ECLI:NL:RBROT:2022:220

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
17 januari 2022
Zaaknummer
C/10/613436 / HA ZA 21-154
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident tussen buitenlandse eiseres en Nederlandse gedaagde inzake onrechtmatige daad en relatieve bevoegdheid

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Rotterdam, betreft het een bevoegdheidsincident tussen de buitenlandse vennootschap Youngray Co Ltd, gevestigd in Taiwan, en de Nederlandse besloten vennootschap ACT Commodities B.V., gevestigd in Amsterdam. Youngray vordert in de hoofdzaak betaling van een bedrag van US$ 1.044.210,46 van ACT, gebaseerd op onrechtmatige daad. ACT heeft in het incident verzocht om de rechtbank zich onbevoegd te verklaren en de zaak door te verwijzen naar de Rechtbank Amsterdam, stellende dat de rechtbank Amsterdam bevoegd is op grond van artikel 99 Rv, omdat ACT daar haar woonplaats heeft.

De rechtbank heeft de procedure in het incident beoordeeld en vastgesteld dat de vordering van Youngray onvoldoende feitelijk onderbouwd is om de bevoegdheid van de Rechtbank Rotterdam te rechtvaardigen. Youngray heeft aangevoerd dat de schadeveroorzakende gebeurtenis zich grotendeels in Rotterdam heeft voorgedaan, maar de rechtbank oordeelt dat de schade niet in Rotterdam is ingetreden en dat de relevante feiten niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank concludeert dat de Rechtbank Amsterdam bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.

De rechtbank verklaart zich onbevoegd en verwijst de zaak naar de Rechtbank Amsterdam, waarbij Youngray wordt veroordeeld in de proceskosten van het incident. Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en op 12 januari 2022 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/613436 / HA ZA 21-154
Vonnis in incident van 12 januari 2022
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
YOUNGRAY CO LTD,
gevestigd in Kaoshiung (Taiwan),
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M. Spanjaart te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ACT COMMODITIES B.V.,
gevestigd in Amsterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. M.M. van Leeuwen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna ‘Youngray’ en ‘ACT’ worden genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 juli 2019, met producties 1 tot en met 4;
  • de incidentele conclusie houdende beroep op relatieve onbevoegdheid, met producties 1 en 2;
  • de conclusie van antwoord in het incident;
  • de conclusie van repliek in het incident;
  • de conclusie van dupliek in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..De feiten voor zover van belang in het incident

2.1.
ACT is een handelaar in onder meer “Used Cooking Oil” (verder UCO) en koopt die in 2016 regelmatig in bij de Taiwanese vennootschap Wei Guan, (hierna: WG). WG heeft een samenwerkingsverband met Youngray, waarbij Youngray tegen betaling van een commissie optreedt als financier van WG.
2.2.
Tussen ACT en Youngray is een conflict ontstaan over de (betaling van de) lading UCO van het schip [naam schip] . De lading UCO was door WG aan ACT verkocht. De L/C’s (letters of credit) die via de Rabobank door ACT waren uitgesteld, vermeldden (zoals steeds / regelmatig) op verzoek van WG, Youngray als begunstigde. In overleg tussen ACT en WG is naderhand echter betaling door ACT aan WG middels verrekening overeengekomen, want ACT had een aanzienlijke vordering op WG omdat WG herhaaldelijk kleinere volumes had geleverd dan zij met ACT was overeengekomen. ACT heeft zodoende de koopprijs van de UCO van de [naam schip] niet bij de Rabobank gestort, waarmee ACT anders de documenten zou hebben verkregen die zij nodig had om de afgifte van de UCO door de rederij in de loshaven voor elkaar te krijgen.
2.3.
Youngray heeft als begunstigde op de L/C’s bedoelde documenten bij de Rabobank in Utrecht aangeleverd, maar kreeg de 3 L/C’s betreffende de lading UCO op de [naam schip] niet uitbetaald. ACT heeft op 24 maart 2017 ten laste van WG onder de Rabobank in Utrecht beslag op de documenten gelegd en is een procedure bij de voorzieningenrechter in Rotterdam begonnen tegen Youngray, Rabobank en WG om de documenten te verkrijgen.
2.4.
Met het vonnis in kort geding van deze rechtbank van 29 maart 2017 (bij verstek gewezen) bewerkstelligde ACT dat aan haar de documenten zijn overhandigd door Rabobank. Tegen presentatie van die documenten heeft Green Fuel, die de betreffende partij UCO had gekocht van ACT, deze partij in de haven van Huelva, Spanje, verkregen. De voorzieningenrechter heeft naderhand, bij vonnis van 6 juli 2017, het verstekvonnis van 29 maart 2017 vernietigd en de vorderingen van ACT afgewezen. ACT heeft tegen dit laatste vonnis hoger beroep aangetekend. Bij arrest van 15 januari 2019 heeft het Hof het vonnis van 6 juli 2017 bekrachtigd. ACT heeft tegen het arrest beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft het arrest voor zover gewezen tussen ACT en Youngray in stand gelaten en voor zover het WB en Rabobank aanging, vernietigd.

3..De vorderingen in de hoofdzaak

3.1.
In de hoofdzaak vordert Youngray om bij vonnis, voor zover de wet toestaat uitvoerbaar bij voorraad, ACT te veroordelen tot betaling aan Youngray van US$ 1.044.210,46, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 29 maart 2017, althans de dag van verzuim tot aan de dag van de algehele betaling, met veroordeling van ACT in de proceskosten.
3.2.
Youngray legt aan deze vordering primair onrechtmatig handelen ten grondslag van ACT tegenover Youngray in de zin van artikel 6:162 BW. Youngray stelt dat haar schade door dat onrechtmatige handelen US$ 1.044.210,46 bedraagt, nu dat bedrag gelijk is aan de som van de drie L/C’s waarop Youngray (terzake de UCO op de [naam schip] ) als begunstigde was vermeld. Bij een normale afwikkeling van L/C’s zou dit bedrag volledig aan Youngray zijn toegevallen, en zou Youngray niet een deel van die koopprijs hebben moeten doorbetalen aan WG, omdat (ook) Youngray bij WG had kunnen verrekenen met een zeer grote vordering op WG.

4..De vordering in het incident

4.1.
ACT vordert dat de rechtbank zich onbevoegd zal verklaren en de zaak zal doorverwijzen naar de Rechtbank Amsterdam, met veroordeling - bij vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad - van Youngray in de proceskosten in het incident.
4.2.
ACT stelt daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende. Uit de hoofdregel van artikel 99 lid 1 Rv volgt dat de Rechtbank Amsterdam bevoegd is, nu ACT haar woonplaats heeft in Amsterdam. Youngray heeft deze hoofdregel ten onrechte niet gevolgd. Op grond van artikel 102 Rv zou - in het geval van een zaak betreffende een verbintenis uit onrechtmatige daad, zoals ook de onderhavige zaak - mede bevoegd zijn de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. Daarvoor is dan wel nodig dat Youngray stelt - en bij betwisting bewijst - dat het schadebrengende feit zich (in dit geval) in Rotterdam heeft voorgedaan. Youngrays stellingen dienaangaande zijn onduidelijk en onhoudbaar. Daarom houdt ACT het erop dat de rechter van haar woonplaats exclusief bevoegd is.

