ECLI:NL:RBROT:2022:2173

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
10/091927-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van handel in harddrugs met vrijspraak voor witwassen en overschrijding van redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van handel in harddrugs gedurende een periode van drie maanden. De verdachte fungeerde als drugsrunner binnen een groep die op professionele wijze en op grote schaal betrokken was bij de drugshandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 februari tot en met 15 april 2019 samen met anderen cocaïne en heroïne heeft verhandeld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het eerste ten laste gelegde feit, dat betrekking had op witwassen, omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De officier van justitie had vrijspraak geëist voor een deel van de tenlastelegging, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de handel in harddrugs.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 50 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 200 uren. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had geen eerder strafblad voor soortgelijke feiten, wat in zijn voordeel heeft meegewogen. De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in aanmerking genomen, wat heeft geleid tot een gedeeltelijke voorwaardelijke straf.

De uitspraak benadrukt de ernst van de drugshandel en de impact daarvan op de volksgezondheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte deel uitmaakte van een georganiseerde groep die zich bezighield met de verkoop van harddrugs, en dat hij actief betrokken was bij het afleveren van deze middelen aan afnemers. De rechtbank heeft de verdachte als loopjongen gekwalificeerd en heeft zijn rol in de organisatie in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/091927-19
Datum uitspraak: 18 februari 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] te ( [postcode verdachte] ) [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. R. van den Hemel, advocaat te Dordrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 17 januari en 4 februari 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.L. van Prooijen heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde;
  • (partiële) vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde, wat betreft de periode van 1 mei 2018 tot en met 3 januari 2019;
  • bewezenverklaring van het overige onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 50 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 1
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 2
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich in de periode van 4 januari tot en met 15 april 2019 tezamen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne en heroïne.
4.2.2.
Inleiding
Op grond van de inhoud van de aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelen gaat de rechtbank bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In 2018 zijn bij het Team Criminele Inlichtingen van de politie anonieme meldingen ontvangen dat medeverdachte [naam medeverdachte 1] (hierna: [naam medeverdachte 1] ) en zijn broer onder de naam ‘ [naam] ’ handelen in cocaïne en heroïne in Dordrecht. Ze hebben een telefonische bestellijn voor de harddrugs en er werken loopjongens voor hen, onder wie ene [voornaam verdachte] , die de harddrugs bij de klanten brengen.
Op 9 februari 2019 heeft de politie in Dordrecht een drugsdealer aangehouden, nadat hij cocaïne had afgeleverd aan een klant. De klant heeft verklaard de drugs te hebben besteld bij ‘ [naam persoon] ’, die te bereiken is op het telefoonnummer [gsm-nummer 1] (hierna: - [nummer 1] ).
In de periode van 19 tot en met 26 februari 2019 zijn de telefoongesprekken die zijn gevoerd met nummer - [nummer 1] opgenomen en uitgeluisterd. In de gesprekken is vaak sprake van (versluierd) taalgebruik dat aan drugshandel te relateren is. De persoon met het nummer
- [nummer 1] vraagt bijvoorbeeld wat de ander nodig heeft, waarop de ander antwoordt met ‘wit’ en/of ‘bruin’, aantallen noemt (zoals 50, 20 of 10) en vraagt hoe lang het gaat duren. Verder is gebleken dat het telefoonnummer - [nummer 1] op 11 januari 2019 in gebruik is genomen en dat vanaf dat moment met dit nummer in slechts een maand tijd 8000 keer contact is geweest met 300 verschillende telefoonnummers, waarvan er veel toebehoorden aan bij de verbalisanten ambtshalve bekende drugsgebruikers. Meerdere personen die contact hebben gehad met het nummer - [nummer 1] zijn als getuige gehoord. Uit die verklaringen volgt dat zij bij [naam persoon] cocaïne (‘wit’) en/of heroïne (‘bruin’) bestelden, dat zij dat in ieder geval in januari en februari 2019 via dit nummer deden en dat verschillende loopjongens de drugs kwamen afleveren.
Op 26 februari 2019 is de medeverdachte [naam medeverdachte 2] (hierna: [naam medeverdachte 2] ) aangehouden. Hij had op dat moment twee telefoons bij zich; de een met het nummer - [nummer 1] , en de ander met het nummer [gsm-nummer 2] (hierna: - [nummer 2] ). Verbalisanten hebben de stem van de gebruiker van - [nummer 1] herkend als de stem van [naam medeverdachte 2] .
