ECLI:NL:RBROT:2022:2116

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
10/013194-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijk verblijf op besloten plaats in haven van Rotterdam

Op 3 maart 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die samen met een ander wederrechtelijk verbleef op een besloten plaats in de haven van Rotterdam, in strijd met artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het wederrechtelijk verblijf op een terrein voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, en dat dit feit niet alleen de verdachte, maar ook de economische activiteiten in de haven verstoorde. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijf maanden geëist, maar de rechtbank besloot tot een lichtere straf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en het ontbreken van een strafblad voor soortgelijke feiten. De rechtbank wees de vordering van de officier van justitie voor een gebiedsverbod af, omdat het feit al strafbaar was op grond van artikel 138aa Sr. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en legde de gevangenisstraf op, met de voorwaarde dat hij zich tijdens de proeftijd niet aan een strafbaar feit zou schuldig maken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/013194-22
Datum uitspraak: 3 maart 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. W.H.J.W. de Brouwer, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 maart 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.J.V. Pols heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde (partiële vrijspraak voor inklimming);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een gebiedsverbod voor de vijf zeehavens in Nederland (die als plattegronden aan het requisitoir zijn gehecht), voor de duur van drie jaren, en de dadelijke uitvoerbaarheid hiervan.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Aangevoerd is dat de bestanddelen ‘aanwezigheid op een besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag’, ‘wederrechtelijk verblijf’ en ‘inklimming’ niet bewezen kunnen worden.
4.1.2.
Beoordeling
Partieel vrijspraak
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onderdeel ‘inklimming’ in de tenlastelegging niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte van dit onderdeel in de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Overige verweren
Met betrekking tot de overige bewijsverweren van de verdediging geldt dat deze blijkens de inhoud van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in Bijlage II, worden weerlegd.
4.1.3
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte samen met een ander wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 14 januari 2022 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het terrein van CCIS
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met een ander wederrechtelijk verbleven op een in een haven in Rotterdam gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen.
Havens zijn van essentieel belang voor het economisch verkeer en het maatschappelijk leven. Vanwege deze belangrijke functie is het van belang dat havens ongestoord kunnen functioneren. De verdachte heeft door zijn handelen het economisch verkeer verstoort. Bovendien gaan met het signaleren van indringers in de haven aanzienlijke kosten gepaard die ten laste komen van de containerbedrijven en de maatschappij. Te denken valt aan kosten voor het tijdelijk stilleggen van de activiteiten op het haventerrein als een indringer is gesignaleerd en kosten voor toezicht en handhaving. Dat geldt ook voor het bedrijf waar de verdachte is aangetroffen, waar containers worden gereinigd, nagekeken, gerepareerd en opgeslagen voordat ze weer worden gebruikt voor het transport van goederen. Een dergelijk bedrijf vormt ook een onmisbaar en onlosmakelijk onderdeel van de infrastructuur voor de distributie, opslag of overslag van goederen in havengebieden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 februari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De verdediging heeft verzocht om een taakstraf of een voorwaardelijke straf aan de verdachte op te leggen. Gezien de aard en de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Gezien de jonge leeftijd van de verdachte en de omstandigheid dat de verdachte geen documentatie heeft, zal de rechtbank een deels voorwaardelijke straf aan de verdachte opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.
De rechtbank acht het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), inhoudend een gebiedsverbod voor de door de officier van justitie genoemde havengebieden niet opportuun. Het wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen en zich toegang verschaffen tot die besloten plaats is immers al strafbaar op grond van artikel 138aa Sr. De door de officier van justitie gevorderde maatregel voegt daar niets aan toe. Voor een gebiedsverbod voor de aan de besloten plaatsen grenzende openbare wegen binnen de door de officier van justitie genoemde havengebieden, hetgeen de facto tot een oprekken van de in artikel 138aa Sr bedoelde besloten plaats leidt, ziet de rechtbank evenmin reden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 138aa van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en R. van der Hoeven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Knook, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 14 januari 2022 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het terrein van CCIS, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang heeft/hebben verschaft tot die besloten plaats door middel van inklimming.