ECLI:NL:RBROT:2022:2159

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
10/180772-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling na aanval op woning verdachte met een mes

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 maart 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een conflict tussen de verdachte en het slachtoffer, die al geruime tijd in onmin met elkaar leefden. Op 6 juli 2021 vond er een confrontatie plaats waarbij de verdachte, na een aanval op zijn woning door het slachtoffer, een mes heeft gepakt en het slachtoffer heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, maar dat deze situatie eindigde op het moment dat het slachtoffer zich terugtrok. De rechtbank oordeelde dat de verdachte disproportioneel had gereageerd door het slachtoffer met een mes te steken, maar erkende dat zijn handelen voortkwam uit een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de eerdere aanranding. Hierdoor werd het beroep op noodweerexces gegrond verklaard, wat leidde tot ontslag van alle rechtsvervolging.

De officier van justitie had vrijspraak van de poging tot doodslag geëist en bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling, met een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 34 dagen voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van noodweer en noodweerexces. De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag niet wettig en overtuigend was bewezen, maar dat de poging tot zware mishandeling wel bewezen kon worden. De benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk ontslagen van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/180772-21
Datum uitspraak: 16 maart 2022
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] .
Raadsman mr. J.W. Vedder, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 2 maart 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.B. Epozdemir heeft gevorderd:
  • vrijspraak van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag;
  • bewezenverklaring van de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 34 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling en een contactverbod met het slachtoffer.

4..De verdediging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Met betrekking tot de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en heeft hij gepleit voor ontslag van alle rechtsvervolging vanwege een beroep op noodweer dan wel noodweerexces.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Vrijspraak poging tot doodslag
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend is bewezen omdat niet kan worden vastgesteld dat er sprake was van potentieel dodelijk letsel. De verdachte zal hiervan dan ook zonder nadere motivering worden vrijgesproken.
5.2.
Bewijswaardering poging tot zware mishandeling
Op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen heeft de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden vastgesteld.
Aangever [naam aangever] (hierna: aangever) en de verdachte leefden al meer dan een jaar in onmin met elkaar. Op 6 juli 2021 hebben zij elkaar beneden voor hun flatgebouw ontmoet. De verdachte had toen een mes bij zich en heeft dat getoond. In die situatie is er (over en weer) gescholden en zijn er bedreigingen geuit. Uiteindelijk zijn zij beiden het flatgebouw ingelopen. Aangever is naar zijn woning op de vierde verdieping gegaan en de verdachte naar zijn woning op de derde verdieping, waar hij de politie heeft gebeld. Aangever is vervolgens met een buigijzer (volgens onder andere zijn verklaring) en een mes (volgens verdachte en getuige [naam getuige 1] ) naar de woning van de verdachte gelopen. Bij de woning heeft aangever met het buigijzer de ruiten van de voordeur ingeslagen, zo blijkt uit de verklaringen van aangever, de verdachte en de getuigen [naam getuige 2] en [naam getuige 3] . Daarbij heeft aangever tegen de verdachte geroepen "kom maar naar buiten, kom naar buiten kankerjong" en "Ik maak je kapot", aldus voornoemde getuigen. De verdachte heeft verklaard dat hij tijdens die actie van aangever naar zijn keuken is gelopen, dat hij daar een mes heeft gepakt en daarmee de galerij is opgelopen. Dit wordt bevestigd door voornoemde getuigen, die tevens hebben verklaard dat de verdachte met dat mes in zijn hand achter aangever is aangelopen, dat aangever is gestruikeld en dat aangever en de verdachte daarna met elkaar in gevecht zijn geraakt waarbij de verdachte met zijn mes stekende bewegingen naar aangever heeft gemaakt. De verdachte heeft tijdens zijn politieverhoor bekend aangever met zijn mes te hebben gestoken. Na het gevecht heeft de politie geconstateerd dat aangever op drie plaatsen in zijn lichaam (schouder, zij en been) steekverwondingen heeft opgelopen.
Het steken met een mes op deze plaatsen in het lichaam brengt de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich mee en de rechtbank leidt uit dit handelen af dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Conclusie
Het impliciet subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen.
5.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij, op of omstreeks 6 juli 2021 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om [naam aangever] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een mes in de schouder en/of de zij en/of het been, althans in het lichaam heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feit