De politie heeft vastgesteld dat [naam medeverdachte 1] gebruik maakte van het telefoonnummer [gsm-nummer 3] (hierna: - [nummer 3] ). Op 25 en 26 februari 2019 zijn gesprekken die met dit nummer zijn gevoerd, opgenomen en uitgeluisterd. Uit de inhoud daarvan en het nadere onderzoek dat de politie heeft verricht, blijkt dat deze gesprekken te linken zijn aan de drughandel, via - [nummer 1] .
[naam medeverdachte 1] had veel contact met het bij [naam medeverdachte 2] aangetroffen telefoonnummer - [nummer 2] . Verbalisanten hebben de gebruiker van - [nummer 2] aan zijn stem herkend als [naam medeverdachte 2] . [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] hadden verder veel contact met de gebruikers van de telefoonnummers [gsm-nummer 4] (hierna: - [nummer 4] ) en [gsm-nummer 5] (hierna: - [nummer 5] ).
Verbalisanten hebben de stem van de gebruiker van het nummer - [nummer 4] herkend als de stem van de verdachte. Meerdere personen die drugs hadden besteld bij [naam persoon] via het nummer - [nummer 1] hebben de verdachte op een foto herkend als degene die de drugs kwam bezorgen.
Voorts is uit onderzoek gebleken dat het nummer - [nummer 5] in gebruik was bij medeverdachte [naam medeverdachte 3] (hierna: [naam medeverdachte 3] ).
[naam medeverdachte 2] heeft met het nummer - [nummer 2] in de maanden januari en februari 2019 totaal 3516 keer contact gehad met het nummer - [nummer 4] , hetgeen in gebruik was bij de verdachte. Uit de gesprekken kan worden afgeleid dat [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] de gebruiker van het nummer
- [nummer 4] , de verdachte dus, instructies gaven. [naam medeverdachte 1] zegt bijvoorbeeld dat de verdachte reclame moet maken voor hem ‘
door te zeggen als je een nieuwe klant regelt, krijg je gratis’. En [naam medeverdachte 2] geeft aan de verdachte namen door van personen ‘
die nog moeten’. Kort na de aanhouding van [naam medeverdachte 2] ontstond er paniek onder [naam medeverdachte 1] , de verdachte en [naam medeverdachte 3] , omdat ze ‘hem’ (kennelijk zijnde [naam medeverdachte 2] ) telefonisch niet meer te pakken kregen. [naam medeverdachte 1] zegt dat hij naar ‘zijn’ woning in Breda rijdt en even later dat hij heeft gezien dat er een inval is geweest. [naam medeverdachte 1] geeft - [nummer 5] de opdracht om nieuwe telefoons en simkaarten met beltegoed erop te kopen en het moet snel. Ook instrueert hij de verdachte en [naam medeverdachte 3] om met een eigen auto bij iedereen langs te gaan, het nieuwe nummer aan hen te geven en pen en papier mee te nemen om de nummers van de afnemers op te schrijven ‘
want we gaan door’. Vervolgens moeten ze bij elkaar komen en de huidige telefoons ‘
breken’.
4.2.3.
Betrokkenheid verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij vanaf begin februari 2019 op verzoek van iemand cocaïne en heroïne heeft bezorgd op adressen die hij telefonisch had doorgekregen. Voor het overige heeft de verdachte zich beroepen op zijn zwijgrecht of aangegeven het niet meer te weten.
Op grond van zijn verklaring en de hiervoor besproken bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de volgende conclusies:
- het telefoonnummer - [nummer 1] werd gebruikt als bestellijn van harddrugs, genaamd ‘ [naam bestellijn] ’;
- de drugshandel via de bestellijn [naam bestellijn] werd uitgevoerd door een groep personen, onder wie de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] en de verdachte;
- zij werkten nauw met elkaar samen. [naam medeverdachte 1] hield toezicht en instrueerde de anderen, [naam medeverdachte 2] was de telefonist van de bestellijn en de verdachte was loopjongen: hij maakte gebruik van het telefoonnummer - [nummer 4] en kreeg van de medeverdachten via dit nummer gegevens over de afnemers, bij wie hij vervolgens harddrugs afleverde. Ook is hij, nadat [naam medeverdachte 2] was aangehouden, in opdracht van [naam medeverdachte 1] langs afnemers gegaan om hun telefoonnummers op te vragen, zodat de bestellijn [naam bestellijn] via een nieuw telefoonnummer kon worden voortgezet.