5..Het verweer in het incident

5.1.
Youngray voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering in het incident, kosten rechtens.
5.2.
Youngray voert kort gezegd het volgende aan. Het is juist dat de Rechtbank Amsterdam op grond van artikel 99 Rv relatief bevoegd is, maar dit is een gedeelde bevoegdheid. Op grond van artikel 102 Rv is de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan mede bevoegd als het gaat om een actie uit onrechtmatige daad. De keuze van Youngray voor de Rechtbank Rotterdam is dus geen afwijking van de hoofdregel, maar simpelweg een keuze voor een rechtbank die ook en net zo goed relatief bevoegd is. De plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, omvat zowel de plaats waar de schade is ingetreden als de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis die aan de schade ten grondslag ligt.
In dit geval betreft de schadeveroorzakende gebeurtenis die aan de schade van Youngray ten grondslag ligt, het dagvaarden van Youngray door ACT in kort geding in Rotterdam en de onjuiste voorlichting van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam in die dagvaarding van ACT, en vervolgens het ‘uitwinnen’ door ACT van het vonnis in kort geding dat op basis van deze onjuiste voorlichting door de Rotterdamse rechter was gewezen en later, nadat deze rechter bekend was geworden met de werkelijke gang van zaken, door dezelfde Rotterdamse voorzieningenrechter in verzet werd vernietigd. Dat zijn de onrechtmatige en schadebrengende feiten die zich (minst genomen grotendeels) in Rotterdam hebben voorgedaan, aldus Youngray.

6..De beoordeling in het incident

6.1.
Het verweer van ACT dat deze rechtbank niet bevoegd is om van de onderhavige zaak kennis te nemen, is vóór alle weren ten gronde en daarmee tijdig gevoerd.
6.2.
Voor de vraag welke rechtbank relatief bevoegd is om kennis te nemen van de vordering van Youngray dient, gelet op het bepaalde in artikel 4 lid 1 Verordening (EU) Nr. 1215/2012 (hierna: Brussel I-bis), welke verordening ook toepasselijk is in een geval als hier, waarin eiser gevestigd is buiten de EU en gedaagde binnen de EU, te worden aangeknoopt bij het nationale recht van verweerder, en dus allereerst bij artikel 99 Rv.
Volgens artikel 99 lid 1 Rv is bevoegd de rechter van de woonplaats van de gedaagde partij, tenzij de wet anders bepaalt. Het staat tussen partijen terecht niet ter discussie dat de woonplaats van ACT (in de zin van artikel 63 Brussel I-bis, welk artikel een autonome regeling bevat voor wat betreft de woonplaats van vennootschappen) Amsterdam is, nu ACT daar is gevestigd. Zodoende is de Rechtbank Amsterdam bevoegd om van de onderhavige vordering kennis te nemen en daarop te beslissen.
6.3.
Op grond van artikel 102 Rv is in zaken betreffende verbintenissen uit onrechtmatige daad mede bevoegd de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan.
Het woord ‘mede’ in artikel 102 Rv duidt erop dat sprake is van een alternatieve bevoegdheidsregel naast die van artikel 99 Rv, zodat de eisende partij een keuzemogelijkheid heeft. Deze regel is ontleend aan het bepaalde in het voormalige artikel 5 aanhef en onderdeel 3 van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. Het equivalent van die regel (met betrekking tot landen) is terug te vinden in artikel 7 lid 2 Brussel I-bis, maar dat artikel zou van toepassing zijn geweest voor het geval Youngray ACT op grond van onrechtmatige daad niet in het land van haar woonplaats (Nederland), maar in een andere lidstaat dan die van haar woonplaats had willen oproepen.
Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie voor de Europese Unie ter zake volgt, dat de woorden “plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” zien op zowel
de plaats waar de schade is ingetreden,als op
de plaats van de veroorzakende gebeurtenis. De eisende partij heeft de keuze of hij de verwerende partij oproept voor de rechter van de plaats waar de schade is ingetreden, dan wel voor de rechter van de plaats van de veroorzakende gebeurtenis die aan de schade ten grondslag ligt. Het betreft een bijzondere bevoegdheidsregel, waaraan een autonome en strikte uitlegging moet worden gegeven. Deze regel berust op het bestaan van een bijzonder nauw verband tussen de vordering en het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of kan voordoen, op grond waarvan het om redenen verband houdend met een goede rechtsbedeling en nuttige procesinrichting gerechtvaardigd is dat deze laatste bevoegd zijn (HvJEU 16 juni 2016, ECLI:EU:C:2016:449 (
Universal), rechtsoverwegingen 25 en 26).
6.4.
In het kader van de beoordeling van de incidentele vordering is niet van belang of ACT daadwerkelijk onrechtmatig tegenover Youngray heeft gehandeld. Het desbetreffende inhoudelijke verweer van ACT tegen de door Youngray gestelde onrechtmatige daad ligt nu immers (nog) niet ter beoordeling voor. Van belang in het incident is of hetgeen Youngray aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd voldoende is om bevoegdheid van deze rechtbank op te kunnen baseren.
6.5.
Tussen partijen staat niet (meer) ter discussie dat de
plaats waar de schade is ingetredenniet Rotterdam is. Terecht, want er is geen enkel aanknopingspunt dat de schade van Youngray in Rotterdam is ingetreden. Youngray is niet gevestigd in Rotterdam, noch was de lading voor Youngray bestemd in Rotterdam. De lading is door de koper van ACT in Huelva verkregen.
6.6.
Youngray meent echter dat
de schadeveroorzakende gebeurtenis zich(grotendeels) in Rotterdam heeft afgespeeld. Deze stelling is echter onvoldoende feitelijk onderbouwd, zoals uit het hierna overwogene blijkt.
Enkel het destijds voeren van het kort geding in Rotterdam is niet als een onrechtmatige, schadeveroorzakende gebeurtenis aan te merken. Het gaat Youngray dan ook om het beweerd bewust onjuist voorlichten door ACT van de kortgedingrechter die het verstekvonnis heeft gewezen, en om het vervolgens ‘uitwinnen’ van dat (op die wijze ten onrechte verkregen) vonnis. Volgens Youngray is de onjuiste voorlichting aan de rechter gegeven, doordat ACT
in de door haar opgestelde dagvaardinginformatie die voor de rechter van belang was, bewust niet heeft vermeld en ook niet als producties in het geding heeft gebracht. Dat juist in Rotterdam die dagvaarding op die beweerd onrechtmatige wijze tot stand is gekomen blijkt echter nergens uit, in het bijzonder ook niet uit het feit dat de advocaat van ACT in Rotterdam kantoor houdt. Evenmin is het vonnis ten uitvoer gelegd in Rotterdam, want de documenten waar het ACT in het kort geding om begonnen was, bevonden zich bij de Rabobank in Utrecht en zijn dan ook vanwege de executie van het (verstek) kort geding vonnis, aan ACT overhandigd door de Rabobank in Utrecht.
6.7.
Nu uit de stellingen van Youngray niet of althans onvoldoende blijkt dat Rotterdam de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis is, zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen en de hoofdzaak verwijzen, in de stand waarin zij zich bevindt, naar de Rechtbank Amsterdam, afdeling privaatrecht, team handelszaken.
6.8.
Youngray zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Die proceskosten worden tot aan deze uitspraak begroot op € 1.126,00 (twee punten à € 563,00) aan salaris voor de advocaat van ACT. De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat het verzoek daartoe is gegrond op de wet en er geen redenen zijn het niet in te willigen.

7..De beslissing

De rechtbank:
in het incident
7.1.
verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen;
7.2.
veroordeelt Youngray in de kosten van het incident, aan de zijde van ACT tot op heden begroot op € 1.126,00;
7.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
7.4.
verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt, naar de Rechtbank Amsterdam, afdeling privaatrecht, team handelszaken;
7.5.
wijst partijen erop dat voor voortzetting van de procedure vereist is dat een van partijen de andere partij bij exploot oproept tegen een nieuwe roldatum (artikel 74 lid 1 jo artikel 110 lid 2 Rv).
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is door de rolrechter ondertekend en op 12 januari 2022 in het openbaar uitgesproken.
3349 / 2517/ 638