ECLI:NL:RBROT:2022:2172

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
10/049244-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van handel in harddrugs met vrijspraak voor witwassen en overschrijding van redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van handel in harddrugs gedurende een periode van vijf maanden. De verdachte fungeerde als telefonist voor een drugsbestellijn en was betrokken bij de verkoop van cocaïne en heroïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 26 februari 2019 samen met anderen opzettelijk heeft gehandeld in deze verdovende middelen. De rechtbank heeft echter de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging van witwassen, omdat het Openbaar Ministerie niet voldoende bewijs had geleverd dat het aangetroffen geld van criminele herkomst was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een gevangenisstraf van 200 dagen moet ondergaan, waarvan 99 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast een taakstraf van 240 uren moet uitvoeren. De rechtbank heeft ook overwogen dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn, wat in het voordeel van de verdachte heeft meegewogen bij de strafoplegging. De rol van de verdachte als telefonist was cruciaal in de drugshandel, wat de ernst van het feit onderstreept.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/049244-19
Datum uitspraak: 18 februari 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] te ( [postcode verdachte] ) [woonplaats verdachte] ,
feitelijk verblijvende op het adres
[verblijfadres] te ( [postcode] ) te [plaats] ,
Raadsman mr. S.T. van Berge Henegouwen, advocaat te Maastricht, waargenomen door raadsvrouw mr. B.N.R. Maenen, advocaat te Maastricht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 6 juni 2019, alsmede 17 januari en 4 februari 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 6 juni 2019 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.L. van Prooijen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde witwassen tot een bedrag van
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 49 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

Ten aanzien van feit 1

4.1.
Standpunt verdediging
De verdachte erkent betrokkenheid bij het dealen van verdovende middelen in de periode tussen 11 januari 2019 en 26 februari 2019.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde periode van 1 oktober 2018 tot en met 10 januari 2019, nu het dossier geen bewijs bevat voor betrokkenheid van de verdachte bij de ten laste gelegde drugshandel in die periode. De enige getuige die heeft verklaard voor 2019 drugs te hebben besteld bij de verdachte is [naam getuige] . Zijn verklaring dient echter niet als bewijs te worden gebruikt, omdat deze niet past bij de verklaringen van andere getuigen en [naam getuige] een drugsgebruiker is, wat effect kan hebben op zijn herinnering.
4.2.
Beoordeling door de rechtbank
4.2.1.
Inleiding
Op grond van de inhoud van de aan dit vonnis gehechte bewijsmiddelen gaat de rechtbank bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Vanaf mei 2018 zijn bij het Team Criminele Inlichtingen van de politie anonieme meldingen ontvangen dat [naam medeverdachte] en zijn broer onder de naam ‘ [naam] ’ handelen in cocaïne en heroïne in Dordrecht. Ze hebben een telefonische bestellijn voor de harddrugs en er werken loopjongens voor hen, die de harddrugs bij de klanten brengen.
Op 9 februari 2019 heeft de politie in Dordrecht een drugsdealer aangehouden, nadat hij cocaïne had afgeleverd aan een klant. De klant heeft verklaard de drugs te hebben besteld bij ‘ [naam persoon 1] ’, die te bereiken is op het telefoonnummer [gsm-nummer] (hierna: - [nummer] ).
In de periode van 19 tot en met 26 februari 2019 zijn de telefoongesprekken die zijn gevoerd met nummer - [nummer] opgenomen en uitgeluisterd. In de gesprekken is veelal sprake van versluierd taalgebruik, dat aan drugshandel te relateren is. De persoon met het nummer - [nummer] vraagt bijvoorbeeld wat de ander nodig heeft, waarop de ander antwoordt met ‘wit’ en/of ‘bruin’, aantallen noemt (zoals 50, 20 of 10) en vraagt hoe lang het gaat duren. Verder is gebleken dat het telefoonnummer - [nummer] op 11 januari 2019 in gebruik is genomen en dat vanaf dat moment met dit nummer in slechts een maand tijd 8000 keer contact is geweest met 300 verschillende telefoonnummers, waarvan er veel toebehoorden aan bij de verbalisanten ambtshalve bekende drugsgebruikers. Meerdere personen die contact hebben gehad met het nummer - [nummer] zijn als getuige gehoord. Uit die verklaringen volgt dat zij via het nummer - [nummer] bij [naam bestellijn] cocaïne en/of heroïne bestelden, dit ook ‘wit’ respectievelijk ‘bruin’ wordt genoemd, dat zij dat in ieder geval in januari en februari 2019 via dit nummer deden en dat verschillende loopjongens de drugs kwamen afleveren.