De verdachte heeft voorts zelf verklaard dat hij op enig moment binnen de ten laste gelegde periode voor zichzelf is begonnen. Dit vindt steun in de uitgeluisterde telefoongesprekken op nummer - [nummer 6] tussen 10 en 15 april 2019, waaruit tevens blijkt dat er toen een ander bij betrokken was.
4.2.4.
Periode
Anders dan de officier van justitie heeft aangevoerd is de rechtbank van oordeel dat het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat waaruit blijkt dat het niet anders kan dan dat de verdachte voor 1 februari 2019 harddrugs bezorgde bij afnemers, of op andere wijze betrokken was bij de drugshandel via de bestellijn [naam bestellijn] . De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de ten laste gelegde periode van voor 1 februari 2019.
4.2.5.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van
1 februari tot en met 15 april 2019 tezamen en in vereniging met anderen in cocaïne en heroïne heeft gehandeld.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van
1 februari 2019 tot en met 15 april 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, handels- en/of gebruikers-hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
2.
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne en heroïne, gedurende een periode van bijna drie maanden. De verdachte maakte deel uit van een groep die zich op professionele wijze en omvangrijke schaal bezig hield met deze handel. Er werd gebruik gemaakt van een telefonische bestellijn voor afnemers, die dagelijks bereikbaar was en om de paar maanden een nieuw telefoonnummer kreeg. De verdachte fungeerde als loopjongen. Hij had in zijn woning zakken met cocaïne en heroïne liggen en kreeg van medeverdachten door op welk adres hij welke hoeveelheid moest afleveren. De verdachte bracht de harddrugs naar de afnemers en inde het geld.
Nadat de verdachte met deze activiteiten was gestopt, is hij samen met een ander een eigen drugshandel begonnen. Na anderhalve week is de verdachte door de politie aangehouden.
Harddrugs leveren een groot gevaar op voor de volksgezondheid. Het is algemeen bekend dat dergelijke verdovende middelen, mede vanwege de zeer verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers. De verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van de verslaving van een grote groep veelal kwetsbare afnemers. Dat blijkt ook uit de schrijnende verklaringen die de afnemers bij de politie hebben afgelegd: sommigen van hen zijn al tientallen jaren verslaafd en zien geen uitweg uit hun verslaving. Verder leidt de handel in en het gebruik van drugs veelal, direct en indirect, tot vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ernstige geweldscriminaliteit. Om deze redenen moet streng worden opgetreden tegen de handel in verdovende middelen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
2 december 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat het feit in organisatorisch verband is gepleegd.
In strafverminderende zin weegt de rechtbank mee dat het feit geruime tijd geleden is gepleegd en dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, wat niet aan de verdachte te wijten is. Hierin en omdat de verdachte in de tussentijd niet meer met de politie en justitie in aanraking is gekomen, ziet de rechtbank aanleiding om een groot deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
Naast het opleggen van een gevangenisstraf acht de rechtbank het opleggen van een taakstraf op zijn plaats. Deze is van kortere duur op dan de officier van justitie heeft geëist. Dit omdat de rechtbank het aandeel van de verdachte bij de drugshandel - vanwege zijn rol als met name loopjongen en de korte duur van betrokkenheid – van gelijke orde acht als dat van medeverdachte [naam medeverdachte 3] en minder groot dan het aandeel van de beide andere medeverdachten. De verdachte heeft - anders dan [naam medeverdachte 3] - geen relevant strafblad, maar heeft ook minder lang in voorlopige hechtenis doorgebracht.
Alles afwegend acht de rechtbank het passend en geboden om aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 50 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis. Gezien de duur van het voorarrest staat er geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf meer open.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 50 (vijftig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, zodat geen onvoorwaardelijk strafdeel resteert, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht,
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
200 (tweehonderd) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
100 dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en A.M. van der Leeden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 februari 2022.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij
op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks 01 mei 2018 tot en
met 15 april 2019,
te Papendrecht,
van een voorwerp, te weten een horloge (merk Rolex), de werkelijke
aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing
heeft verborgen en/of verhuld, en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp,
te weten een horloge (merk Rolex) was, en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten een horloge
(merk Rolex) voorhanden had,
en/of
(van) een voorwerp, te weten een horloge (merk Rolex) heeft verworven
en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of
gebruik gemaakt,
terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat dat dat voorwerp
geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit
enig misdrijf;
2
hij
op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks 1 mei 2018 tot en
met 15 april 2019
te Papendrecht en/of te Rotterdam en/of te Breda en/of te Dordrecht,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
een of meer (handels- en/of gebruikers) hoeveelhe(i)d(en) van een
materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne,
zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet.