ECLI:NL:RBROT:2022:2161
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Ongemotiveerde vrijspraak van strafbare voorbereidingshandelingen onder de Opiumwet
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 16 maart 2022, is de verdachte vrijgesproken van de hem ten laste gelegde strafbare voorbereidingshandelingen onder de Opiumwet. De zaak betreft een onderzoek naar de verdachte, die in de periode van 27 november 2018 tot en met 14 januari 2019 in of omstreeks Zevenhuizen, althans in Nederland, samen met anderen of alleen, zich heeft ingespannen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van stoffen die op de bij de Opiumwet behorende lijst I staan.
Tijdens de zitting op 1 en 2 maart 2022 heeft de officier van justitie, mr. L.L. van Delft, vrijspraak gevorderd. De verdediging voerde aan dat de dagvaarding partieel nietig was, omdat het Openbaar Ministerie geen keuze had gemaakt tussen de verboden in artikel 10a van de Opiumwet. De rechtbank oordeelde echter dat de dagvaarding voldoende duidelijkheid bood over de beschuldigingen, waardoor deze geldig was.
De rechtbank kwam tot de conclusie dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend was bewezen. Zowel de officier van justitie als de verdediging waren van mening dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij zonder nadere motivering. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar gemaakt op de datum van uitspraak.