, is onvoldoende onderbouwd. De verwijzing naar de e-mails waarin [naam gedaagde 1] heeft aangegeven dat [naam eiseres 1] partij is bij de Direct Pay-overeenkomst en de CJIB-overeenkomst, en niet [naam bedrijf 7] , is daarvoor onvoldoende, nu [naam gedaagde 1] zich in rechte gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat [naam bedrijf 7] juist wel de desbetreffende overeenkomsten heeft overgenomen. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagden 1 en 2] en [gedaagden 3,4 en 5] ten aanzien van het bestaan en de rechtsgeldigheid van de aanvullende overeenkomst had het op de weg van [naam eiseres 1] gelegen ook haar stellingen op dat punt nader te onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan. Zij heeft ter zitting enkel aangegeven dat zij niet beschikt over het originele exemplaar en dat dit zich mogelijk bij [naam bedrijf 7] bevindt. Daarmee heeft [naam eiseres 1] haar stellingen onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen. De door [naam eiseres 1] ter zitting naar voren gebrachte stelling dat het CJIB in 2018 een nieuwe overeenkomst heeft gesloten met [naam eiseres 1] – en dus niet met [naam bedrijf 7] –, heeft [naam eiseres 1] eveneens niet (voldoende) onderbouwd, zodat [naam eiseres 1] ook hier niet aan haar stelplicht heeft voldaan.
4.5.2.
Gelet op het voorgaande kan in deze procedure niet worden vastgesteld dat [naam eiseres 1] ondanks het bepaalde in artikel 7.9 van de samenwerkingsovereenkomst partij is gebleven bij de CJIB-overeenkomst. De door [naam eiseres 1] overgelegde opinie van [naam 7] maakt dit niet anders, nu deze opinie uitgaat van de onjuiste veronderstelling dat de aanvullende overeenkomst rechtsgeldig is. Dit betekent dat de CJIB-overeenkomst conform artikel 7.9 van de samenwerkingsovereenkomst in [naam bedrijf 7] is ingebracht en dat [naam bedrijf 7] het contract met het CJIB heeft overgenomen. Dat het CJIB met deze overname heeft ingestemd, blijkt uit de onder 2.26 weergegeven e-mail van de advocaat van het CJIB, waarin deze namens het CJIB schrijft dat zij stilzwijgend heeft ingestemd met de contractsovername. In lijn met die overname heeft het CJIB de CJIB-overeenkomst met [naam bedrijf 7] op 10 juli 2020 ontbonden. Dat zij zich daarna tot [naam eiseres 1] heeft gewend met betrekking tot de beëindiging van de CJIB-overeenkomst, was, zo blijkt uit de onder 2.25 weergegeven brief van het CJIB, enkel om haar rechten veilig te stellen, nu [naam eiseres 1] zich op het standpunt stelde dat niet [naam bedrijf 7] , maar zij contractspartij was van het CJIB.
De vruchten uit de CJIB-overeenkomst kwamen gezien het voorgaande toe aan [naam bedrijf 7] en niet aan [naam eiseres 1] . Van onrechtmatig handelen met betrekking tot de CJIB-overeenkomst door [gedaagden 1 en 2] en [gedaagden 3,4 en 5] jegens [naam eiseres 1] , zoals door [naam eiseres 1] gesteld, is dus geen sprake.
4.6.
De stelling van [naam eiseres 1] dat zonder haar medeweten en/of instemming ook andere kwaliteitsrekeningen, zoals die ten behoeve van Direct Pay, van [naam bedrijf 7] naar [naam gedaagde 5] zijn overgezet mist feitelijke grondslag. [naam eiseres 1] heeft immers bij e-mail van 24 juni 2020, zoals weergegeven onder 2.15, zelf opdracht gegeven [naam gedaagde 3] te machtigen met betrekking tot de kwaliteitsrekeningen. Hieruit blijkt dat geen sprake was van overzetting van de kwaliteitsrekeningen met betrekking tot Direct Pay zonder medeweten en/of instemming van [naam eiseres 1] ; integendeel.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat ook de stelling dat [gedaagden 1 en 2] en [gedaagden 3,4 en 5] in hun verschillende hoedanigheden als (in)direct bestuurder van [naam bedrijf 7] respectievelijk [naam gedaagde 5] onrechtmatig jegens [naam eiseres 1] hebben gehandeld onvoldoende is onderbouwd.
4.8.
Het onrechtmatig handelen van [gedaagden 3,4 en 5] zou eruit bestaan dat zij de kwaliteitsrekening hebben geaccepteerd zonder over de onderliggende rechtsverhouding of administratie te beschikken, wetende dat dit in strijd is met de bij of krachtens de artikel 17 en 19 van de Gerechtsdeurwaarderswet gestelde regels. Nog daargelaten dat van enige onrechtmatigheid jegens [naam eiseres 1] in dit verband al geen sprake is gezien het hiervoor onder 4.5.1 tot en met 4.6 overwogene, is niet gesteld of gebleken dat een schending van deze artikelen (ook daargelaten of van zo’n schending sprake is) jegens [naam eiseres 1] een onrechtmatige daad oplevert.
4.9.
Aan [gedaagden 1 en 2] maakt [naam eiseres 1] voorts het verwijt dat zij als (indirect) bestuurder van [naam bedrijf 7] voornoemde overdracht en beschikbaarstelling op verschillende wijzen mogelijk hebben gemaakt en toegestaan. Ook ten aanzien hiervan heeft [naam eiseres 1] niet duidelijk gemaakt hoe dit jegens haar onrechtmatig is. Voor zover [naam eiseres 1] heeft bedoeld dat door de handelwijze van [gedaagden 1 en 2] en [gedaagden 3,4 en 5] het CJIB de CJIB-overeenkomst heeft ontbonden, althans opgezegd, heeft de rechtbank in 4.5 al geoordeeld dat dit niet onrechtmatig is jegens [naam eiseres 1] , nu zij geen partij meer was bij de CJIB-overeenkomst.
4.10.
Voor zover [naam eiseres 1] stelt dat [gedaagden 1 en 2] en [gedaagden 3,4 en 5] een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt als bedoeld in artikel 2:9 BW, heeft [naam eiseres 1] ook die stelling onvoldoende onderbouwd.
4.11.
Ten eerste is de figuur van het persoonlijk ernstig verwijt als door [naam eiseres 1] bedoeld slechts aan de orde en relevant in het kader van de persoonlijke aansprakelijkheid van (rechts)personen in hun hoedanigheid van bestuurder voor schade waarvoor de door hen bestuurde rechtspersoon reeds aansprakelijk is. [naam eiseres 1] heeft in dit verband echter op geen enkele wijze gesteld, laat staan gemotiveerd en gespecificeerd:
  • welke gedaagde(n),
  • in hun hoedanigheid van bestuurder van welke rechtsperso(o)n(en) aansprakelijk zouden zijn,
  • voor welke schade,
  • veroorzaakt door welke door die gedaagde(n) bestuurde rechtsperso(o)n(en).
4.12.
Daar komt bij dat, voor zover [naam eiseres 1] in dit verband al enig concreet handelen heeft gesteld, de door [naam eiseres 1] verweten handelingen hooguit onrechtmatig kunnen zijn jegens [naam bedrijf 7] . Hoe dat tevens enige onrechtmatigheid jegens [naam eiseres 1] oplevert, valt zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, niet in te zien.
4.13.
Aan de stelling dat [gedaagden 1 en 2] wanprestatie hebben gepleegd door [naam bedrijf 7] in strijd met de samenwerkingsovereenkomst en bijbehorende bijlagen te doen handelen, gaat de rechtbank voorbij, omdat daaraan geen vorderingen zijn verbonden. De gevorderde verklaring voor recht ziet enkel op onrechtmatig handelen en deze stelling is dus in zoverre niet relevant voor de beoordeling van de vordering.
4.14.
De rechtbank verwerpt de stelling van [naam eiseres 1] dat [gedaagden 1 en 2] een of meerdere onrechtmatige daden hebben gepleegd jegens [naam eiseres 1] door “ [naam bedrijf 7] in strijd met de samenwerkingsovereenkomst en bijbehorende bijlagen te doen handelen”. Voor zover [naam eiseres 1] deze stelling baseert op de faillissementsaanvraag van [naam bedrijf 7] , gaat deze stelling niet op omdat [naam eiseres 1] deze aanvraag zelf mede heeft ondertekend. Voor zover [naam eiseres 1] deze stelling baseert op een veronderstelde aantasting van haar eigendomsrecht ten aanzien van de CJIB-overeenkomst, faalt deze stelling omdat [naam eiseres 1] zoals reeds overwogen geen partij meer is bij die overeenkomst.
4.15.
Gelet op het voorgaande worden de vorderingen van [naam eiseres 1] afgewezen.
Proceskosten
4.16.
[naam eiseres 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.17.
De kosten aan de zijde van [gedaagden 1 en 2] worden begroot op:
- griffierecht 4.200,00
- salaris advocaat
7.998,00(2,0 punten × tarief € 3.999,00)
Totaal € 12.198,00
4.18.
De door [gedaagden 1 en 2] over de proceskosten gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen zoals gevorderd.
4.19.
De door [gedaagden 1 en 2] gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.20.
De door [gedaagden 3,4 en 5] gevorderde veroordeling van [naam eiseres 1] in de werkelijke kosten van de procedure zal worden afgewezen. Van vergoeding van de werkelijke proceskosten kan uitsluitend sprake zijn onder buitengewone omstandigheden, waarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van de procedure. Het door [gedaagden 3,4 en 5] aangevoerde – dat zij minder griffierecht hadden hoeven betalen en geen verweer hadden hoeven voeren tegen de verschillende schadeposten indien van meet af zou zijn gekozen voor het instellen van de vordering zoals geformuleerd na eisvermindering – kan niet als dergelijke buitengewone omstandigheid worden aangemerkt. De door [gedaagden 3,4 en 5] betaalde griffierechten worden immers ook op grond van het liquidatietarief vergoed en het instellen van een minder realistische eis is op zichzelf onvoldoende om te kunnen oordelen dat sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. De kosten worden daarom begroot overeenkomstig het liquidatietarief, waarbij de rechtbank bij het salaris advocaat uitgaat van de oorspronkelijke vordering. De kosten aan de zijde van [gedaagden 3,4 en 5] worden begroot op:
- griffierecht 4.200,00
- salaris advocaat
7.998,00(2,0 punten × tarief € 3.999,00)
Totaal € 12.198,00
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.21.
Tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de veroordeling in de proceskosten is geen verweer gevoerd, terwijl [gedaagden 1 en 2] en [gedaagden 3,4 en 5] geacht moeten worden daarbij belang te hebben, zodat deze wordt toegewezen.
in reconventie
[eiseressen]
4.22.
De rechtbank is van oordeel dat [naam verweerster] door de toegang tot Praclox te blokkeren onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam eiseres 2] en overweegt daartoe als volgt. Door [naam verweerster] is niet betwist dat [naam eiseres 2] , zoals door haar gesteld tijdens de mondelinge behandeling, na het faillissement van [naam bedrijf 7] nog toegang had tot Praclox en dat deze toegang nodig was voor de afwikkeling van het faillissement; [naam eiseres 2] en de werknemers van [naam bedrijf 7] zagen wat er binnenkwam en zij rapporteerden dat aan de curatoren. Ook is door [naam verweerster] niet betwist dat zij wist welk risico [naam eiseres 2] liep als de koppeling tussen de kwaliteitsrekeningen en de financiële- en dossieradministratie van [naam bedrijf 7] werd verbroken. De rechtbank acht de betwisting van de stelling van [eiseressen] dat [naam verweerster] op 22 juli 2020, één dag voor de mondelinge behandeling van het schorsingsverzoek van [naam eiseres 2] , de toegang tot Praclox opnieuw blokkeerde, ongeloofwaardig. Immers, [naam verweerster] had de toegang al eerder geblokkeerd en daarna, in de onder 2.22 weergegeven e-mail van 17 juli 2020 aan de curatoren, gedreigd dat nog eens te doen als er niet werd betaald. Alles duidt erop dat [naam verweerster] de toegang opnieuw heeft geblokkeerd als dwangmiddel om haar vordering op de boedel in het faillissement van [naam bedrijf 7] betaald te krijgen. Dat de IT-leverancier wegens non-betaling de toegang tot Praclox zou hebben geblokkeerd, zoals door [naam verweerster] aangevoerd, kan [naam verweerster] niet baten, reeds omdat uit haar eigen stellingen blijkt dat zij meent zelf verantwoordelijk te zijn voor de betaling van de licentievergoeding. [naam verweerster] heeft geen feiten gesteld die haar handelwijze kunnen rechtvaardigen in weerwil van de voor haar kenbare en zwaarwegende belangen van [naam eiseres 2] . Aan de stelling van [naam verweerster] , kort gezegd dat uit rechtsoverweging 5.5 van de uitspraak van de tuchtrechter blijkt dat [naam eiseres 2] ook om andere redenen dan de ‘toegang tot het systeem’ is geschorst, gaat de rechtbank voorbij, nu dit niet blijkt uit rechtsoverweging 5.5 en deze stelling daarmee – zonder nadere toelichting, die ontbreekt – niet voldoende is onderbouwd. Voor zover [eiseressen] hebben bedoeld deze vordering daadwerkelijk (mede) ten behoeve van [naam eiseres 3] in te stellen (zoals het in het petitum in reconventie is geformuleerd) stelt de rechtbank vast dat de vordering ten aanzien van [naam eiseres 3] niet is onderbouwd. De vordering inzake de schade als gevolg van het afsluiten van Praclox zal om die reden enkel ten aanzien van [naam eiseres 2] worden toegewezen.
4.23.
[naam verweerster] heeft de hoogte van de door [naam eiseres 2] gestelde schade niet (voldoende) betwist.
4.24.
De onder 3.6 onderdeel I gevorderde verklaring voor recht dat [naam verweerster] jegens [eiseressen] aansprakelijk is voor de kosten van waarneming die nog op [naam eiseres 2] zullen worden verhaald, wordt afgewezen. [eiseressen] hebben onvoldoende naar voren gebracht ter onderbouwing van deze vordering. Niet duidelijk is hoe lang de waarneming nog doorloopt en wat de redenen zijn voor eventuele verlengingen, zodat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet kan worden aangenomen dat er voldoende causaal verband is tussen eventuele verdere verlengingen en het onrechtmatig handelen van [naam verweerster] .
4.25.
Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen van [naam eiseres 2] , zoals weergegeven onder 3.6 onderdeel I, op de hierna te formuleren wijze gedeeltelijk worden toegewezen.
4.26.
Met de afwijzing van de vorderingen van [naam verweerster] in conventie staat de ondeugdelijkheid van die vorderingen behoudens een andersluidend oordeel in een eventueel hoger beroep vast. Daarmee bestaat een grond voor opheffing van het beslag als bedoeld in artikel 705 Rv en zal de rechtbank een belangenafweging moeten maken. Het materiële belang van [eiseressen] bij opheffing van de gelegde beslagen is daarbij in beginsel gegeven.
4.27.
[naam verweerster] heeft bij conclusie van antwoord in reconventie tegen de vordering tot opheffing van de beslagen geen inhoudelijk verweer gevoerd en niets gesteld over haar materiële belang bij handhaving van de beslagen in weerwil van een mogelijke afwijzing van haar vorderingen in conventie.
4.28.
De rechtbank is op grond daarvan van oordeel dat de in 4.26 bedoelde belangenafweging in het voordeel van [eiseressen] moet uitvallen en zal derhalve [naam verweerster] veroordelen om binnen acht dagen na dit vonnis de ten laste van [eiseressen] gelegde beslagen op te heffen op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat niet aan deze veroordeling wordt voldaan, met een maximum van € 100.000,00.
Proceskosten
4.29.
[naam verweerster] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseressen] worden begroot op:
- salaris advocaat €
3.540,00(2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 1.770,00)
Totaal € 3.540,00
4.30.
De door [eiseressen] over de proceskosten gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen zoals gevorderd.
4.31.
De door [eiseressen] gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.32.
Tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring is geen verweer gevoerd, terwijl [eiseressen] geacht moeten worden daarbij belang te hebben, zodat deze wordt toegewezen.
[eisers]
4.33.
Allereerst stelt [naam verweerster] zich op het standpunt dat [eisers] hun eis hebben vermeerderd door aanvankelijk veroordeling ‘in de kosten van het geding’ te vorderen en vervolgens in hun pleitnota veroordeling ‘in de werkelijke kosten van het geding’ te vorderen. [naam verweerster] heeft tegen deze vermeende eisvermeerdering bezwaar gemaakt.
4.34.
De rechtbank is van oordeel dat de door [eisers] gevorderde werkelijke kosten van het geding geen eisvermeerdering betreft, maar een nadere invulling van de aanvankelijk gevorderde ‘kosten van het geding’. [eisers] hebben zich bij de aanvankelijke formulering niet beperkt tot ‘de kosten van het geding overeenkomstig het liquidatietarief’. De rechtbank zal dan ook recht doen op basis van de in de pleitnota weergegeven eis.
4.35.
Met de afwijzing van de vorderingen van [naam verweerster] in conventie staat de ondeugdelijkheid van die vorderingen behoudens een andersluidend oordeel in een eventueel hoger beroep vast. Daarmee bestaat een grond voor opheffing van de beslagen als bedoeld in artikel 705 Rv en zal de rechtbank een belangenafweging moeten maken. Het materiële belang van [eisers] bij opheffing van de gelegde beslagen is daarbij in beginsel gegeven.
4.36.
[naam verweerster] heeft bij conclusie van antwoord in reconventie tegen de vordering tot opheffing van de beslagen geen inhoudelijk verweer gevoerd en niets gesteld over haar materiële belang bij handhaving van de beslagen in weerwil van een mogelijke afwijzing van haar vorderingen in conventie.
4.37.
De rechtbank is op grond daarvan van oordeel dat de in 4.35 bedoelde belangenafweging in het voordeel van [eisers] moet uitvallen en zal derhalve de namens [naam verweerster] in deze zaak ten laste van [eisers] gelegde beslagen opheffen en [naam verweerster] veroordelen om het op de woning van [naam eiser 1] gelegde beslag binnen vijf dagen na dit vonnis door te halen op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat niet aan deze veroordeling wordt voldaan, met een maximum van € 100.000,00.
4.38.
De door [naam verweerster] gelegde beslagen dienden ter veiligstelling van verhaal voor een vordering die zij meende te hebben op [eisers] Nu in conventie deze vordering is afgewezen, staat behoudens een ander oordeel in een eventueel hoger beroep vast dat die beslaglegging onrechtmatig was. [naam verweerster] is als beslaglegger voor de als gevolg daarvan bij [eisers] ontstane schade aansprakelijk. Het betreft hier een risicoaansprakelijkheid, zodat verwijtbaarheid niet vereist is en niet ter zake doet of [naam verweerster] destijds op goede gronden meende een vordering te hebben. De door de beslagen veroorzaakte schade dient dus in beginsel vergoed te worden.
4.39.
De rechtbank heeft onvoldoende aanknopingspunten om de schade te begroten. Voor veroordeling van [naam verweerster] om aan [eisers] een voorschot op de schadevergoeding te betalen, is dan ook geen plaats. [eisers] hebben – mede gelet op de gemotiveerde betwisting van [naam verweerster] – de door hen gestelde schade in dat kader vooralsnog onvoldoende onderbouwd.
