ECLI:NL:RBROT:2022:2162

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
10/750370-18, 10/661167-17 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen en witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 maart 2022 uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, die werd beschuldigd van verschillende strafbare feiten, waaronder het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen en witwassen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van 24,6 gram MDMA en 5,2 gram cocaïne, alsook voor het opzettelijk aanwezig hebben van 19,1 kilogram morfine en het uitvoeren van strafbare voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet. De rechtbank heeft echter ook vrijspraak uitgesproken voor enkele andere tenlasteleggingen, waaronder witwassen van een auto en vuurwapenbezit, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte meegewogen in de strafmaat, maar ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die inmiddels een andere levenswending had genomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10/750370-18, 10/661167-17 (gev. ttz)
Datum uitspraak: 16 maart 2022
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
raadsvrouw mr. Ö. Saki, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 1 en 2 maart 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vorderingen van de officier van justitie zijn gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en van een doorlopende nummering voorzien.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.L. van Delft heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het in parketnummer 10/750370-18 onder 1 en 4 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het in parketnummer 10/750370-18 onder 2, 3, 5 en 6 tenlastegelegde en van het in parketnummer 10/661167-17 onder 1, 2, en 3 ten laste gelegde waarbij voor parketnummer 10/750370-18 geldt dat:
o voor het onder 2 ten laste gelegde een bewezenverklaring kan volgen voor het bedrag van € 25.330,-;
o voor het onder 5 ten laste gelegde een bewezenverklaring kan volgen voor 3.000 liter azijnzuuranhydride;
o voor het onder 6 ten laste gelegde een bewezenverklaring kan volgen voor 5,2 gram cocaïne en 24,6 MDMA;
en de verdachte van het overige dient te worden vrijgesproken;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

Parketnummer 10/750370-18 (zaak Berkel)