6.1.
Kwalificatie
Het bewezen feit levert op:
poging tot zware mishandeling
6.2.
Strafbaarheid
6.2.1.
Standpunt officier van justitie
De verdachte komt geen beroep toe op noodweer(exces). Er was weliswaar sprake van een aanranding van verdachtes woning/goed door aangever, maar aangever is weggelopen zodra de verdachte naar buiten kwam, waarna de verdachte aangever heeft gestoken. Op dat moment was niet langer sprake van een noodweersituatie. Bovendien heeft de verdacht disproportioneel gereageerd door meermalen met een mes te steken.
Daarnaast had de verdachte zich kunnen onttrekken aan de situatie, heeft hij zichzelf door provocatie en gebruik van softdrugs in deze situatie gebracht en heeft hij de situatie uitgelokt, waardoor hem ook een beroep op noodweerexces niet toekomt.
6.2.2.
Standpunt van de verdediging
Er was sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich noodzakelijkerwijs mocht verdedigen. Door de aangever werden de ruiten van de voordeur van de woning van de verdachte ingeslagen. Daarbij werd door aangever een mes getoond, stak hij zijn hand naar binnen en heeft hij (doods)bedreigingen geroepen. De verdachte mocht vrezen voor zijn leven en kon zich niet aan de situatie te onttrekken zodat de verdediging noodzakelijk en geboden was. Ook stond de verdediging in verhouding tot de gepleegde aanranding. Subsidiair is het handelen van de verdachte het gevolg geweest van een door alle feiten en omstandigheden veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
6.2.3.
Beoordeling
Voor een geslaagd beroep op noodweer is, ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed.
In rechtsoverweging 5.2. heeft de rechtbank op grond van de wettelijke bewijsmiddelen reeds de feitelijke toedracht vastgesteld. Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het door verdachte begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de verdachte zich tijdens het inslaan van de ruiten van de voordeur door aangever bevond in een noodweersituatie. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, gericht tegen verdachte en zijn woning, waartegen verdediging noodzakelijk was en waaraan de verdachte zich niet kon onttrekken. De verdachte stond op dat moment immers achter de voordeur, hij kreeg glas over zich heen, zag een mes bij aangever, zag de hand van aangever en hoorde diens herhaalde (doods)bedreigingen. Dit alles zag en hoorde de verdachte terwijl kort daarvoor beneden bij het flatgebouw al een confrontatie tussen hen beiden had plaatsgevonden waarbij hij de indruk had dat aangever later achter hem aan zou komen. Die indruk werd dus bewaarheid. Met zijn handelen heeft aangever dan ook uitvoering gegeven aan zijn eerder geuite bedreigingen. Onder deze omstandigheden is aannnemelijk dat bij de verdachte een zodanige angst ontstond dat hij als gevolg daarvan een mes heeft gepakt, waarmee hij achter aangever is aangelopen en hem heeft gestoken
.De verdachte heeft verklaard dat het daarbij zwart werd voor zijn ogen en dat hij doodsangsten had.
Uit zowel de verklaring van aangever als de verklaringen van de getuigen [naam getuige 2] en [naam getuige 3] blijkt dat aangever is gestopt met het vernielen van de ruiten en is weggelopen op het moment dat de verdachte met het mes in zijn hand zijn woning heeft verlaten en de galerij is opgelopen. Op dat moment was er dus geen sprake meer van een aanranding van verdachte en/of zijn woning waartegen hij zich moest verdedigen, was de noodweersituatie geëindigd en is de verdachte te ver gegaan.
Hoewel de noodzaak tot verdediging dus niet meer bestond, is de rechtbank van oordeel dat - mede in ogenschouw genomen de confrontatie tussen verdachte en aangever die kort daarvoor plaatsvond bij het flatgebouw en de emoties die dat heeft opgeroepen bij de verdachte - het steken met het mes niettemin het onmiddellijk gevolg is geweest van de hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de voornoemde wederrechtelijke aanranding.
6.2.4.
Conclusie
Het beroep op noodweerexces slaagt. Het feit is dus niet strafbaar. De verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7..Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] , waarnemend raadsvrouw mr. S.M. Posthumus, advocaat te Rotterdam, ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 693.90 aan materiële schade en een vergoeding van € 3.000,00 aan immateriële schade.
7.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft in lijn met zijn betoog geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering.
7.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft in lijn met zijn betoog tot ontslag van alle rechtsvervolging primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij. Subsidiair - bij een inhoudelijke beoordeling van de vordering - heeft de raadsman geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel matiging van het immateriële deel van de vordering vanwege de medeschuld van de benadeelde partij en tot afwijzing dan wel matiging van het materiële deel van de vordering.
7.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten worden begroot op nihil.
7.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

8..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

9..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert en
ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in zijn vordering; bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
mr. W.J.M. Diekman en mr. L. Stevens, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij, op of omstreeks 6 juli 2021 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam aangever]
opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
meermalen met een mes in de schouder en/of de zij en/of het been, althans in het
lichaam heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.