Op 26 februari 2019 is de verdachte aangehouden. Hij had op dat moment een telefoon met het telefoonnummer - [nummer] bij zich. Verbalisanten hebben in de opgenomen gesprekken de stem van de persoon die belde met - [nummer] herkend als de stem van de verdachte.
4.2.2.
Betrokkenheid verdachte
De verdachte heeft verklaard dat de telefoon met nummer - [nummer] van hem is. Ook heeft hij verklaard dat hij ergens in januari 2019 een telefoon heeft gehad waarmee hij contact had met drugsgebruikers over de verkoop van drugs.
Op grond van de hierboven geschetste feiten en omstandigheden en de verklaring van verdachte concludeert de rechtbank dat het telefoonnummer - [nummer] werd gebruikt als bestellijn van harddrugs, dat de verdachte over de periode 11 januari tot en met 26 februari 2019 de telefonist was van deze bestellijn en de drugsbestellingen opnam en dat de harddrugs vervolgens door anderen werden afgeleverd bij de kopers.
4.2.3.
Periode
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich ook vóór 11 januari 2019 schuldig heeft gemaakt aan de handel in harddrugs via de bestellijn van ‘ [naam] ’, zij het via een ander telefoonnummer dan
- [nummer] . Diverse getuigen, onder wie [naam getuige] , hebben verklaard dat zij al jaren drugs kochten via de bestellijn [naam bestellijn] en dat [naam bestellijn] regelmatig van telefoonnummer wisselde. [naam getuige] heeft verder verklaard dat hij de stem van de persoon met het telefoonnummer - [nummer] herkende als de stem van de persoon die hij sinds de zomer van 2018 aan de telefoon kreeg als hij naar de bestellijn van [naam] belde.
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van deze getuige. De verklaring van getuige [naam getuige] is concreet en consistent. Hij heeft verklaard waaraan hij de stem herkende, namelijk aan de “zachte g” waarmee de stem sprak. De rechtbank heeft op de terechtzitting gehoord dat de verdachte - geboren en wonende te Breda - met een “zachte g” spreekt. Verder heeft [naam getuige] gedetailleerd verklaard over het moment waarop deze persoon telefonist is geworden. De persoon die ervoor telefonist van de bestellijn [naam bestellijn] was, was ‘ [bijnaam medeverdachte] ’. [bijnaam medeverdachte] is bij hem langs geweest, is een paar keer van telefoonnummer gewisseld en daarna, sinds de zomer van 2018, is het stabiel en kreeg hij steeds de persoon met de “zachte g” aan de lijn als hij belde naar [naam bestellijn] , aldus [naam getuige] .
Daarbij komt dat deze verklaring wordt ondersteund door een ander bewijsmiddel, te weten een (tap)gesprek dat de verdachte met telefoonnummer - [nummer] heeft gevoerd op 23 februari 2019 (sessienr. 1471). De verdachte zegt daarin tegen een klant: ‘
[naam persoon 2] , met [naam persoon 1] , lang geleden man’, waarop de klant zegt ‘
een half jaar geleden’en de verdachte: ‘
dit is mijn nieuwe nummer, bel me als je nodig hebt’. Ook dit duidt op een langere betrokkenheid van de verdachte bij de bestellijn [naam bestellijn] .
Het verweer wordt verworpen.
4.2.4.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van
1 oktober 2018 tot en met 26 februari 2019 tezamen en in vereniging met anderen in cocaïne en heroïne heeft gehandeld.
Ten aanzien van feit 2
4.3.
Vrijspraak
4.3.1.
Inleiding
In de woning van de verdachte is een contant geldbedrag van € 4.462,20 aangetroffen. Het geld bestond vooral uit coupures van € 50,-, € 20,- en € 10,-. Het grootste deel van het geld is aangetroffen in de keuken; in een Kellogs granendoos en gebundeld in elastiekjes in een keukenla.
4.3.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht witwassen van het bedrag van € 4.462,20 wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft aangevoerd dat gelet op de grote hoeveelheid contant geld, de ongebruikelijke wijze van het bewaren van het geld en zijn betrokkenheid bij de handel in verdovende middelen een vermoeden van witwassen van opbrengsten uit eigen misdrijf gerechtvaardigd is. De verdachte heeft verklaard dat hij als avondkoerier werkte, maar uit onderzoek is niet gebleken dat dit geldbedrag te herleiden is tot legaal inkomen of vermogen. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat het geld een criminele herkomst heeft.