Aanleiding onderzoek Berkel
Van eind 2017 tot medio 2018 is door het Team Nodale Oriëntatie (hierna: TNO) van de politie Rotterdam een verkennend onderzoek ingesteld op het bedrijventerrein gelegen aan de Industrieweg te [plaatsnaam] in verband met het in beeld brengen van criminele knooppunten en het uit de anonimiteit halen van de daarmee samenhangende (grensoverschrijdende) criminele netwerken. Op dit bedrijventerrein is [naam bedrijf] gevestigd, het bedrijf van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] , zoon van de verdachte. De waarnemingen van het TNO leidden ertoe dat dit bedrijf aan een nader onderzoek werd onderworpen. In dat onderzoek concludeert de politie dat de voertuigen die de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 1] op hun naam hebben, vermoedelijk zijn aangeschaft met de opbrengst van de handel in verdovende middelen. Daarmee verdenkt de politie beide verdachten van witwassen.
Naar aanleiding van op 16 november 2018 ontvangen TCI-informatie wordt de verdenking van witwassen uitgebreid met een verdenking van overtreden van de Opiumwet. De politie zet vanaf dat dat moment verscheidene (bijzondere) opsporingsmiddelen tegen de verdachten in. De bevindingen hieruit leiden tot een aanhouding van de verdachten op 14 januari 2019. Ook vinden op deze datum op verschillende locaties doorzoekingen plaats.
In een woning aan de [adres 1] waar de verdachte met [naam medeverdachte 1] en en een tweede zoon woont (hierna: de woning), worden bij de doorzoeking geldbedragen en een vuurwapen aangetroffen.
In een container op een terrein in Zevenhuizen worden 100 jerrycans met in totaal 3000 liter azijnzuuranhydride (met een straatwaarde van ongeveer € 900.000,--) in beslag genomen alsmede 41 zakken met in totaal 1.025 kilogram natriumcarbonaat. Deze stoffen worden gebruikt bij het vervaardigen van heroïne uit morfinepoeder.
In de bedrijfsruimte van [naam bedrijf] in [vestigingsplaats bedrijf] wordt bij de doorzoeking eveneens een aantal jerrycans azijnzuuranhydride in beslag genomen. Ook treft de politie daar een functionerend camerasysteem aan. Met dit camerasysteem zijn gedurende een langere periode beelden van binnen en buiten [naam bedrijf] gemaakt. De (opgeslagen) beelden worden door te politie bekeken en op grond van deze beelden, in combinatie met de overige onderzoeksresultaten, staat voor de rechtbank vast dat:
  • de medeverdachte [naam medeverdachte 1] op 14 september 2018 een pallet met zakken natriumcarbonaat vanuit een bestelbus in zijn bedrijfsruimte legt;
  • de medeverdachte [naam medeverdachte 2] op 22 november 2018 vanuit een bestelbus pallets met jerrycans azijnzuuranhydride laadt en achterin de bedrijfsruimte neerzet;
  • de verdachte op 27 november 2018 in de bedrijfsruimte een ontmoeting heeft met de medeverdachte [naam medeverdachte 1] en zij bij de jerrycans staan te praten en de verdachte vloeistof uit een jerrycan schenkt;
  • de medeverdachte [naam medeverdachte 1] op 28 november 2018 samen met de medeverdachte [naam medeverdachte 3] jerrycans azijnzuuranhydride en zakken natriumcarbonaat vanuit zijn bedrijfsruimte in een bestelbus laadt en deze naar de container in Zevenhuizen brengt;
  • de medeverdachte [naam medeverdachte 1] op 20 december 2018 wederom jerrycans azijnzuuranhydride vanuit zijn bedrijfsruimte in een bestelbus laadt en deze naar de container in Zevenhuizen brengt.
Hetgeen aan de verdachte onder 1 tot en met 6 ten laste is gelegd vloeit voort uit de resultaten van het onderzoek Berkel.
4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering van het onder 1 (witwassen) en 4 (voorbereidingshandelingen Opiumwet) ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 en 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde (witwassen)
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde witwassen, tot een bedrag van € 25.330,-. Het geld bestaat voor een bedrag van € 9.000,- uit briefjes van € 500,-. Dat rechtvaardigt het vermoeden van witwassen. De verdachte heeft geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven dat het geld niet uit enig misdrijf afkomstig is.
4.2.2.
Beoordeling
Toetsingskader
Voorop gesteld wordt dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van witwassen opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Dat er in de onderhavige zaak geen bewijs is dat het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag afkomstig is uit een specifiek misdrijf, staat aan bewezenverklaring dus niet zonder meer in de weg.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, kan immers niettemin bewezen worden dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Indien de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte de eerdergenoemde verklaring geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Vermoeden van witwassen
Op 14 januari 2019 zijn bij de doorzoeking van de woning verschillende contante geldbedragen aangetroffen. In een kast in de woonkamer zat in een plastic tas een bedrag van € 13.500,-. Verder is in diezelfde kast in een envelop, in coupures van € 500,-, een bedrag van € 9.000,- aangetroffen. Daarnaast is in een kast in de slaapkamer van de verdachte een bedrag van € 2.000,- gevonden en in diezelfde slaapkamer is in een broekzak € 830,- aangetroffen. In de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld, waarover hierna meer, ligt besloten dat hij wetenschap had van dit geld en dat hij dit voorhanden heeft gehad.
Geld in kast woonkamer
De rechtbank is van oordeel dat de omvang van de contante geldbedragen in de kast in de woonkamer (€ 9.000,- en € 13.500,-) en de wijze waarop deze werden bewaard, een aanwijzing vormen dat dit geld geen legale herkomst heeft. Bovendien bestond het bedrag van € 9.000,- uit briefjes van € 500,-, hetgeen in het reguliere betalingsverkeer zeer ongebruikelijke coupures zijn. Daar komt bij dat de verdachte in de periode voorafgaand aan de tenlastegelegde datum niet over afdoende aantoonbare legale inkomsten beschikte, waardoor deze bedragen niet verklaarbaar zijn uit zijn inkomsten. Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd, rechtvaardigen het vermoeden dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
Concrete verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring
Het voorgaande betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van de bedragen in de kast in de woonkamer. De verdachte heeft al in een vroegtijdig stadium, op de pro forma zitting van 29 april 2019, een verklaring afgelegd. Volgens die verklaring is de verdachte op 4 januari 2019 naar zijn zus en zwager in Turkije gereisd en heeft hij het geld van hen geleend. Het geld was bestemd voor het bedrijf van zijn zoon, de medeverdachte [naam medeverdachte 1] .
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring over de herkomst van het geld voldoende aanknopingspunten biedt voor nader onderzoek. Kennelijk vond de officier van justitie dat aanvankelijk zelf ook, aangezien hij tijdens de pro forma zitting van 29 april 2019 heeft aangekondigd dat hiernaar nader onderzoek zou worden gedaan. Het had dan ook op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen om de verklaringen van de verdachte te verifiëren. Dat is echter niet gebeurd.
Geld in slaapkamer verdachte
Het resterende in beslag genomen geld, de in de slaapkamer aangetroffen bedragen van
€ 2.000,- en € 830,-, heeft op zichzelf niet een zodanige omvang dat dit het vermoeden rechtvaardigt dat dit een illegale herkomst heeft. Ook zaten hier geen briefjes van € 500,- tussen. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden komen vast te staan die het vermoeden van witwassen van deze bedragen rechtvaardigen. Dit betekent dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het witwassen van de bedragen van € 2.000,- en € 830,-.
4.2.3.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is niet komen vast te staan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Dit betekent dat niet kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 2 tenlastegelegde witwassen van het in de woning aangetroffen geld. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.
Vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde (voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie)
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte het vuurwapen en de bijbehorende munitie in zijn woning voorhanden heeft gehad. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte de hoofdbewoner is van de woning waar het vuurwapen is aangetroffen. Daarnaast lag het vuurwapen in een afgesloten kast waarvan de verdachte de sleutel had.
4.3.2.
Beoordeling
Vast staat dat op 14 januari 2019 bij de doorzoeking van de woning een vuurwapen en bijbehorende munitie – namelijk elf kogelpatronen – zijn aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat het een vuurwapen betreft van categorie III en munitie van categorie III in de zin van de Wet Wapens en Munitie (WWM).
Het vuurwapen is in de woning van de verdachte aangetroffen en lag in een afgesloten inbouwkast in de woonkamer. De verdachte is de hoofdbewoner van de woning en heeft een sleutel van deze inbouwkast. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat de verdachte beschikkingsmacht had over het vuurwapen. De vraag is of de verdachte ook wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van het vuurwapen, hetgeen de verdachte ontkent.
De rechtbank overweegt dat de twee meerderjarige zoons van de verdachte ook in de woning verblijven. Er zijn drie sleutels die toegang geven tot de inbouwkast die zich in de gezamenlijke ruimte van de woning bevindt. Bij de verdachte is één van die sleutels aangetroffen. De inbouwkast is een rommelkast en het vuurwapen lag in een blauwe doos waardoor het vuurwapen niet direct in het zicht lag. Gelet op het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, kan de rechtbank met onvoldoende mate van zekerheid vaststellen dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van het vuurwapen in de woning. Bij deze stand van zaken dient de rechtbank de verdachte vrij te spreken van het voorhanden hebben van het vuurwapen en bijbehorende munitie.
4.3.3.
Conclusie
Het onder 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.4.
Vrijspraak van het onder 5 ten laste gelegde (voorbereidingshandelingen Opiumwet)
4.4.1.
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft op 27 november 2018 een kwaliteitscontrole uitgevoerd aan de azijnzuuranhydride, die stond opgeslagen in het bedrijf van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] . De manier waarop de verdachte deze controle uitvoerde, wijst erop dat hij wist dat hij niet met gewone schoonmaakmiddelen maar met een zeer gevaarlijke, schadelijke en corrosieve stof te maken had. Gezien de eerdere betrokkenheid van de verdachte bij Opiumwetfeiten kan ervan worden uitgegaan dat de verdachte ook wist dat deze stof gebruikt wordt voor de productie van verdovende middelen. Daarom kan wettig en overtuigend bewezen worden dat hij zich op 27 november 2018 te [plaatsnaam], tezamen en in vereniging met een ander, schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet door azijnzuuranhydride voorhanden te hebben en daaraan een kwaliteitscontrole uit te voeren.
4.4.2.
Beoordeling
Op basis van de beschrijving van de camerabeelden en de verklaringen van de verdachte, zoals afgelegd bij de politie en ter terechtzitting, stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 27 november 2018 in de bedrijfsruimte van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] een grote hoeveelheid jerrycans met azijnzuuranhydride voorhanden heeft gehad.
Verder blijkt uit de beschrijving van de camerabeelden van die dag tussen 15.39 en 15.59 uur dat de verdachte:
- samen met twee mannen de ruimte binnenloopt waar [naam medeverdachte 1] al staat;
- enkele seconden naar de jerrycans kijkt;
- door de ruimte loopt en een aantal buizen pakt;
- naar de hoek van de ruimte loopt en een buis in een jerrycan steekt;
- door zijn vinger op de buis te houden, vloeistof uit de jerrycan opzuigt;
- de vloeistof uit de buis in een glas giet dat hij vasthoudt met zijn andere hand;
- vloeistof uit de jerrycan in het glas giet;
- het glas schuin boven zijn hoofd houdt en hier enkele seconden naar kijkt;
- een andere jerrycan aanwijst, die de medeverdachte [naam medeverdachte 1] pakt;
- wat vloeistof uit deze jerrycan giet en het glas schuin boven zijn hoofd houdt om te kijken.
Anders dan de officier van justitie, vindt de rechtbank niet dat uit deze beschrijving van de wijze van handelen door de verdachte zonneklaar blijkt dat de verdachte een kwaliteitscontrole aan de stof in de jerrycans uitvoert. De verklaring van de verdachte – dat hij daar was, de jerrycans zag, zijn zoon, de medeverdachte [naam medeverdachte 1] , daarover bevraagd heeft en vervolgens ook zelf bekeken heeft wat in die jerrycans zat – kan op grond van het korte tijdsbestek, de beschrijving van de beelden en de overige stukken in het dossier niet als onaannemelijk terzijde worden geschoven. Dat de verdachte op grond van zijn strafrechtelijk verleden wist dat hij te maken had met de, voor de productie van heroïne bedoelde, stof azijnzuuranhydride volgt de rechtbank niet. Op dat punt ontbeert het dossier enig concreet aanknopingspunt.
4.4.3.
Conclusie
Het onder 5 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.4.4
Voorwaardelijk verzoek
Omdat de rechtbank de verdachte vrijspreekt, behoeft het voorwaardelijk verzoek van de raadsvrouw om het horen van getuigen met betrekking tot feit 5 geen nadere bespreking.
4.5.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering van het onder 6 ten laste gelegde (voorhanden hebben van harddrugs)
Het onder 6 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat de verdachte opzettelijk hoeveelheden van materialen bevattende cocaïne en MDMA voorhanden heeft gehad.
Parketnummer 10/661167-17 (zaak Koperpad)
Aanleiding onderzoek Koperpad
Op 13 juni 2017 heeft de voorzitter van de [naam vereniging] , gevestigd aan het [adres 2] , aan de politie gemeld dat hij het vermoeden had dat personen bezig waren met het vervaardigen van verdovende middelen in het tuinhuisje met nummer [nummer 1] (hierna: het tuinhuisje). Hij had gezien dat personen grote zakken naar binnen hadden gedragen en daarnaast rook hij een penetrante lucht. Medebewoners van het volkstuinencomplex hadden een aantal maanden eerder ook gezien dat personen bij dat tuinhuisje grote zakken naar binnen hadden gedragen. Tevens hadden zij gezien dat er mannen met witte pakken en stofkappen in het tuinhuisje bezig waren en dat de eigenaar van het tuinhuisje lege zakken en witte pakken in een container had gegooid. Deze goederen werden door de medebewoners uit de container gehaald en op het terrein bewaard. De politie heeft vervolgens deze goederen onderzocht en hieruit is gebleken dat er mogelijk Turkse soda in de aangetroffen lege zakken had gezeten, een stof die gebruikt kan worden bij het vervaardigen van verdovende middelen.
Op 14 juni 2017 heeft de politie het tuinhuisje betreden. In de tuin van het tuinhuisje zijn zeven zakken van 25 kilogram natriumcarbonaat aangetroffen. In de woonkamer is in dozen en een boodschappentas met 45 kilogram van een poedermengsel van paracetamol en cafeïne aangetroffen. Het is de politie ambtshalve bekend dat dergelijk poeder bestemd is om te worden gebruikt als versnijdingsmiddel voor heroïne. In de schuur aan de achterzijde van het tuinhuisje zijn meerdere grote RVS-kookpannen, gasbranders, teilen, diverse weegschalen en verpakkingsmateriaal aangetroffen. Ook is in een grote RVS-kookpan 19,1 kilogram morfine aangetroffen. Voorts zijn twee jerrycans van 30 liter met azijnzuur aangetroffen. De aangetroffen natriumcarbonaat, morfine, de kookopstellingen en de jerrycans met azijnzuur kunnen volgens de politie gebruikt worden om morfine in heroïne om te zetten. In en rondom het tuinhuisje zijn vijf personen aangehouden op verdenking van het vervaardigen van verdovende middelen als genoemd in lijst I van de Opiumwet. De verdachte is in de woonkamer van het tuinhuisje aangehouden. Hij had op dat moment een regenjas en regenlaarzen aan.
Hetgeen aan de verdachte onder 1 tot en met 3 ten laste is gelegd vloeit voort uit de resultaten van het onderzoek Koperpad.
4.6.
Bewijswaardering met betrekking tot het onder 1 en 2 ten laste gelegde
4.6.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de feiten 1 en 2 wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe is kort gezegd aangevoerd dat de enkele omstandigheid dat de verdachte in het tuinhuisje is aangetroffen onvoldoende is om te spreken van enige betrokkenheid bij het vervaardigen van heroïne of het aanwezig hebben van morfine. De verdachte heeft verklaard dat hij in het tuinhuisje was om te barbecueën. Hij heeft ter bescherming van de vonken en stank van de barbecue een regenjas aangedaan. Daarnaast heeft hij regenlaarzen aangedaan omdat zijn slippers nat waren geworden.
4.6.2.
Beoordeling
Vaststaat dat in een pan in de schuur van het tuinhuisje 19,1 kilogram morfine bevattend poeder is aangetroffen. Ook staat vast dat in en rondom het tuinhuisje – met name in de schuur – voorwerpen en stoffen zijn aangetroffen die gebruikt kunnen worden bij het bereiden, verwerken of bewerken van verdovende middelen, namelijk natriumcarbonaat, jerrycans met azijnzuur en een poedermengsel van paracetamol en cafeïne. De verdachte bevond zich samen met zijn medeverdachten in en rondom het tuinhuisje. In de schuur van het tuinhuisje zijn daarnaast meerdere stofmaskers aangetroffen. Uit DNA-onderzoek is gebleken dat er op één van die stofmaskers een DNA-profiel is aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van de verdachte. Gelet op de aanwezigheid van de verdachte in het tuinhuisje en het feit dat in de schuur – die in gebruik was als drugslaboratorium – een stofmasker is aangetroffen met het DNA van de verdachte, oordeelt de rechtbank dat de verdachte de door de politie aangetroffen stoffen en voorwerpen voorhanden heeft gehad, welke stoffen en voorwerpen bedoeld waren om te worden gebruikt bij de strafbare voorbereidingshandelingen.
De verklaring van de verdachte dat hij enkel in het tuinhuisje was om te barbecueën en dat hij het stofmasker uit een pan met kolen heeft gepakt, acht de rechtbank niet geloofwaardig.
Verder is van belang dat de verdachte ten tijde van zijn aanhouding een regenjas en regenlaarzen aanhad. Gelet op het feit dat het niet regende en dat ook de medeverdachte
[naam medeverdachte 4] – die in de schuur is aangehouden – een regenjas en regenlaarzen aanhad, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de regenjas en regenlaarzen aan had ter bescherming bij de omzetting van morfine naar heroïne. De verklaringen van de verdachte over de door hem gedragen kleding acht de rechtbank dan ook niet geloofwaardig.
De door de verdachte gedragen kleding en de aangetroffen opstelling in de schuur – namelijk de grote kookpannen, de gasbranders, de grote hoeveelheid morfine in de pan en de jerrycans met azijnzuur – leiden tot de conclusie dat de verdachte wist dat de aangetroffen stoffen en voorwerpen bestemd waren voor het verrichten van strafbare voorbereidingshandelingen en ook dat zijn opzet gericht was om een feit als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat de situatie zoals die door de politie werd aangetroffen, waarbij sprake was van meerdere verdachten in regenkleding tussen de voorwerpen en stoffen die wijzen op de productie van heroïne, duidt op een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en één of meer anderen, zodat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte de feiten 1 en 2 tezamen en in vereniging met één of meer anderen heeft gepleegd.
4.6.3.
Conclusie
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen.
4.7.
Bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde
Het onder 3 ten laste gelegde voorhanden hebben van een hoeveelheid heroïne en cocaïne is door de verdachte bekend. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.8.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het in parketnummer 10/750370-18 onder 6 en het in parketnummer 10/661167-17 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Parketnummer: 10/750370-18
6.
hij op 14 januari 2019 te Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad
24,6gram van een materiaal bevattende MDMA en
5,2gram van een materiaal bevattende cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Parketnummer: 10/661167-17

1.

hij op 14 juni 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 19,1 kilogram van een materiaal bevattende morfine, zijnde morfine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;

2.

hij in de periode van 13 juni 2017 tot en met 14 juni 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken,
envervaardigen van heroïne en/of morfine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of morfine, zijnde heroïne en/of morfine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen
- 45 kilogram, van een materiaal bevattende cafeïne en paracetamol en
- meerdere RVS-(kook)pannen en
- 7 dichte en 1 geopende zak(ken) van 25 kilo (met opschrift) Natrium Carbonaat en
- meerdere weegschalen en
- 14 plastic sealzakken en- 6 maatbekers en- meerdere persmallen en
eenpersframe en hydraulische krikken en
- 2 jerrycans en 1 jerrycan inhoudende vloeistoffen en
- een (onbekende) hoeveelheid heldere vloeistof en
- meerdere gasflessen en gasbranders,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededaders wisten , dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit;

3.

hij op 14 juni 2017 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 6,6 gram, van een materiaal bevattende heroïne en 7,1 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud (feiten 1 en 2) dan wel de opgave (feiten 6 en 3) van de bewijsmiddelen.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
parketnummer: 10/750370-18
6.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven
verbod, meermalen gepleegd;
parketnummer: 10/661167-17
1.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de
Opiumwet gegeven verbod;
2.
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
3.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven
verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen met betrekking tot de productie van heroïne door het voorhanden hebben van de daartoe benodigde stoffen. Op grond van de hoeveelheid aangetroffen stoffen moet worden aangenomen dat daarmee een aanzienlijke hoeveelheid heroïne geproduceerd kon worden. Heroïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. Door de verspreiding van heroïne en het gebruik ervan wordt niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd, maar de ervaring leert ook dat dit dikwijls gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. Dit varieert van lichte verwervingscriminaliteit tot zware criminaliteit, zoals geweldsmisdrijven. Daarnaast heeft de verdachte tot twee maal toe een hoeveelheid verdovende middelen in zijn bezit gehad.
Gelet op de ernst van de feiten en in het bijzonder gelet op het grote belang van de bescherming van de volksgezondheid, is de rechtbank van oordeel dat slechts een gevangenisstraf een juiste bestraffing vormt.
7.3.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
10 januari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank weegt dat in het nadeel van de verdachte mee.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank komt evenwel tot het opleggen van een lagere gevangenisstraf dan geëist door de officier van justitie. Hiertoe is allereerst redengevend dat de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie. Maar daarnaast speelt een rol dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn. De verdachte is in de zaak met parketnummer 10/661167-17 (onderzoek Koperpad) op 14 juni 2017 en in de zaak met parketnummer 10/750370-18 (onderzoek Berkel) op 14 januari 2018 in verzekering gesteld. Op deze data is de redelijke termijn derhalve aangevangen. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden. Dat betekent dat in het 10/661167-17 (onderzoek Koperpad) sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van twee jaar en negen maanden. In de zaak met parketnummer 10/750370-18 (onderzoek Berkel) is dat een overschrijding van één jaar en twee maanden.
De verdachte heeft geruime tijd in voorlopige hechtenis verbleven en is inmiddels alweer aanzienlijke tijd geschorst. Hij heeft die tijd aangegrepen om zijn leven een andere wending te geven. Zo heeft hij ter zitting verklaard samen met zijn zoon een eigen bedrijf in het meubelmaken te zijn opgestart.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel groter is dan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet passend. Wel ziet de rechtbank de noodzaak van het opleggen van een fors voorwaardelijk strafdeel als stok achter de deur teneinde de verdachte te stimuleren zijn legale inkomensverwerving vol te houden en hem ervan te weerhouden wederom strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

Aan dit vonnis is als bijlage II een lijst gehecht van de in beslag genomen voorwerpen, waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de geldbedragen die onder de nummers 2, 3, 4 en 5 op de beslaglijst staan, verbeurd te verklaren en het goed onder nummer 10 terug te geven aan de verdachte.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om teruggave van de geldbedragen en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het voorwerp met nummer 10.
8.3.
Beoordeling
Omdat de verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen in parketnummer 10/750370-18 onder 2 ten laste is gelegd zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte van de geldbedragen die onder de nummers 2, 3, 4 en 5 op de beslaglijst zijn vermeld. Ook met betrekking tot het voorwerp dat onder nummer 10 op de beslaglijst staat vermeld zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de in de zaak met parketnummer 10/750370-18 onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/750370-18 onder 6 ten laste gelegde feit en de in de zaak met parketnummer 10/661167-17 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
9 (negen) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 2, 3, 4, 5 en 10;
heft op de bevelen tot voorlopige hechtenis van de verdachte in de zaken met parketnummers 10/750370-18 en 10/661167-17, die bij eerdere beslissing zijn geschorst;
beveelt dat de borgsom van € 10.000,- (zegge: tienduizend euro), die door of namens de verdachte als zekerheid voor de nakoming van de aan de schorsing van de voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 10/750370-18 verbonden voorwaarden is gestort, wordt teruggegeven aan degene die deze zekerheid heeft gesteld;
beveelt dat de borgsom van € 5.000,- (zegge: vijfduizend euro) die door of namens de verdachte als zekerheid voor de nakoming van de aan de schorsing van de voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 10/661167-17 verbonden voorwaarden is gestort, wordt teruggegeven aan degene die deze zekerheid heeft gesteld.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. van Luijck, voorzitter,
en mrs. W.M. Stolk en B. Vaz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt onder parketnummer 10/750370-18 ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 15 mei 2018, te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een voorwerp, te weten:
-een personenauto BMW 525D voorzien van het kenteken [kentekennummer] , althans een
geldbedrag van 21.250,- euro, althans een geldbedrag heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet en/of gebruikt, terwijl hij tezamen met zijn mededader(s), althans alleen, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk, geheel of gedeeltelijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
[adres 1]
hij op of omstreeks 14 januari 2019, te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een voorwerp te weten: -een contant geldbedrag van 26.710,-, althans een (groot) geldbedrag heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij tezamen met zijn mededader(s), althans alleen, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk, geheel of gedeeltelijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
3.
[adres 1]
hij op of omstreeks 14 januari 2019 te Rotterdam, althans in Nederland alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en) (een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een pistool, namelijk een pistool van het merk Smith & Wesson, model 5906, met serienummer [serienummer] , kaliber 9mm, en/of munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet van de Categorie III, te weten 11 stuks S&B kogelpatronen, kaliber 9mm voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 14 januari 2019 te [plaatsnaam] en/of Rotterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van hoeveelheden en/ of een hoeveelheid van een materiaal en/of middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, voorwerpen en/of
stoffen voorhanden heeft gehad, te weten in een tuinhuis nummer [nummer 2] , gevestigd aan het [adres 2]
- meerdere zakken bruinkleurig poeder, en/of
- een hoeveelheid teilen met divers keukengerei, en/of
- mondkapjes en/of veiligheidsbrillen, en/of
- een stoffilter voor een gezichtsmasker, en/of
- diverse pannen van (groot) formaat, en/of
- een flexibele luchtafvoerslang, en/of
- drukpers en toebehoren, en/of
- meerdere jerrycans met een nog onbekende vloeistof , en/of
- divers verpakkingsmateriaal, en/of
- een zakje met een witte substantie, en/of
- een weegschaal
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).
5.
hij op of omstreeks de periode van 27 november 2018 toe en met 14 januari 2019 te [plaatsnaam] en/of Zevenhuizen, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van hoeveelheden en/ of een hoeveelheid van een materiaal en/of middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
en/of een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit tracht te verschaffen
voorwerpen en/of stoffen voorhanden heeft gehad, te weten in een pand aan de [adres 3] en/of in een container (met nummer [nummer 3] ) op het terrein de [adres 4]
- 3.000 liter Azijnzuuranhydride (100 jerrycans van 30 liter)
- 1.025 kilo Natriumcarbonaat (41 stuks 25 kilo zakken)
- 1 stuks 20 liter jerrycan met daarin nog 6 liter Azijnzuuranhydride
- 8 stuks 25 liter jerrycan, leeg, waarvan 7 stuks zonder dop
voorhanden heeft gehad, en/of de inhoud van 2 jerrycans azijnzuuranhydride aan een
kwaliteitscontrole heeft onderworpen, althans beoordeeld, althans bekeken
waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
6.
hij op of omstreeks 14 januari 2019 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 43,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 47,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 2,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
en onder parketnummer 10/661167-17 dat

1.

hij op of omstreeks 14 juni 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 19,1 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende morfine, zijnde morfine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

2.

hij in of omstreeks de periode van 13 juni 2017 tot en met 14 juni 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van heroïne en/of morfine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of morfine, zijnde heroïne en/of morfine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen
- 45 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cafeïne en/of paracetamol en/of
- meerdere RVS-(kook)pannen en/of
- 7 dichte en/of 1 geopende zak(ken) van 25 kilo (met opschrift) Natrium Carbonaat en/of
- meerdere weegschalen en/of
- 14 plastic sealzakken en/of
- 6 maatbekers en/of
- meerdere persmallen en/of persframes en/of hydraulische krikken en/of
- 2 jerrycans inhoudende (een restant) azijnzuur en/of 1 jerrycan inhoudende waterstofperoxide, althans een of meerdere (zure) vloeistof(fen) en/of
- een (onbekende) hoeveelheid heldere vloeistof en/of
- meerdere gasflessen en/of gasbranders,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);

3.

hij op of omstreeks 14 juni 2017 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 7,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.