4.40.
De rechtbank zal de vordering van [eisers] tot verwijzing naar de schadestaatprocedure wel toewijzen. Voor verwijzing naar de schadestaatprocedure is voldoende dat het bestaan of de mogelijkheid van schade als gevolg van een toerekenbare tekortkoming of onrechtmatige daad aannemelijk is. Gelet op het aantal beslagen (39) en op wat [gedaagden 3,4 en 5] tijdens de mondelinge behandeling onbetwist hebben aangevoerd, onder meer over de noodzaak om leningen af te sluiten om de vaste lasten te kunnen dragen, hebben zij naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat zij door de beslagen (mogelijk) schade hebben geleden.
Proceskosten
4.41.
[naam verweerster] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De door [eisers] gevorderde veroordeling van [naam verweerster] in de werkelijke kosten van de procedure wordt afgewezen omdat, zoals al geoordeeld in 4.20, een dergelijke veroordeling alleen aan de orde is in buitengewone omstandigheden, die zich in deze procedure niet voordoen. De kosten aan de zijde van [eisers] worden daarom conform het liquidatietarief begroot op:
- salaris advocaat €
563,00(2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 563,00)
Totaal € 563,00
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.42.
Tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring is geen verweer gevoerd, terwijl [eisers] geacht moeten worden daarbij belang te hebben, zodat deze wordt toegewezen.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [naam eiseres 1] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagden 1 en 2] , tot op heden begroot op € 12.198,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [naam eiseres 1] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagden 3,4 en 5] , tot op heden begroot op € 12.198,00,
in reconventie
5.4.
veroordeelt [naam verweerster] om aan [naam eiseres 2] te betalen een bedrag van € 132.383,27, zijnde de kosten van de waarneming tot en met december 2021, en een bedrag van € 349,31 aan rente,
5.5.
verklaart voor recht dat [naam verweerster] jegens [naam eiseres 2] aansprakelijk is voor de nog te vervallen rentetermijnen uit hoofde van de persoonlijke lening als bedoeld in 3.7.2,
5.6.
veroordeelt [naam verweerster] om uiterlijk op de zevende dag na de datum van dit vonnis de ten laste van [eiseressen] gelegde conservatoire beslagen op te heffen, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat niet aan deze veroordeling wordt voldaan, met een maximum van € 100.000,00,
5.7.
heft op de namens [naam verweerster] in deze zaak ten laste van [eisers] gelegde conservatoire beslagen,
5.8.
veroordeelt [naam verweerster] om het op de woning van [naam eiser 1] gelegde beslag uiterlijk op de zevende dag na de datum van dit vonnis door te halen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat niet aan deze veroordeling wordt voldaan, met een maximum van € 100.000,00,
5.9.
verklaart voor recht dat [naam verweerster] aansprakelijk is voor de schade die [eisers] hebben geleden door de conservatoire beslagleggingen en veroordeelt [naam verweerster] om aan [eisers] de daardoor geleden schade, nader op te maken bij staat, te vergoeden,
5.10.
veroordeelt [naam verweerster] in de proceskosten aan de zijde van [eiseressen] , tot op heden begroot op € 3.540,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.11.
veroordeelt [naam verweerster] in de proceskosten aan de zijde van [eisers] , tot op heden begroot op € 563,00,
5.12.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en in reconventie
5.13.
veroordeelt [naam eiseres 1] in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van [gedaagden 1 en 2] , begroot op € 255,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [naam eiseres 1] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.14.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen onder 5.2, 5.3, 5.4, 5.6, 5.8, 5.10, 5.11 en 5.13 en de in 5.7 vermelde opheffing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits, mr. B. van Velzen en mr. A.J.M. van Sonsbeeck. Het vonnis is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2022.
[3242/3195/3194/3395]