4.3.3.
Beoordeling door de rechtbank
Toetsingskader
Voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde witwassen is vereist dat komt vast te staan dat het geldbedrag van € 4.462,20 middellijk of onmiddellijk van enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dat wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden.
Naar bestendige jurisprudentie kan, in een geval zoals dat zich hier voordoet en waarin geen direct bewijs voor inkomsten uit een brondelict aanwezig is, witwassen bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Het ligt op de weg van het openbaar ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
Bij toetsing door de rechter dienen de volgende stappen te worden doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zulks zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Gerechtvaardigd vermoeden van witwassen
De rechtbank deelt het standpunt van de officier van justitie dat de door haar aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Van de verdachte mag daarom worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geld.
Verklaring verdachte en onderzoek openbaar ministerie
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij als avondkoerier werkte bij het bedrijf [naam bedrijf] , het bedrijf van een vriend van hem, genaamd [naam persoon 3] , is en dat hij van zijn inkomen kon rondkomen.
Volgens de politie (en ook volgens het standpunt van de officier van justitie) was daarmee kennelijk voldaan aan het criterium van de Hoge Raad dat van de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van het geld mocht worden verlangd. De politie heeft in deze verklaring immers aanknopingspunten gezien om te onderzoeken of het geld afkomstig kon zijn uit de door de verdachte gestelde - legale - werkzaamheden. De politie heeft een uittreksel uit de Kamer van Koophandel van het bedrijf [naam bedrijf] opgevraagd. Hieruit blijkt dat het bedrijf op naam staat van [naam persoon 3] en dat er één persoon werkzaam is in het bedrijf.
Het feit dat er volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel slechts één persoon werkzaam is voor het bedrijf, sluit echter op zichzelf niet uit dat de verdachte werkzaamheden voor het bedrijf van [naam persoon 3] verrichte, bijvoorbeeld als zelfstandige of freelancer. De politie heeft vervolgens echter geen nader onderzoek verricht. [naam persoon 3] is niet gehoord als getuige en er is ook geen onderzoek gedaan naar de financiële situatie van de verdachte. In het dossier bevinden zich ook geen bankafschriften of gegevens van de Belastingdienst met betrekking tot de inkomsten en de vermogenspositie van de verdachte.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het onderzoek van het openbaar ministerie ontoereikend is geweest. Op grond van de resultaten van dit onderzoek kan niet met de vereiste voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst heeft. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem verweten witwassen.
4.3.4.
Conclusie
De verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 26 februari 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, handels- en/of gebruikers-hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
1.
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne en heroïne gedurende een periode van vijf maanden. De verdachte maakte deel uit van een groep die zich op professionele wijze en omvangrijke schaal bezig hield met deze handel. Er werd gebruik gemaakt van een telefonische bestellijn voor afnemers, die dagelijks bereikbaar was en regelmatig een nieuw telefoonnummer in gebruik nam.
De rol van de verdachte was telefonist van de bestellijn en vormde daarmee een essentiële schakel. Hij nam de bestellingen aan en gaf aan de loopjongens door naar wie de harddrugs moesten worden gebracht. Ook deed de verdachte actief aan ‘klantenwerving’ door te bellen of sms’en naar drugsgebruikers met de vraag of ze wat nodig hadden.
Harddrugs leveren een groot gevaar op voor de volksgezondheid. Het is algemeen bekend dat dergelijke verdovende middelen, mede vanwege de zeer verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers. De verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van de verslaving van een grote groep veelal kwetsbare afnemers. Dat blijkt ook uit de schrijnende verklaringen die de afnemers bij de politie hebben afgelegd: sommigen van hen zijn al tientallen jaren verslaafd en zien geen uitweg uit hun verslaving.
Verder leidt de handel in en het gebruik van drugs veelal, direct en indirect, tot vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ernstige geweldscriminaliteit. Om deze redenen moet streng worden opgetreden tegen de handel in verdovende middelen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
2 december 2021 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
19 januari 2021. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport. De rechtbank merkt in dat verband op dat dit rapport niet is opgemaakt ten behoeve van de zitting en gedateerd is. Echter, daaraan kan wel worden ontleend dat de verdachte sinds zijn schorsing in juni 2019 zijn afspraken met de reclassering is nagekomen en stabiel en wenselijk heeft gefunctioneerd.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling daarvan heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat het feit in organisatorisch verband is gepleegd en het feit dat de verdachte weliswaar niet als de baas kan worden beschouwd, maar dat hij als telefonist wel een zeer belangrijke rol in het geheel had.
In strafverminderende zin weegt de rechtbank mee dat het feit alweer geruime tijd geleden is gepleegd en dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, wat niet aan de verdachte te wijten is. Hierin en omdat de verdachte in de tussentijd niet meer met de politie en justitie in aanraking is gekomen, ziet de rechtbank aanleiding om een groot deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat in strafverminderende zin rekening moet worden gehouden met het feit dat sprake is van een schending van de rechten van de verdachte. De officier van justitie heeft aanvankelijk informatie over andere betrokkenen bij de deallijn [naam bestellijn] uit het dossier gehouden, waardoor de verdachte werd neergezet als ‘de grote man’. Hierdoor heeft de rechter die destijds over de voorlopige hechtenis van de verdachte moest beslissen een onjuist beeld voorgeschoteld gekregen.
De rechtbank gaat voorbij aan dit verweer.
Uit hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd blijkt niet welke stukken er op welk moment ontbraken en welk (al dan niet fundamenteel) rechtsbeginsel daarmee geschonden is. Gesteld noch gebleken is bovendien dat de stukken die - in de visie van de verdediging - destijds ontbraken zich ook thans (nog) niet in het dossier zouden bevinden. Tenslotte is evenmin gesteld of gebleken dat aan het recht van de verdachte op een eerlijk proces tekort is gedaan.
De rechtbank komt, anders dan de officier van justitie, tot vrijspraak van feit 2 en heeft geoordeeld dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Toch zal de rechtbank aan de verdachte een hogere straf opleggen dan de officier van justitie heeft geëist, omdat zij van oordeel is dat de geëiste straf geen recht doet aan de aard en ernst van het bewezen feit en de essentiële rol die de verdachte - mede in relatie tot de medeverdachten - daarbij heeft gespeeld.
De rechtbank acht het passend en geboden om aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 200 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 99 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. De voorlopige hechtenis van de verdachte werd onder voorwaarden geschorst op 7 juni 2019 en vervolgens opgeheven op 18 februari 2021. Gezien de duur van de voorlopige hechtenis, te weten 101 dagen, staat er thans geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf meer open.

8..In beslag genomen voorwerpen

In het dossier bevindt zich een beslaglijst d.d. 28 oktober 2021. Onder de verdachte is beslag gelegd op een geldbedrag van € 4.462,20. Uit het dossier blijkt dat er conservatoir beslag, als bedoeld in artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), op dit geldbedrag is gelegd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij het conservatoir beslag wenst te handhaven in verband met de ontnemingsvordering die zij tegen de verdachte heeft ingediend.
Ingevolge artikel 353 Sv neemt de rechtbank bij de oplegging van een straf een beslissing over de met toepassing van artikel 94 Sv inbeslaggenomen voorwerpen ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave verleend is. Dit ziet op strafrechtelijk beslag en niet op conservatoir beslag als bedoeld in artikel 94a Sv. De rechtbank zal daarom geen beslissing nemen ten aanzien van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 4.462,20. Het conservatoir beslag zal op dit geldbedrag blijven rusten.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 99 (negenennegentig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
240 (tweehonderdenveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en A.M. van der Leeden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 februari 2022.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van
01 oktober 2018 tot en met 26 februari 2019
te Breda en/of te Dordrecht en/of te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
een of meer (handels- en/of gebruikers-)hoeveelhe(i)d(en) van een
materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne,
zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet;
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht)
2
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van
1 oktober 2018 tot en met 26 februari 2019,
te Breda en/of te Dordrecht en/of te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (te weten een bedrag
van € 4642,20 of daaromtrent, althans enig geldbedrag), de werkelijke
aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing
heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie
de rechthebbende op een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (te
weten een bedrag van € 4642,20 of daaromtrent, althans enig
geldbedrag), was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp,
te weten een hoeveelheid geld (te weten een bedrag van € 4642,20 of
daaromtrent, althans enig geldbedrag), voorhanden heeft gehad,
en/of
(van) een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (te weten een bedrag
van € 4642,20, althans enig geldbedrag)
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overdragen en/of
omgezet en gebruik gemaakt,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat
voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was uit enig misdrijf.
(art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht en/of art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht)